ECLI:NL:RBROT:2024:12512

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 november 2024
Publicatiedatum
11 december 2024
Zaaknummer
10105771 EL 22-40
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Effectenleasezaak tussen DEXIA NEDERLAND B.V. en gedaagde over leaseovereenkomsten en restschuld

In deze zaak, die voor de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een effectenleaseovereenkomst tussen DEXIA NEDERLAND B.V. en de gedaagde partij. De gedaagde heeft twee leaseovereenkomsten ondertekend, waarbij DEXIA als wederpartij fungeerde. De procedure begon met een dagvaarding op 18 augustus 2022, gevolgd door verschillende conclusies van antwoord, repliek en dupliek. De gedaagde heeft in totaal € 6.600,52 aan restschuld betaald, maar stelt dat zij te veel heeft betaald op basis van de overeenkomst II, die eindigde met een restschuld van € 13.033,13. DEXIA vorderde een verklaring voor recht dat zij aan al haar verbintenissen heeft voldaan en dat de gedaagde niets meer van hen te vorderen heeft. De kantonrechter heeft vastgesteld dat DEXIA haar zorgplichten heeft geschonden en dat er een causaal verband is tussen de schade van de gedaagde en de onrechtmatige daad van DEXIA. Uiteindelijk heeft de kantonrechter geoordeeld dat DEXIA met betrekking tot de overeenkomst met contractnummer [nummer 1] aan al haar verbintenissen heeft voldaan, maar dat de gedaagde recht heeft op schadevergoeding met wettelijke rente voor de overeenkomst met contractnummer [nummer 2]. DEXIA is veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde, die zijn vastgesteld op € 677,00.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
Zittingsplaats Dordrecht
Zaaknummer: 10105771 EL 22-40
vonnis van de kantonrechter van 14 november 2024
in de zaak van
de besloten vennootschap DEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eisende partij,
gemachtigde: USG Legal Professionals,
tegen
[gedaagde] ,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. G. van Dijk, Leaseproces,
Partijen worden hierna Dexia en [gedaagde] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 18 augustus 2022;
  • de conclusie van antwoord;
  • de conclusie van repliek;
  • de conclusie van dupliek.
  • de rolbeslissing van 29 augustus 2024;
  • de akte uitlaten producties van Dexia van 26 september 2024.
1.2.
Ten slotte is partijen meegedeeld dat vonnis wordt gewezen.

2.2. De feiten

2.1.
[gedaagde] heeft de volgende leaseovereenkomsten (hierna: de overeenkomsten) ondertekend waarop zij als lessee stond vermeld, met als wederpartij (de rechtsvoorgangster van) Dexia:
Nr.
Contractnr.
Datum
Naam overeenkomst
I.
[nummer 1]
12-09-1997
Spaarleasen
II.
[nummer 2]
12-01-2001
WinstVerDriedubbelaar
2.2.
Dexia heeft met betrekking tot de overeenkomsten eindafrekeningen opgesteld met het volgende resultaat:
Nr.
Datum eindafrekening
Resultaat
Betaald
I.
17-01-2001
+ € 9,112,26
Ja, door Dexia is € 5.413,62 uitbetaald. € 3.698,64 is gebruikt voor volstorting van overeenkomst II.
II.
05-01-2004
- € 13.033,13
€ 6.600,52, door middel van een betalingsregeling, inclusief rente.
2.3.
Bij brief van 25 april 2022 heeft Dexia [gedaagde] uitgenodigd om in gesprek te gaan en te onderzoeken of partijen tot afronding van het effectenleasedossier kunnen komen. Partijen zijn niet tot afronding van het dossier gekomen.

3.De vordering en het verweer

3.1.
Dexia vordert, dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad voor wat betreft de proceskosten:
[gedaagde] ter zake de overeenkomst met contractnummer [nummer 2] zal veroordelen tot betaling van een bedrag van € 94,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 januari 2004,
zal verklaren voor recht dat Dexia met betrekking tot de overeenkomsten met contractnummers [nummer 1] en [nummer 2] aan al haar verbintenissen heeft voldaan en niets meer aan [gedaagde] verschuldigd is,
[gedaagde] zal veroordelen in de proceskosten.
3.2.
[gedaagde] voert verweer tegen de vorderingen en concludeert tot niet-ontvankelijk verklaring van Dexia, althans afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van Dexia in de proceskosten en de nakosten.
3.3.
Op de stellingen en verweren van partijen zal voor zover nodig hierna nader worden ingegaan.

4.De beoordeling

algemeen4.1. Het gaat in deze zaak om een financieel product dat tussen 1990 en 2003 in Nederland ongeveer één miljoen keer is verkocht, namelijk een effectenleaseovereenkomst. Kenmerk van dit product is, dat de afnemer van het product met geleend geld belegt. Na het instorten van de aandelenmarkt zijn vele afnemers geconfronteerd met restschulden en andere verliezen. In de afgelopen 15 à 20 jaar zijn in Nederland hierover duizenden procedures gevoerd, waarbij Dexia vaak één van de procespartijen was. Door belangenbehartigers van afnemers en vertegenwoordigers van aanbieders van deze producten is, in het kader van de WCAM, een regeling getroffen, die bij beschikking van het Gerechtshof Amsterdam van 25 januari 2007 algemeen verbindend is verklaard. Enkele tienduizenden afnemers hebben deze regeling niet geaccepteerd en tijdig een opt-out-verklaring ingediend, onder wie [gedaagde] .
4.2.
De procedures hebben geleid tot veel jurisprudentie, waaronder verschillende richtinggevende arresten van de Hoge Raad. Deze jurisprudentie is bij de gemachtigden van partijen bekend. [1] Deze jurisprudentie wordt bij de beoordeling van de vorderingen als leidraad genomen. Door partijen zijn geen (althans onvoldoende) bijzondere omstandigheden gesteld die in deze zaak een afwijking daarvan rechtvaardigen.
4.3.
Toepassing van deze jurisprudentie leidt in het onderhavige geval tot de volgende conclusies:
er is sprake van huurkoop;
er is geen sprake van dwaling, misleidende reclame en/of misbruik van omstandigheden; evenmin is er sprake van (ver)nietig(baar)heid krachtens de Wck;
Dexia heeft haar bijzondere zorgplichten geschonden, in elk geval de waarschuwingsplicht, en daardoor onrechtmatig gehandeld;
[gedaagde] heeft schade geleden, bestaande uit betaalde termijnen en restschuld;
er is voldoende causaal verband aanwezig tussen de hiervoor bedoelde schade en de onrechtmatige daad van Dexia.
de verklaring voor recht
4.4.
Dexia vordert onder meer een verklaring voor recht die ertoe strekt het niet-bestaan van een recht vast te stellen. In haar visie is zij niets meer aan [gedaagde] verschuldigd.
4.5.
[gedaagde] meent nog een vordering op Dexia te hebben omdat zij meent dat zij op grond van het Hofmodel met betrekking tot overeenkomst II. te veel aan restschuld heeft betaald. Zij voert geen verweer tegen de vorderingen van Dexia voor zover die zien op overeenkomst I., zodat de gevorderde verklaring voor recht voor wat betreft deze overeenkomst toewijsbaar is.
met betrekking tot overeenkomst II.
4.6.
[gedaagde] stelt dat de overeenkomst is geëindigd met een restschuld van € 13.033,13, zodat zij op grond van het Hofmodel maximaal gehouden was om daarvan € 4.344,38 te dragen. Blijkens het financieel overzicht heeft zij € 6.600,52 aan restschuld betaald, zodat Dexia haar nog een bedrag van € 2.256,14 (€ 6.600,52 - € 4.344,38) verschuldigd is, aldus [gedaagde] .
4.7.
In reactie daarop stelt Dexia dat [gedaagde] geen aanspraak heeft op het verschil tussen beide bedragen, nu dit verschil voortvloeit uit een betalingsregeling die [gedaagde] met Dexia is aangegaan. Deze betalingsregeling had echter betrekking op een deel van de openstaande post die voortvloeide uit het achterwege laten van de verschuldigde termijnen gedurende de looptijd van overeenkomst II. Dexia wijst op productie 1 bij dagvaarding (het incasso-overzicht) en de overeengekomen betalingsregeling (productie 6 conclusie van repliek).
4.8.
[gedaagde] betwist de stellingen van Dexia en stelt dat het incasso-overzicht onvolledig en onjuist is, omdat er slecht één termijnbetaling bij overeenkomst I. vermeld staat en de vooruitbetaling bij overeenkomst II. in zijn geheel ontbreekt. De termijnen ten aanzien van deze laatste overeenkomst zijn, in tegenstelling tot wat Dexia wil doen voorkomen, geenszins betalingen van de verschuldigde termijnen van de overeenkomst, aldus [gedaagde] . [gedaagde] wijst erop dat zij, zoals ook uit het financieel overzicht blijkt, onder overeenkomst II. niet maandelijks betaald heeft. Zij heeft de inleg voldaan door middel van een vooruitbetaling van € 3.698,64. Verder wijst zij erop dat de overeenkomst op 5 januari 2004 is geëindigd en dat de maandelijkse incasso’s op de vierde pagina van het financieel overzicht allemaal van het moment ná het eindigen van de overeenkomst zijn geschied.
4.9.
Dexia stelt bij akte uitlaten producties dat het bedrag van € 4.250,38 (dat door Dexia bij dagvaarding wordt opgevoerd als betaalde restschuld) ziet op de hoofdsom onder de betalingsregeling, waarbij de 8,5% verschuldigde rente buiten beschouwing gelaten is. [gedaagde] tracht bij conclusie van dupliek de verschuldigde rente mee te nemen in het door haar betaalde bedrag, maar de omstandigheid dat [gedaagde] deze rente heeft voldaan is niet het gevolg van een schending van de waarschuwingsplicht door Dexia, maar door de vrijwillige aanvaarding door [gedaagde] van een betalingsregeling, aldus Dexia.
4.10.
De kantonrechter oordeelt als volgt. De stelling van Dexia dat de bedragen die onder de betalingsregeling zijn betaald niet ter aflossing van de restschuld zijn geschied, maar dienden ter afbetaling van het achterwege laten van betaling van de verschuldigde termijnen onder overeenkomst II., wordt verworpen, nu onbetwist vaststaat dat [gedaagde] de (gehele) inleg van de overeenkomst door middel van een vooruitbetaling heeft voldaan, hetgeen overigens ook volgt uit het door Dexia overgelegde financieel overzicht (productie 1 bij dagvaarding). Dat betekent dat alle betalingen na beëindiging van de overeenkomst, zoals deze op het incasso-overzicht bij het financieel overzicht (productie 1 bij dagvaarding) onder ‘BEDR_INCASSO’ vermeld staan, betaling van de restschuld betreffen.
4.11.
Partijen zijn het erover eens dat [gedaagde] gehouden was € 4.344,38 aan restschuld te voldoen, maar verschillen van mening over de vraag of na betaling van € 6.600,52 nog een deel van die restschuld ter betaling resteert of dat [gedaagde] mogelijk te veel heeft betaald. Voorop wordt gesteld dat [gedaagde] gehouden was over het door haar nog verschuldigde deel van de restschuld de wettelijke rente te voldoen tot de dag van algehele voldoening. Het verschil tussen het door [gedaagde] verschuldigde bedrag inclusief wettelijke rente en het door haar betaalde bedrag van € 6.600,52 is schade die zij heeft geleden doordat zij noodgedwongen een afbetalingsregeling met een hoger rentepercentage dan de wettelijke rente heeft moeten treffen om de restschuld aan Dexia te voldoen. Die schade staat in voldoende verband met de schending van de zorgplicht door Dexia en komt daarom als (gevolg)schade voor vergoeding in aanmerking (vgl. Gerechtshof Amsterdam 1 oktober 2024 zaaknummer 200.035.589/01). Over het resterende bedrag is de wettelijke rente verschuldigd telkens vanaf de dag van de betaling door [gedaagde] . Dit betekent dat de door Dexia gevorderde veroordeling van [gedaagde] tot betaling wordt afgewezen en dat gevorderde verklaring voor recht als na te melden (voorwaardelijk) toe te wijzen is.
met betrekking tot beide overeenkomsten
4.12.
[gedaagde] heeft verder geen inhoudelijke standpunten ingenomen op grond waarvan nog een vordering op Dexia zou resteren. De vorderingen van Dexia zullen worden toegewezen als na te melden. Omdat [gedaagde] inhoudelijk (grotendeels) gelijk krijgt is Dexia aan te merken als de in overwegende mate in het ongelijk te stellen partij. Dexia zal dan ook worden veroordeeld in de proceskosten (inclusief nakosten). De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op:
- salaris gemachtigde € 542,00 (2 x tarief € 271,00)
- nakosten
€ 135,00
Totaal € 677,00.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
verklaart voor recht dat Dexia met betrekking tot de overeenkomst met contractnummer [nummer 1] aan al haar verbintenissen heeft voldaan en derhalve niets meer aan [gedaagde] verschuldigd is,
5.2.
verklaart voor recht dat Dexia, na betaling aan [gedaagde] van de schade, vermeerderd met de wettelijke rente tot de dag der algehele voldoening zoals hiervoor weergegeven in r.o. 4.11., met betrekking tot de overeenkomst met contractnummer [nummer 2] aan al haar verbintenissen heeft voldaan en derhalve niets meer aan [gedaagde] verschuldigd is,
5.3.
veroordeelt Dexia in de proceskosten, die aan de zijde van [gedaagde] tot en met heden worden vastgesteld op € 677,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als Dexia niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet Dexia ook de kosten van betekening betalen,
5.4.
verklaart de veroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. van Dijk, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 14 november 2024 in tegenwoordigheid van de griffier.
typ: FM

Voetnoten

1.In het bijzonder gaat het om de arresten van de Hoge Raad van 28 maart 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BC2837), 5 juni 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BH 2815), 29 april 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP4003), 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR: 2017:164) en 12 april 2019 (ECLI:NL:HR:2019:590) en de arresten van het gerechtshof Amsterdam van 1 december 2009 (ECLI:NL: GHAMS:2009:BK4981) en 1 april 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:1135).