ECLI:NL:RBROT:2024:1867
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing naturalisatieverzoek en de toepassing van het vertrouwensbeginsel in bestuursrechtelijke context
In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 7 maart 2024, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn naturalisatieverzoek beoordeeld. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had het verzoek afgewezen op basis van twijfels over de identiteit en nationaliteit van eiser, ondanks dat hij beschikte over een RANOV-vergunning. Eiser had zijn verzoek om naturalisatie ingediend op 12 november 2021, maar de Staatssecretaris concludeerde dat er gerede twijfel bestond over de door eiser opgegeven nationaliteit en identiteit, vooral omdat hij in 2007 geen gebruik had gemaakt van de mogelijkheid om zijn identiteit aan te tonen met officiële documenten.
Eiser voerde aan dat hij, samen met zijn gezin, een naturalisatieceremonie had bijgewoond en dat hij op basis van een bekendmaking van de IND, waarin stond dat hem het Nederlanderschap was verleend, erop had vertrouwd dat zijn naturalisatie succesvol zou zijn. De rechtbank oordeelde echter dat de Staatssecretaris terecht had gesteld dat het Nederlanderschap niet kan worden verkregen door een beroep op een algemeen beginsel van behoorlijk bestuur, en dat de bekendmaking van de IND niet als een toezegging kon worden beschouwd die aan de Staatssecretaris kon worden toegerekend.
De rechtbank concludeerde dat er sprake was van een motiveringsgebrek in het bestreden besluit, maar dat het beroep op het vertrouwensbeginsel van eiser niet slaagde. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit, maar handhaafde de rechtsgevolgen van de afwijzing van het naturalisatieverzoek. Eiser kreeg het betaalde griffierecht vergoed en de Staatssecretaris werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eiser.