ECLI:NL:RBROT:2024:1867

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 maart 2024
Publicatiedatum
11 maart 2024
Zaaknummer
ROT 23/5728
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing naturalisatieverzoek en de toepassing van het vertrouwensbeginsel in bestuursrechtelijke context

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 7 maart 2024, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn naturalisatieverzoek beoordeeld. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had het verzoek afgewezen op basis van twijfels over de identiteit en nationaliteit van eiser, ondanks dat hij beschikte over een RANOV-vergunning. Eiser had zijn verzoek om naturalisatie ingediend op 12 november 2021, maar de Staatssecretaris concludeerde dat er gerede twijfel bestond over de door eiser opgegeven nationaliteit en identiteit, vooral omdat hij in 2007 geen gebruik had gemaakt van de mogelijkheid om zijn identiteit aan te tonen met officiële documenten.

Eiser voerde aan dat hij, samen met zijn gezin, een naturalisatieceremonie had bijgewoond en dat hij op basis van een bekendmaking van de IND, waarin stond dat hem het Nederlanderschap was verleend, erop had vertrouwd dat zijn naturalisatie succesvol zou zijn. De rechtbank oordeelde echter dat de Staatssecretaris terecht had gesteld dat het Nederlanderschap niet kan worden verkregen door een beroep op een algemeen beginsel van behoorlijk bestuur, en dat de bekendmaking van de IND niet als een toezegging kon worden beschouwd die aan de Staatssecretaris kon worden toegerekend.

De rechtbank concludeerde dat er sprake was van een motiveringsgebrek in het bestreden besluit, maar dat het beroep op het vertrouwensbeginsel van eiser niet slaagde. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit, maar handhaafde de rechtsgevolgen van de afwijzing van het naturalisatieverzoek. Eiser kreeg het betaalde griffierecht vergoed en de Staatssecretaris werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/5728

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 maart 2024 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. D. Schaap),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de Staatssecretaris

(gemachtigde: mr. A.T.M. Vroom - van Berckel).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn naturalisatieverzoek.
1.1.
De Staatssecretaris heeft dit verzoek met het primaire besluit van 6 december 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 11 juli 2023 op het bezwaar van eiser is de Staatssecretaris bij die afwijzing gebleven. Tegen dit besluit heeft eiser beroep ingesteld.
1.2.
De Staatssecretaris heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 25 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn gemachtigde en de gemachtigde van de Staatssecretaris.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser heeft bij de Staatssecretaris een verzoek om naturalisatie ingediend op 12 november 2021. Aan het primaire besluit heeft de Staatssecretaris ten grondslag gelegd dat, ondanks dat eiser beschikt over een RANOV [1] -vergunning, geen twijfel mag bestaan over de juistheid van de door eiser opgegeven nationaliteit en identiteit. Omdat hierover gerede twijfel bestaat en eiser eind 2007 geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om zijn werkelijke identiteit en nationaliteit aan te tonen met een paspoort en/of gelegaliseerde geboorteakte, heeft de Staatssecretaris eisers naturalisatieverzoek afgewezen. Aan eiser wordt dus niet het Nederlanderschap verleend, zoals bedoeld in artikel 7 van de RWN. [2] Met het bestreden besluit heeft de Staatssecretaris het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. De Staatssecretaris heeft in het bestreden besluit onder meer het standpunt ingenomen dat verkrijging van het Nederlanderschap niet mogelijk is door middel van een beroep op een algemeen beginsel van behoorlijk bestuur.

Het beroep van eiser

3. Eiser voert aan dat hij, samen met zijn echtgenote en minderjarige dochter, een naturalisatieverzoek heeft ingediend. Vervolgens hebben zij alle drie de naturalisatieceremonie bij de gemeente Rotterdam bijgewoond, waarna aan eiser een bekendmaking van de IND [3] van een Koninklijk Besluit (KB) van 25 maart 2022 is uitgereikt. In deze bekendmaking staat dat aan eiser (en zijn dochter) bij dat KB het Nederlanderschap is verleend. Eiser doet daarom een beroep op het vertrouwensbeginsel. Eiser heeft ter zitting nog toegelicht dat hij meent dat hij op basis van die bekendmaking erop heeft mogen vertrouwen dat aan hem het Nederlanderschap zou worden verleend. In tegenstelling tot wat de Staatssecretaris heeft bepaald, kan het Nederlanderschap wel degelijk worden verkregen met een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel. In dit verband wijst eiser op twee uitspraken, namelijk een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 29 september 2021 en een uitspraak van de rechtbank Den Haag van 14 december 2022. [4] Eiser betoogt verder dat op basis van artikel 4:84 van de Awb [5] moet worden afgeweken van de Handleiding RWN. [6] De Staatssecretaris heeft dit betoog in het bestreden besluit ten onrechte behandeld als een beroep op de hardheidsclausule zoals neergelegd in artikel 10 van de RWN.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt of de Staatssecretaris terecht heeft bepaald dat eisers verzoek om naturalisatie moet worden afgewezen. De voor het beroep relevante wet- en regelgeving is opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak.
5. Niet in geschil is dat twijfel bestaat over eisers identiteit en nationaliteit. In deze zaak moet worden beoordeeld of eiser erop heeft mogen vertrouwen dat door de aan hem uitgereikte bekendmaking het Nederlanderschap aan hem is verleend of zou worden verleend. De rechtbank beantwoordt daarvoor eerst de vraag of het Nederlanderschap kan worden verleend op basis van een algemeen beginsel van behoorlijk bestuur.
6. De rechtbank overweegt dat de Staatssecretaris terecht het standpunt inneemt dat het Nederlanderschap niet kan worden verkregen door de werking van enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur. [7] De rechtbank merkt hierbij op dat dit ziet op de verkrijging van het Nederlanderschap van rechtswege of door optie, zoals bedoeld in de hoofstukken 2 en 3 van de RWN. In dit geval is echter sprake van verlening van het Nederlanderschap zoals bedoeld in hoofdstuk 4 van de RWN. De rechtbank is van oordeel dat de Staatssecretaris in het bestreden besluit en tijdens de zitting heeft miskend dat in zo’n geval het Nederlanderschap wel op basis van een algemeen beginsel van behoorlijk bestuur kan worden verleend. Dit blijkt uit de door eiser aangehaalde uitspraken [8] en volgt logisch uit de omstandigheid dat bij verkrijging van het Nederlanderschap door de Staatssecretaris geen gebruik wordt gemaakt van een bevoegdheid, waar dat bij de verlening van het Nederlanderschap wel het geval is. De rechtbank oordeelt dan ook dat sprake is van een motiveringsgebrek in het bestreden besluit.
7. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel moeten drie stappen worden doorlopen. Bij de eerste stap moet de betrokkene aannemelijk maken dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en zo ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen. Bij de tweede stap moet de vraag worden beantwoord of die toezegging, uitlating of gedraging aan het bevoegde bestuursorgaan kan worden toegerekend. Dat is het geval als de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht veronderstellen dat degene die de toezegging of uitlating deed, of de gedraging verrichtte, de opvatting van het bevoegde orgaan vertolkte. Als aan stap 1 en 2 wordt voldaan, en er dus een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel kan worden gedaan, volgt de derde stap. Daarin vindt een belangenafweging plaats. Dat sprake is van gerechtvaardigde verwachtingen betekent namelijk niet dat daaraan altijd moet worden voldaan. Zwaarder wegende belangen, zoals het algemeen belang of de belangen van derden, kunnen daaraan in de weg staan. [9]
8. Ten aanzien van de eerste stap overweegt de rechtbank het volgende. Op de bekendmaking van het KB van 25 maart 2022, uitgegeven door de IND, staat het volgende vermeld:
“Bekendmaking van verlening van het Nederlanderschap op grond van artikel 7 van de Rijkswet op het Nederlanderschap.
Zijne Majesteit de Koning der Nederlanden heeft bij Koninklijk Besluit van 25 maart 2022, nummer [nummer 1] , nummer [nummer 2] , het Nederlanderschap verleend aan: [naam eiser] , geboren te [geboorteplaats] (Soedan), op [geboortedatum] 1960, wonende te Rotterdam, met bepaling dat de geslachtsnaam wordt vastgesteld als " [geslachtsnaam] " en de voornaam als " [voornaam] "
(…)”
De Staatssecretaris heeft erkend dat eisers naam op de bekendmaking KB van 25 maart 2022 staat vermeld en dat daarbij is vermeld dat als onderdeel van dit besluit het Nederlanderschap is mede verleend aan de minderjarige dochter van eiser. De Staatssecretaris heeft vervolgens toegelicht dat sprake is geweest van een ambtelijke misslag: de bekendmaking van de IND klopt niet en komt niet overeen met de gegevens in het KB. De rechtbank is van oordeel dat eiser aannemelijk heeft gemaakt dat hij in de gegeven omstandigheden op grond van deze uitlating van de IND redelijkerwijs kon en mocht afleiden dat de Staatssecretaris in dit concrete geval zijn bevoegdheid tot het verlenen van het Nederlanderschap zou uitoefenen.
9. De rechtbank overweegt ten aanzien van de tweede stap als volgt. Op de bekendmaking KB van 25 maart 2022 staat nog het volgende vermeld:
“Deze bekendmaking is geen (…) verklaring omtrent het bezit van het Nederlanderschap als bedoeld in de Rijkswet op het Nederlanderschap en het Besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap”.
Tijdens de zitting heeft de Staatssecretaris toegelicht dat de IND het KB van 25 maart 2022 met de bekendmaking van dat KB heeft doorgestuurd naar de gemeente Rotterdam, met het verzoek om deze bekendmaking uit te reiken (tijdens een ceremonie). Naar aanleiding hiervan heeft een medewerker van de afdeling Publiekszaken van de gemeente Rotterdam op 6 juli 2022 telefonisch contact opgenomen met de IND om aan te geven dat zij van eiser geen KB hebben ontvangen (en van de rest van het gezin wel). Tijdens dat telefoongesprek is aan die medewerker medegedeeld dat dat klopt, omdat in de naturalisatieprocedure van eiser nog geen besluit is genomen. Daar komt bij dat eisers echtgenote en dochter (aan wie het Nederlanderschap blijkens het KB via de echtgenote is verleend) schriftelijk zijn uitgenodigd voor de naturalisatieceremonie op 2 augustus 2022. Ter zitting heeft eiser verklaard dat hij geen aparte uitnodiging voor de naturalisatieceremonie heeft ontvangen, dat zijn echtgenote naar aanleiding van haar uitnodiging heeft gebeld en dat toen tegen haar is gezegd dat iedereen mee kon komen. Ook heeft eiser verklaard dat hij tijdens die ceremonie, in tegenstelling tot zijn echtgenote, geen verklaring van verbondenheid heeft afgelegd. Gelet op de hiervoor weergegeven mededeling op de bekendmaking is de rechtbank van oordeel dat de gedane uitlating niet kan worden toegerekend aan de Staatssecretaris. Dit geldt ook voor de overige omstandigheden, op grond waarvan eiser ook had kunnen vermoeden dat zijn naturalisatie (nog) niet afgerond was. Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt niet.
10. Ook de beroepsgrond dat op grond van artikel 4:84 van de Awb moet worden afgeweken van de Handleiding RWN slaagt niet. De Staatssecretaris is in beginsel gehouden het door hem vastgestelde beleid uit te voeren. Slechts indien sprake is van een geval waarmee de Staatssecretaris bij de opstelling van het beleid geen rekening heeft gehouden (een bijzondere omstandigheid), kan worden afgeweken van dat beleid. Hiervan is in het geval van eiser geen sprake.

Conclusie en gevolgen

11. Gelet op het onder 6. geconstateerde motiveringsgebrek is het beroep van eiser gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen. De rechtbank ziet in dit geval aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid en onder a, van de Awb de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand te houden. Alle partijen hebben zich in voldoende mate kunnen uitlaten over het beroep op het vertrouwensbeginsel, welk beroep in dit geval niet slaagt. De afwijzing van het naturalisatieverzoek van eiser blijft dan ook in stand.
12. Omdat het beroep van eiser gegrond is, moet de Staatssecretaris het door eiser betaalde griffierecht van € 184,- vergoeden.
13. De rechtbank veroordeelt de Staatssecretaris ook tot betaling van de in beroep gemaakte proceskosten van eiser. Deze vergoeding wordt met het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op een bedrag van € 1.750,-, omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend (1 punt) en aan de zitting heeft deelgenomen (1 punt). De waarde van 1 punt is € 875,- met een wegingsfactor 1.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit geheel in stand blijven;
- bepaalt dat de Staatssecretaris aan eiser het betaalde griffierecht van € 184,- vergoedt;
- veroordeelt de Staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Zoethout, rechter, in aanwezigheid van mr. H. Sabanovic, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 maart 2024.
De griffier is verhinderd de uitspraak
te ondertekenen.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: relevante wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 4:84
Het bestuursorgaan handelt overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.

Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN)

Artikel 7
1. Met inachtneming van de bepalingen van dit Hoofdstuk verlenen Wij op voordracht van Onze Minister het Nederlanderschap aan vreemdelingen die daarom verzoeken.
2. Ten aanzien van hen die hun hoofdverblijf hebben in Aruba, Curaçao of Sint Maarten, adviseert Onze Minister van Justitie van Aruba, van Curaçao, onderscheidenlijk van Sint Maarten, omtrent het verzoek.
Artikel 10
Wij kunnen, de Raad van State van het Koninkrijk gehoord, in bijzondere gevallen het Nederlanderschap verlenen met afwijking van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder a, c en d, artikel 9, eerste lid, aanhef en onder c, en de termijn genoemd in artikel 11, derde, vierde en vijfde lid.

Voetnoten

1.Regeling ter afwikkeling nalatenschap oude Vreemdelingenwet
2.Rijkswet op het Nederlanderschap
3.Immigratie- en Naturalisatiedienst
5.Algemene wet bestuursrecht
6.Handleiding Rijkswet op het Nederlanderschap 2003
7.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Hoge Raad van 25 februari 2022, ECLI:NL:HR:2022:331.
8.Zie voetnoot 4.
9.Zie voor het beoordelingskader van het vertrouwensbeginsel bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1694, en 4 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2606.