ECLI:NL:RBROT:2023:8941

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 september 2023
Publicatiedatum
26 september 2023
Zaaknummer
ROT 23/888
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing energietoeslag op grond van de Participatiewet voor student met te hoge draagkracht

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 11 september 2023, wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om energietoeslag op grond van de Participatiewet (Pw) beoordeeld. Eiseres, een student, had op 26 augustus 2022 een aanvraag ingediend, die door het college van burgemeester en wethouders van Vlaardingen op 23 november 2022 werd afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat het inkomen van eiseres, dat bestond uit studiefinanciering en bijverdiensten, de door de gemeente vastgestelde inkomensnorm overschreed. Eiseres voerde aan dat de afwijzing onterecht was, omdat studenten niet uitgesloten zouden moeten worden van de energietoeslag. De rechtbank oordeelde echter dat de afwijzing terecht was, aangezien het inkomen van eiseres boven de norm lag en dat de secretaris van de commissie bezwaarschriften bevoegd was om te adviseren over het bezwaar, ondanks dat er geen hoorzitting had plaatsgevonden. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was om te toetsen of de strikte toepassing van artikel 33, tweede lid, van de Pw in strijd was met algemene rechtsbeginselen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waardoor de afwijzing van de aanvraag voor energietoeslag in stand bleef. Eiseres kreeg geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/888

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 september 2023 in de zaak tussen

[naam eiseres] , uit [plaats] , eiseres,

gemachtigde: [naam gemachtigde 1] ,
en

het college van burgemeester en wethouders van Vlaardingen, verweerder,

gemachtigde: [naam gemachtigde 2] .

De procedure

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van de aanvraag van eiseres om energietoeslag op grond van de Participatiewet (Pw).
1.1.
Bij besluit van 23 november 2022 heeft verweerder deze aanvraag van eiseres afgewezen. Met het besluit van 29 december 2022 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij deze afwijzing gebleven (het bestreden besluit).
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 11 augustus 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben de gemachtigden van partijen deelgenomen.

Het geschil

Wat vooraf ging
2. Eiseres heeft op 26 augustus 2022 een aanvraag om energietoeslag ingediend bij verweerder. Verweerder heeft bij besluit van 23 november 2022 de aanvraag afgewezen op de grond dat het inkomen hoger is dan de door de in het beleid bepaalde inkomensnorm.
Standpunt verweerder in het bestreden besluit
3. Verweerder wijst er allereerst op dat in bezwaar geen hoorzitting is belegd, omdat eiseres niet het op 8 december 2022 toegezonden formulier heeft geretourneerd met het verzoek om te worden gehoord. Verweerder mocht daarom op grond van artikel 7:3, aanhef en onder d, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) afzien van horen.
Verweerder wijst er verder op dat de gevraagde energietoeslag niet, zoals eiseres in bezwaar heeft aangevoerd, is afgewezen om de enkele reden dat zij student is. Verweerder sluit in zijn beleid studerenden namelijk niet uit. Voor het recht op energietoeslag is het inkomen bepalend, ook bij studenten. Het recht op energietoeslag bestaat volgens verweerders beleid als het gemiddeld inkomen in de drie maanden voorafgaand aan de aanvraag minder of gelijk is aan 120% van de toepasselijke bijstandsnorm. Die norm is in het geval van eiseres € 1.322,18 per maand. Het inkomen van eiseres gaat die grens te boven, zodat de aanvraag terecht is afgewezen. In de drie maanden voorafgaand aan de datum van de aanvraag maakte eiseres namelijk aanspraak op studiefinanciering voor een uitwonende student van € 932,89 per maand. Ook ontving zij inkomen uit arbeid van gemiddeld € 670,42 per vier weken. In artikel 33, tweede lid, van de Pw staat dat het inkomen uit studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 in aanmerking wordt genomen naar het van toepassing zijnde normbedrag op grond van die wet (€ 932,89). Het is niet relevant dat eiseres voor het verkrijgen daarvan een lening moest aangaan, omdat leningen voor levensonderhoud voor de Pw worden aangemerkt als inkomen.
Standpunt eiseres in beroep
4. Eiseres wijst erop dat de secretaris van de commissie bezwaarschriften in plaats van de commissie zelf heeft geadviseerd over het bezwaar. Eiseres meent dat de secretaris daartoe niet bevoegd was, zodat het bestreden besluit in strijd met 7:13 van de Awb tot stand is gekomen. Eiseres heeft verder het formulier voor de hoorzitting weliswaar niet teruggestuurd, maar meent dat verweerder haar een langere termijn had moeten gunnen of in ieder geval had moeten rappelleren. Studenten hebben veel aan hun hoofd en daardoor een minder doenvermogen, aldus eiseres ter zitting.
Eiseres heeft in beroep opnieuw aangevoerd dat verweerder in zijn beleid ten onrechte studenten als groep uitsluit. Ter zitting heeft eiseres erkend dat dit niet de grondslag is van de afwijzing van haar aanvraag en de beroepsgrond ingetrokken. In plaats daarvan heeft eiseres ter zitting aangevoerd dat verweerder het normbedrag voor studiefinanciering ten onrechte als inkomen heeft aangemerkt, omdat het studiefinancieringsstelsel is veranderd waardoor dit sinds 2015 moet worden geleend. Volgens eiseres is dit in strijd met algemene rechtsbeginselen. Eiseres betoogt dat de wetgever en de Centrale Raad van Beroep (de Raad) de gevolgen van de invoering van het leenstelsel voor de toepassing van artikel 33, tweede lid, van de Pw niet hebben onderkend, zodat artikel 120 van de Grondwet niet aan toetsing van deze bepaling aan algemene rechtsbeginselen in de weg staat.

Beoordeling door de rechtbank

5. De rechtbank is van oordeel dat de secretaris (een door verweerder aangewezen ambtenaar) bevoegd was om in plaats van de commissie bezwaarschriften Stroomopwaarts Maassluis Vlaardingen Schiedam (MVS) verweerder over het bezwaar van eiseres te adviseren.
5.1.
In het Reglement commissie bezwaarschriften Stroomopwaarts MVS 2016 (het Reglement) is een commissie bezwaarschriften in het leven geroepen ter voorbereiding van de beslissing op bezwaren van het college. In artikel 3 van het Reglement is bepaald dat de commissie bestaat uit een voorzitter en ten minste twee leden, die geen deel uitmaken van of werkzaam zijn onder verantwoordelijkheid van het verwerend orgaan. In artikel 4 van het Reglement is echter bepaald dat de secretaris van de commissie een door het college aangewezen ambtenaar is. De secretaris maakt dus geen deel uit van de commissie.
5.2.
Op grond van artikel 2, vierde lid, van het Reglement in samenhang bezien met het Aanwijzingsbesluit ambtelijk horen SOW MVS kan bij bezwaarschriften inzake bijzondere bijstand het horen en adviseren ambtelijk plaatsvinden overeenkomstig het bepaalde in artikel 8 van het Reglement.
In artikel 8 “Ambtelijk horen” is in het eerste lid bepaald dat de secretaris van de commissie advies uitbrengt aan het bestuursorgaan over de bezwaarschriften waarbij ambtelijk is gehoord. In het derde lid is bepaald dat de bevoegdheid op grond van artikel 7:3 van de Awb, waarin het afzien van horen is geregeld, voor de toepassing van het Reglement bij ambtelijk horen wordt uitgeoefend door de secretaris van de commissie.
Zowel in de toelichting op artikel 2 als in de toelichting op artikel 8 van het Reglement is te lezen dat bedoeld is te regelen dat indien ambtelijk wordt gehoord, ook ambtelijk wordt geadviseerd.
Daar komt bij dat in artikel 3, derde lid, van het Reglement staat dat de secretaris naast de commissie bevoegd is het college te adviseren inzake bezwaarschriften waarbij artikel 7:3 van de Awb is toegepast, zoals in dit geval ook is gebeurd.
5.3.
Uit 5.1 en 5.2 volgt dan ook dat de secretaris van de commissie bezwaarschriften in dit geval bevoegd was om een beslissing te nemen over de toepassing van artikel 7:3 van de Awb en verweerder ook over het bezwaar van eiseres mocht adviseren.
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de secretaris ook in redelijkheid kunnen besluiten om af te zien van het beleggen van een hoorzitting. Naast het feit dat eiseres zelf niet binnen de gestelde redelijke termijn van 10 dagen heeft aangegeven dat zij wilde worden gehoord (de situatie als bedoeld in artikel 7:3, aanhef en onder d, van de Awb), valt ook niet in te zien dat van eiseres als student niet kon worden gevergd binnen die termijn te reageren. In dit geval mocht overigens ook van horen worden afgezien omdat het bezwaar kennelijk ongegrond was (de situatie als bedoeld in artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb). Eiseres heeft in bezwaar enkel aangevoerd dat verweerder in zijn beleid studenten ten onrechte van energietoeslag heeft uitgesloten, terwijl daarvan in dat beleid geen sprake was en dit ook niet de reden was voor de afwijzing van de aanvraag.
7. De rechtbank is tot slot van oordeel dat geen aanleiding bestaat om te toetsen of strikte toepassing van artikel 33, tweede lid, van de Pw leidt tot strijd met algemene rechtsbeginselen.
7.1.
Artikel 33, tweede lid, van de Pw geldt onverkort voor het normbedrag van studiefinanciering waarop een student in de vorm van een lening aanspraak kan maken. Artikel 33, tweede lid, van de Pw is dwingend recht, neergelegd in een wet in formele zin. Het toetsingsverbod van artikel 120 van de Grondwet staat er bij de huidige stand van de rechtsontwikkeling aan in de weg dat een dwingende bepaling uit een wet in formele zin wordt getoetst aan algemene rechtsbeginselen. De rechtbank wijst in dit verband onder meer op de uitspraak van de Raad van 16 mei 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:975. Dit betekent dat de rechter niet mag oordelen over de belangenafweging die de wetgever heeft verricht of geacht moet worden te hebben verricht. Dit ligt anders als de wetgever bij de totstandkoming van een wet bijzondere omstandigheden niet of niet volledig onder ogen heeft gezien en die omstandigheden meebrengen dat strikte toepassing van de wet zozeer in strijd is met algemene rechtsbeginselen dat die toepassing achterwege moet blijven.
Volgens de rechtbank is daarvan in dit geval geen sprake. Het gevolg van de toepassing van artikel 33, tweede lid, van de Pw in dit geval past binnen de systematiek van die wet, waarin leningen voor levensonderhoud in aanmerking worden genomen als inkomen. Een bevestiging voor dat oordeel kan worden gevonden in de uitspraak van de Raad van 5 april 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:867, die verweerder in het bestreden besluit aanhaalt, en in de uitspraak van de Raad van 12 oktober 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2523.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de afwijzing van de aanvraag voor energietoeslag in stand blijft. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Zoethout, rechter, in aanwezigheid van
mr.M. Lammerse, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 11 september 2023.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.