ECLI:NL:RBROT:2023:9917

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 oktober 2023
Publicatiedatum
26 oktober 2023
Zaaknummer
ROT 23/1341
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing naturalisatieverzoek wegens ernstige vermoedens gevaar openbare orde

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank Rotterdam het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek tot naturalisatie op grond van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN). Eiser, geboren in 1995 en van Syrische nationaliteit, heeft langer dan vijf jaar in Nederland verbleven en een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd. Zijn verzoek tot naturalisatie, ingediend op 29 juli 2021, werd afgewezen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 7 juni 2022, met een ongegrondverklaring van het bezwaar op 20 januari 2023. De rechtbank heeft het beroep op 19 oktober 2023 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van verweerder.

De rechtbank oordeelt dat de afwijzing van het naturalisatieverzoek terecht was, omdat er ernstige vermoedens bestonden dat eiser een gevaar voor de openbare orde oplevert. Dit werd onderbouwd door informatie van de Justitiële Documentatiedienst, waaruit bleek dat er een strafzaak tegen eiser liep wegens verdenking van verkrachting. Op 21 september 2023 werd eiser veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden voor dit misdrijf. De rechtbank stelt vast dat de afwijzing van het verzoek in overeenstemming is met artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de RWN, dat bepaalt dat een verzoek kan worden afgewezen indien er ernstige vermoedens zijn van gevaar voor de openbare orde.

De rechtbank concludeert dat verweerder niet hoefde te wachten op de uitkomst van de strafzaak voordat een beslissing op het bezwaar werd genomen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor de afwijzing van het naturalisatieverzoek in stand blijft. Eiser krijgt geen griffierecht terug en er wordt geen vergoeding van proceskosten toegekend.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/1341

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 oktober 2023 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M.B. Ullah),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A.T.M. Vroom-van Berckel).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van eisers verzoek tot naturalisatie op grond van de Rijkswet op het Nederlanderschap (hierna: RWN).
1.1.
Verweerder heeft met het besluit van 7 juni 2022 (het primaire besluit) het naturalisatieverzoek van eiser afgewezen.
1.2.
Bij besluit van 20 januari 2023 op het bezwaar van eiser (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft hierop gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 19 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, als tolk L. Murad en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

2.1.
Eiser is op [geboortedatum] 1995 geboren en heeft de Syrische nationaliteit. Hij verblijft al langer dan vijf jaar in Nederland en is in het bezit van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd. Hij heeft op 29 juli 2021 verzocht om hem het Nederlanderschap te verlenen als bedoeld in artikel 7 van de RWN (het verzoek tot naturalisatie).
2.2.
Verweerder heeft eisers verzoek afgewezen op grond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de RWN, omdat ernstige vermoedens bestaan dat eiser een gevaar oplevert voor de openbare orde. Uit informatie van de Justitiële Documentatiedienst is gebleken dat ten tijde van het primaire en het bestreden besluit tegen eiser een strafzaak openstond bij het parket te Rotterdam, wegens verdenking van het handelen in strijd met het bepaalde in artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht (verkrachting). Volgens verweerder bestonden er daarom serieuze verdenkingen dat eiser een misdrijf had gepleegd waarop nog een sanctie kon volgen.
2.3.
Op 5 oktober 2023 heeft verweerder laten weten dat eiser inmiddels, namelijk op 21 september 2023 bij vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken van de rechtbank Rotterdam, is veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden voor het plegen van de verkrachting [1] . Van dit misdrijf werd hij verdacht ten tijde van de besluitvorming door verweerder. Het al bestaande vermoeden dat eiser een gevaar voor de openbare orde oplevert, blijkt dus terecht, aldus verweerder. Eiser heeft, zo bleek tijdens de zitting, hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.

Juridisch kader

3.1.
Bij de beoordeling van een verzoek tot naturalisatie zijn de bepalingen van de RWN van toepassing.
3.2.
Uit artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de RWN volgt dat het naturalisatieverzoek van een vreemdeling die voldoet aan de artikelen 7 en 8 niettemin wordt afgewezen, indien op grond van het gedrag van de verzoeker ernstige vermoedens bestaan dat hij gevaar oplevert voor de openbare orde, de goede zeden, of de veiligheid van het Koninkrijk.
3.3.
In de Handleiding Rijkswet op het Nederlanderschap (Handleiding) is onder paragraaf 1 bij artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de RWN uiteengezet wanneer ernstige vermoedens bestaan dat de verzoeker een gevaar oplevert voor de openbare orde of de veiligheid van het Koninkrijk. Samengevat komt het beleid – voor zover hier van belang – erop neer dat de naturalisatie wordt geweigerd als op het moment van indiening van het verzoek of de beslissing daarop, serieuze verdenkingen bestaan dat de verzoeker een misdrijf heeft gepleegd waarop nog een sanctie kan volgen. Met sanctie wordt niet alleen bedoeld een straf (geldboete, taak- of gevangenisstraf) die door de strafrechter is opgelegd, maar ook bijvoorbeeld strafbeschikkingen of transacties (door politie of Openbaar Ministerie (OM) opgelegde boetes). Van een serieuze verdenking is onder meer sprake als:
a. tegen de verzoeker proces-verbaal wegens misdrijf is opgemaakt, en de strafzaak niet is beëindigd of de strafbeschikking niet is uitgevaardigd;
b. tegen de verzoeker een strafzaak wegens misdrijf openstaat;
[…]
d. er sprake is van een nog niet onherroepelijk geworden strafvonnis;
3.4.
Volgens het beleid van verweerder in paragraaf 4 van de Handleiding, voor zover thans van belang en zoals geldend ten tijde van het bestreden besluit, geven de woorden ‘ernstige vermoedens’ in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de RWN aan dat niet alleen misdrijven waarvoor de vreemdeling al onherroepelijk is veroordeeld in aanmerking moeten worden genomen, maar ook misdrijven waarvan hij op goede gronden wordt verdacht en waarop alsnog een sanctie kan volgen. De vreemdeling mag weliswaar niet voor schuldig worden gehouden zolang dat niet is komen vast te staan, maar dat brengt niet met zich mee dat een serieuze verdenking ter zake van misdrijf irrelevant is. Aanleiding voor het aannemen van een serieuze verdenking kan bijvoorbeeld zijn een tegen de vreemdeling wegens misdrijf opgemaakt proces-verbaal (kan onder meer blijken uit de informatie verkregen via de bevraging om inlichtingen uit Basisvoorziening Informatie – Integrale Bevraging (BVI-IB) van de Nationale Politie) of de vermelding op het uittreksel van de Justitiële documentatiedienst (JDD) van een openstaande strafzaak ter zake van misdrijf.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt of verweerder het naturalisatieverzoek van eiser terecht heeft afgewezen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
5. Het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
6. Eiser verzoekt de rechtbank de eerder door hem ingediende zienswijze en gronden van bezwaar in beroep als herhaald en ingelast te beschouwen om herhaling te voorkomen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser met de enkele verwijzing naar de eerder ingediende stukken onvoldoende uiteengezet op welke punten het bestreden besluit volgens hem onjuist of onvolledig is en waarom. Dit kan dan ook niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. De rechtbank zal zich dan ook beperken tot de bespreking van de gronden die in beroep zijn aangevoerd.
7. Eiser voert aan dat het bestreden besluit in strijd met het zorgvuldigheids-, motiverings- en evenredigheidsbeginsel is genomen. Verweerder heeft onvoldoende gewicht toegekend aan de bijzondere omstandigheden van het geval. Verweerder heeft ook niet deugdelijk gemotiveerd waarom het niet wachten op de uitkomst van de strafzaak in de bezwaarfase niet onevenredig is voor eiser, terwijl eiser meent dat hij onschuldig is. Uit het bestreden besluit volgt dat het OM op 16 januari 2023 nog niet wist wanneer de strafzaak zou worden opgepakt. Verweerder heeft bovendien niet kenbaar onderzocht of de strafzaak mogelijk zou resulteren in een sanctie die volgens het beleid in de Handleiding geen openbare-orde bezwaren zou opleveren. Hoewel van een bestuursorgaan niet kan worden verwacht om tot in lengte van dagen te wachten totdat de omstandigheden voor de indiener verbeteren, is in dit geval al na zeven weken na ontvangst van het bezwaarschrift een beslissing genomen. Verweerder heeft de noodzaak daartoe, vanuit het openbare-ordebeleid of anderszins, niet inzichtelijk gemaakt. Verweerder heeft op grond van de Algemene wet bestuursrecht mogelijkheden om de beslistermijn te verdagen. Eiser verwijst hierbij naar de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 15 december 2021 [2] .
7.1.
Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) [3] , dient het beleid in de Handleiding als uitgangspunt bij de beoordeling van de vraag of sprake is van ernstige vermoedens dat de betrokkene gevaar oplevert voor de openbare orde. De staatssecretaris moet bij de toepassing van het beleid ter invulling van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de RWN er rekening mee houden dat zich omstandigheden kunnen voordoen op grond waarvan slechts tot een juiste wetstoepassing kan worden gekomen indien hij van dat beleid afwijkt. Toepassing van het beleid is het vertrekpunt van de besluitvorming, maar de staatssecretaris moet in bijzondere gevallen van dat beleid afwijken. [4]
7.2.
De rechtbank stelt vast dat ten tijde van het bestreden besluit nog een strafzaak openstond tegen eiser en dat deze openstaande strafzaak ziet op een misdrijf. Dit wordt door eiser ook niet betwist. Uit de Handleiding volgt dat daarmee sprake is van een serieuze verdenking dat eiser een misdrijf heeft gepleegd waarop een sanctie kan volgen. Verweerder heeft dan ook aan het bestreden besluit ten grondslag mogen leggen dat er ernstige vermoedens bestaan dat eiser een gevaar oplevert voor de openbare orde. De omstandigheid dat inmiddels vonnis is gewezen, maakt dit niet anders. Verder is ook niet gebleken dat er zeer bijzondere omstandigheden zijn, op grond waarvan verweerder het verzoek toch had moeten toewijzen (paragraaf 6 van onderdeel 9 van de Handleiding). Eisers stellingen dat hij onschuldig is, niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest en een goede burger is, kunnen niet als bijzondere omstandigheden worden aangemerkt.
7.3.
Ook is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet tot de uitkomst van de strafzaak hoefde te wachten met het nemen van een beslissing op het bezwaar (nog daargelaten dat eiser hier ook niet expliciet om heeft verzocht). Hierbij is van belang dat verweerder op 8 november 2022 en 16 januari 2023 contact heeft opgenomen met het OM om te vragen of er al een zittingsdatum bekend is. Uit beide telefoonnotities volgt dat de medewerker van het OM hierover geen duidelijkheid heeft kunnen geven. Alleen al om die reden heeft verweerder niet onzorgvuldig gehandeld door de uitkomst van de strafzaak niet af te wachten. Daarbij laat een eventuele uitkomst van de strafzaak onverlet dat er ten tijde van de besluitvorming een strafzaak ter zake van een misdrijf (verkrachting) openstond en dat op grond daarvan ernstige vermoedens bestonden dat eiser een gevaar oplevert voor de openbare orde. Deze omstandigheid is, gezien artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de RWN, een dwingende reden voor afwijzing van een verzoek om verlening van het Nederlanderschap. Alleen al uit het bestaan van die vermoedens volgt dat niet kan worden aangenomen dat de gevolgen van het bestreden besluit ten aanzien van eiser onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen. De rechtbank verwijst hierbij naar de Afdelingsuitspraak van 5 april 2023 [5] , waarbij de door eiser genoemde uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 15 december 2021 is vernietigd.
7.4.
Gelet op het voorgaande volgt de rechtbank eiser niet in zijn standpunt dat het bestreden besluit in strijd met het zorgvuldigheids-, motiverings- en evenredigheidsbeginsel is genomen.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de afwijzing van eisers verzoek tot naturalisatie in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Zoethout, rechter, in aanwezigheid van mr. M.M. Mercelina, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 30 oktober 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 30 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3296.
4.Zie de Afdelingsuitspraak van 29 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1826, onder 3.1., en meer specifiek de uitspraak van 25 juni 2008, ECLI:NL:RVS:2008:BD5392, onder 2.1.1.