ECLI:NL:RBROT:2023:9666

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 oktober 2023
Publicatiedatum
18 oktober 2023
Zaaknummer
ROT 23/5987
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeldigverklaring rijbewijs na drugsmisbruik en psychiater rapport

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 16 oktober 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een verzoeker en het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) over de ongeldigverklaring van het rijbewijs van de verzoeker. De verzoeker, die als taxichauffeur werkt, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het CBR om zijn rijbewijs ongeldig te verklaren op basis van drugsmisbruik. Dit besluit was gebaseerd op een rapport van een psychiater, waarin werd geconcludeerd dat de verzoeker recent cannabis had gebruikt en dat er aanwijzingen waren voor drugsmisbruik. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het CBR het rapport van de psychiater aan zijn besluit ten grondslag mocht leggen, ondanks de betwisting van de verzoeker over de conclusies van het rapport. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van het rapport en de diagnose van drugsmisbruik. De verzoeker heeft geen bewijs geleverd dat zijn rijvaardigheid niet negatief beïnvloed was door zijn cannabisgebruik. De voorzieningenrechter heeft ook opgemerkt dat de wetgeving geen ruimte biedt voor een belangenafweging in dit geval, waardoor het CBR verplicht was om het rijbewijs ongeldig te verklaren. De uitspraak betekent dat de verzoeker zijn rijbewijs niet terugkrijgt en geen vergoeding van proceskosten ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/5987

uitspraak van de voorzieningenrechter van 16 oktober 2023 in de zaak tussen

[naam verzoeker], uit [plaatsnaam], verzoeker

(gemachtigde: mr. M. el Idrissi),
en

De algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, het CBR

(gemachtigde: mr. J.J. Kwant).

Inleiding

1.1.
Met het besluit van 4 juli 2023 (het bestreden besluit) heeft het CBR verzoek het rijbewijs van verzoeker vanaf 11 juli 2023 ongeldig verklaard. Hiertegen heeft verzoeker bezwaar gemaakt. Ook heeft hij de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
1.2.
Het CBR heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 5 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, bijgestaan door mr. A. el Idrissi, als waarnemer van zijn gemachtigde en de gemachtigde van het CBR.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Waar gaat het in deze zaak om?
2.1.
Uit een proces-verbaal, opgemaakt op 21 oktober 2022, volgt dat verzoeker op 21 oktober 2022 om 07:50 uur als bestuurder van een motorvoertuig door de politie is gecontroleerd in het kader van de Wegenverkeerswet 1994 (Wvw 1994). Diezelfde dag heeft verzoeker meegewerkt aan een bloedonderzoek. Uit dat onderzoek is naar voren gekomen dat het gehalte THC 6,6 microgram per liter bloed bedroeg. De grenswaarde voor cannabis is 3 microgram THC per liter bloed.
2.2.
Vervolgens heeft het CBR van de politie, eenheid Rotterdam, een mededeling als bedoeld in 130, eerste lid, van de Wvw 1994 ontvangen die inhoudt dat verzoeker als bestuurder van een auto is aangehouden voor het rijden onder invloed van cannabis/THC.
2.3.
Bij besluit van 28 november 2022 heeft verweerder aan verzoeker de verplichting opgelegd om mee te werken aan een lichamelijk onderzoek en een psychiatrisch onderzoek naar zijn drugsgebruik en is de geldigheid van zijn rijbewijs geschorst, in elk geval tot de uitslag van het onderzoek. Hiertegen heeft verzoeker geen rechtsmiddelen aangewend.
2.3.
In dit kader heeft op 11 maart 2023 een medisch onderzoek plaatsgevonden door een psychiater. Hiervan is op 24 mei 2023 een verslag van bevindingen opgemaakt. Daarin is de psychiatrische diagnose drugsgebruik gesteld. Ook is opgenomen dat het laboratoriumonderzoek aanwijzingen liet zien voor recent cannabisgebruik en dat het niet aannemelijk is dat verzoeker na de aanhouding van 21 oktober 2023 met het drugsmisbruik is gestopt. Vervolgens heeft het CBR het bestreden besluit genomen.
Wat vindt de voorzieningenrechter van deze zaak?
3.1.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt. Het oordeel van de voorzieningenrechter bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Spoedeisend belang
3.2.
Indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
3.3.
Verzoeker heeft betoogd dat hij voor inkomsten afhankelijk is van zijn rijbewijs, aangezien hij werkt als taxichauffeur. Ook heeft hij onder overlegging van afschriften van de Kredietbank Rotterdam gesteld dat hij in een schuldhulptraject zit. Hoewel de voorzieningenrechter vaststelt dat verzoeker al ruim tien maanden geen gebruik heeft kunnen maken van zijn rijbewijs, zal de voorzieningenrechter verzoeker het voordeel van de twijfel geven bij het aannemen van een spoedeisend belang. Daarbij weegt de voorzieningenrechter mee dat verzoeker heeft betoogd dat hij de afgelopen maanden van spaargeld heeft kunnen leven, maar dat hij op dit moment geen reserves meer heeft.
Wettelijk kader
3.4.
De voor deze uitspraak relevante artikelen in de Wvw 1994, Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011, Regeling eisen geschiktheid 2000 en Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, zoals geldend ten tijde van het bestreden besluit en voor zover van belang, zijn opgenomen in de aan deze uitspraak gehechte bijlage, die onderdeel uitmaakt van deze uitspraak.
Inhoudelijke beoordeling
3.5.
Het CBR heeft verzoekers rijbewijs ongeldig verklaard, omdat de psychiater na onderzoek op 11 maart 2023 de psychiatrische diagnose drugsmisbruik heeft gesteld. Daaraan is de volgende combinatie van factoren ten grondslag gelegd:
  • Verzoeker heeft na druggebruik een flinke afstand gereden, hetgeen een aanwijzing is voor tolerantie en daarmee voor drugsmisbruik.
  • Verzoeker voelde zich goed in staat te rijden na druggebruik. Dit is een aanwijzing voor tolerantie en daarmee voor drugsmisbruik.
  • Verzoeker geeft aan in het jaar voorafgaande aan de aanhouding wekelijks cannabis te hebben gebruikt, en schat het cannabisgebruik op 7 joints per week. Dit is een aanwijzing voor cannabismisbruik.
  • Verzoeker had in het jaar voorafgaande aan de laatste aanhouding het rijbewijs nodig voor het werk. Door te rijden onder invloed riskeerde hij aldus problemen met betrekking tot het werk. Dit is een aanwijzing voor drugmisbruik.
  • Er was weinig besef van de gevaren van drugsgebruik in het verkeer. Verzoeker reed namelijk in het jaar voor de aanhouding een aanhouding een aantal keer per week onder invloed van cannabis, in vergelijkbare omstandigheden als de dag van de aanhouding, omdat hij niet wist hoelang hij na cannabisgebruik onder invloed bleef.
  • Het bloedonderzoek toont een verhoogd THC-COOH van 25 µg/L, hetgeen impliceert dat hij recent cannabis heeft gebruikt. Nu verzoeker vertelt in november 2022 voor het laatst cannabis te hebben gebruikt is er sprake van onderrapportage van het huidige cannabisgebruik.
3.6.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) [1] wordt onder drugsmisbruik verstaan de psychiatrische diagnose, gebaseerd op alle klinische relevante gegevens en/of de DSM-IV-TR classificatie drugsmisbruik en/of drugsafhankelijkheid. Eveneens volgens vaste rechtspraak van de Afdeling [2] kan de bestuursrechter zich niet inhoudelijk over de diagnose drugsmisbruik uitlaten. Het is niet aan de bestuursrechter en ook niet aan het CBR om voor het psychiatrisch oordeel een eigen oordeel in de plaats te stellen. Dit laat evenwel onverlet dat het CBR zich ervan moet vergewissen dat de aan hem uitgebrachte rapportage zorgvuldig tot stand is gekomen en inhoudelijk niet tegenstrijdig of anderszins niet of niet voldoende concludent is.
3.7.
Het betoog van verzoeker dat erop neerkomt dat het CBR het bloedonderzoek van 21 oktober 2022 niet aan het bestreden besluit ten grondslag heeft kunnen leggen, slaagt niet. Het CBR heeft het resultaat van dit onderzoek niet aan verzoeker tegengeworpen. Het CBR heeft het rijbewijs ongeldig verklaard omdat tijdens het drugsonderzoek van 11 maart 2023 is vastgesteld dat sprake is van drugsmisbruik door verzoeker en het CBR de keurende artsen hierin heeft gevolgd.
3.8.
Verzoeker betwist de conclusies van en de diagnose volgend uit het onderzoek. Verzoeker stelt met de gemeten waardes aan THC niet onder invloed te verkeren en zijn werk goed uit te kunnen voeren. Ook stelt hij dat de verhoogde waarde die ten tijde van het onderzoek op 11 maart 2023 is gevonden kunnen worden verklaard door de periode die het duurt voordat de sporen van zijn 30-jarige cannabisgebruik volledig uit zijn bloed zijn verdwenen.
3.9.
De voorzieningenrechter overweegt dat de conclusie van de psychiater, mede gelet op de in paragraaf 8.8 van de bijlage bij de Regeling eisen geschiktheid 2000 genoemde strenge opstelling, navolgbaar is. De psychiater heeft gemotiveerd waarom er sprake is van drugsmisbruik en het rapport maakt duidelijk welke aanwijzingen er zijn voor deze conclusie.
Het CBR heeft dan ook naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter het rapport van de psychiater aan het ongeldig verklaren van verzoekers rijbewijs ten grondslag mogen leggen. Dat verzoeker zelf vindt dat hij een tolerantie heeft opgebouwd tegen de effecten van cannabis en daarom geen negatief effect op zijn rijvaardigheid verwacht, is niet relevant voor het besluit van het CBR. Verder heeft de voorzieningenrechter geen aanleiding om te twijfelen aan de door het CBR ter zitting gegeven toelichting op de bij het bloedonderzoek aangetoonde verhoogde THC-COOH waarde die impliceert dat verzoeker ten tijde van het onderzoek recent cannabis had gebruikt. Daarbij is toegelicht dat weliswaar nog gedurende langere tijd afvalstoffen van cannabis in het lichaam aanwezig kunnen zijn bij gebruikers -zoals verzoeker - die dit langdurig hebben gebruikt, maar dat bij het bloedonderzoek niet deze afvalstoffen worden gemeten, maar de stoffen in cannabis die direct invloed hebben op het rijgedrag van een bestuurder. Deze laatste stoffen zouden ten tijde van het bloedonderzoek niet langer moeten kunnen worden aangetroffen, aldus de gemachtigde van het CBR.
Verzoeker heeft zijn betwisting van de conclusie van het rapport niet onderbouwd met stukken. Ter zitting heeft verzoeker gesteld dat hij ervoor heeft gekozen om geen tweede onderzoek te laten doen omdat hij dat niet kon betalen. Behalve dat verzoeker deze stelling niet heeft onderbouwd met stukken, dient deze keuze voor zijn rekening en risico te komen.
Bij deze stand van zaken is er geen grond voor het oordeel dat het CBR zich niet op het rapport mocht baseren en is het CBR daarom bevoegd om het rijbewijs ongeldig te verklaren.
3.10.
Zoals ook volgt uit vaste rechtspraak van de Afdeling [3] bevat artikel 134, tweede lid, van de Wvw 1994, in samenhang met artikel 27 van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 een dwingende bepaling. Dit betekent dat het CBR bij de diagnose drugsmisbruik niet anders kan dan concluderen tot ongeschiktheid. Er is geen ruimte voor een belangenafweging. Daarom kan geen rekening worden gehouden met de door verzoeker genoemde omstandigheden dat hij zijn rijbewijs nodig heeft om zijn werk te kunnen doen en om voor zijn (klein)kinderen te kunnen zorgen. Het CBR was dan ook gelet op de regelgeving gehouden verzoekers rijbewijs ongeldig te verklaren.

Conclusie en gevolgen

4. De voorzieningenrechter heeft, gelet op wat hiervoor is overwogen, de verwachting dat het besluit van het CBR, waarbij verzoekers rijbewijs ongeldig is verklaard, in bezwaar standhoudt. Zij ziet daarom geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening en wijst het verzoek daartoe af. Dit betekent dat verzoeker zijn rijbewijs niet terug krijgt. Verzoeker krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.M. Dielemans-Goossens, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. D.J. Bes, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op uiterlijk 16 oktober 2023.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

BIJLAGE
Wegenverkeerswet 1994
Op grond van artikel 131, onder b, besluit het CBR in de bij ministeriële regeling aangegeven gevallen, respectievelijk tot een onderzoek naar de rijvaardigheid of de geschiktheid indien een schriftelijke mededeling als bedoeld in artikel 130, eerste lid, is gedaan.
Op grond van artikel 134, tweede lid, besluit het CBR tot ongeldigverklaring van het rijbewijs indien de uitslag van het onderzoek daartoe aanleiding geeft. Bij ministeriële regeling worden de gevallen aangewezen waarin daarvan sprake is.
Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011
Op grond van artikel 6 schorst het CBR in de gevallen, bedoeld in artikel 5, overeenkomstig artikel 131, tweede lid, onderdeel a, van de wet de geldigheid van het rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, tenzij een educatieve maatregel als bedoeld in artikel 131, eerste lid, onderdeel a, van de wet wordt opgelegd of het CBR op grond van artikel 23, vierde of vijfde lid, afziet van het opleggen van een onderzoek.
Op grond van artikel 27, onder b, besluit het CBR tot ongeldigverklaring van het rijbewijs, bedoeld in artikel 134, derde lid, van de wet, indien de uitslag van het onderzoek, respectievelijk de onderzoeken, inhoudt dat betrokkene niet voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen met betrekking tot de lichamelijk en geestelijke geschiktheid voor het besturen van een of meer categorieën motorrijtuigen.
Regeling eisen geschiktheid 2000
Paragraaf 8.8 luidt:
Voor de beoordeling of sprake is van misbruik van psychoactieve middelen is een specialistisch rapport vereist.
Personen die misbruik maken van dergelijke middelen zijn zonder meer ongeschikt.
Indien zij aannemelijk of aantoonbaar zijn gestopt met dit gebruik dien een recidiefvrije periode van een jaar te zijn gepasseerd voordat zij door middel van een herkeuring – op basis van een specialistisch rapport geschikt – kunnen worden geacht.
Een strenge opstelling van de keurend arts is aangewezen, gezien de gevaren die het gebruik van deze middelen oplevert voor de verkeersveiligheid.
Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer
Op grond van artikel 3, eerste lid, aanhef en onder b, zijn de grenswaarden voor de in
artikel 2 aangewezen stoffen, indien zij enkelvoudig zijn gebruikt en gemeten in geval van: b. cannabis: 3,0 microgram tetrahydrocannabinol per liter bloed.

Voetnoten

1.zie bijvoorbeeld de uitspraak van 8 september 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2019.
2.zie bijvoorbeeld de uitspraak van 20 december 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3525.
3.zie bijvoorbeeld de uitspraak van 4 november 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:2633).