ECLI:NL:RBROT:2024:2282

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 maart 2024
Publicatiedatum
21 maart 2024
Zaaknummer
10/307145-22 en 10/318597-23
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/307145-22 en 10/318597-23 (ttz. gev.)
Datum uitspraak: 21 maart 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de gevoegde zaken tegen de verdachte:
[verdachte01] ,
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres01] ( [postcode01] ) te [plaats01] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in [detentieadres01]
.
raadsman mr. B. Kizilocak, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 7 maart 2024.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen. De teksten van de tenlasteleggingen zijn als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De rechtbank heeft de feiten die in de dagvaardingen zijn opgenomen van een doorlopende nummering voorzien waarbij de feiten 1, 2 en 3 de feiten op de dagvaarding met parketnummer 10/307145-22 betreffen (betreffende het uitlokken van de moord op [slachtoffer01] (hierna ook te noemen: het slachtoffer), het medeplegen van de moord op [slachtoffer01] , het medeplegen van het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie) en feit 4 het feit op de dagvaarding met parketnummer 10/318597-23 betreft (het voorhanden hebben van een ander vuurwapen).

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. P. Wijnands heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1., 2., 3. en 4. ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van vierentwintig jaar met aftrek van voorarrest, alsmede
  • de oplegging van de maatregel tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr).

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering feit 1 en feit 2
4.1.1.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van de feiten 1 en 2 dient te worden vrijgesproken omdat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte het overlijden van het slachtoffer op zijn geweten heeft.
Er zijn inderdaad conflicten geweest tussen het slachtoffer en de verdachte (en zijn vrouw en kinderen). De verdachte voelde zich bedreigd door het slachtoffer en beschikte daarom zelf over een vuurwapen, deze is ook in zijn achtertuin aangetroffen. Indien de verdachte het slachtoffer om het leven wilde brengen, dan had hij de middelen hiervoor gehad. Niet kan worden bewezen dat de verdachte ‘ [naam01] ’ is en dat hij de berichten heeft verzonden omdat de historische gegevens van deze berichten ontbreken. Het oude telefoonnummer van de verdachte is misbruikt door een ander, in de vorm van spoofing.
4.1.2.
Beoordeling door de rechtbank
De volgende feiten en omstandigheden kunnen op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben op de terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvraag.
Vaststaande feiten
Op 20 november 2022 ontvangen verbalisanten rond 22.34 uur de melding dat aan de Zoetemanring te Zuidland meerdere knallen zijn gehoord en dat daarna een auto zonder verlichting met hoge snelheid is weggereden. Kort daarna volgt de melding dat iemand is neergeschoten en dat de reanimatie is gestart.
Ter plaatse treffen de verbalisanten midden op een parkeerplaats gelegen tussen de Zoetemanring en de Maalsteen het slachtoffer aan. Hij wordt op dat moment gereanimeerd. Het slachtoffer heeft twee verwondingen in zijn rug en één in zijn onderarm.
Om 23.00 uur wordt door ambulancemedewerkers vastgesteld dat het slachtoffer is overleden. Onderzoek aan het lichaam van het slachtoffer wees uit dat het slachtoffer twee inschoten ter hoogte van de rug (met onder andere perforatie van de linkerborstholte, de linkerlong, het hart en grote bloedvaten) heeft. Beide inschoten kunnen afzonderlijk alsook in combinatie het overlijden verklaren, hebben deskundigen vastgesteld. Op de plaats van het delict worden drie hulzen aangetroffen van het kaliber 7.65 mm.
Kort na het schietincident maakte een verbalisant in burger melding van het horen van schoten en zien van het met een hoge snelheid en zonder verlichting wegrijden van een grijze Peugeot met kenteken [kenteken01] . Het vermoeden bestond dat het voertuig gestolen kentekenplaten voerde, nu er in de buurt van het lichaam van het slachtoffer een zwarte Volkswagen Polo stond geparkeerd, waarvan de kentekenplaten ontbraken.
Kort na deze melding werd door de politie deze grijze Peugeot 206 op de A15 tot stoppen gemaand. De bestuurder van de auto gaf hieraan geen gevolg en na een korte achtervolging, raakte de Peugeot in een bocht van de weg en crashte. Door de verbalisanten wordt de medeverdachte [medeverdachte01] (hierna: de medeverdachte) achter het stuur van de Peugeot aangetroffen.
Op de grond voor de bijrijdersstoel wordt een vuurwapen gevonden. Het wapen is een zwart pistool met daarop de print Pietro Beretta cal 7.65. Het betreft een omgebouwd gaspistool.
In de Peugeot wordt ook een iPhone X aangetroffen en in de nabijheid van de auto wordt een kentekenplaat [kenteken01] gevonden. De Peugeot voerde op dat moment een zelfde kenteken aan de voorzijde van de auto. Aan de achterzijde van de auto werd kenteken [kenteken02] gevoerd.
Uit onderzoek aan de iPhone X bleek dat deze telefoon in gebruik was bij de medeverdachte. Op deze telefoon worden voorts in de applicatie WhatsApp chats gevonden tussen [naam01] en ‘ [naam02] ’. In chats in de periode tussen 14 en 18 november 2022 wordt door [naam02] gezegd dat de prijs 20 is. [naam01] reageerde daarop dat dat goed is en dat er 10 gelijk wordt betaald en de rest als het klaar is gemaakt. Er wordt door [naam01] groen licht gegeven. Daarna volgt een gesprek tussen [naam01] en [naam02] over zaterdag of zondag, waarbij door [naam02] wordt aangegeven dat hij zondag vervoer heeft.
Op 20 november 2022 volgde een serie chats waarin over “hij” en een “verrassing” wordt gesproken. Rond 20:42 uur die dag heeft [naam01] aangegeven dat hij de ingang van de wijk voor [naam02] gaat spotten. Rond 20:49 uur en om 21:52 uur heeft [naam02] bericht dat hij even kentekens gaat pakken voor zijn auto. Vanaf 20:30 uur werden er berichten gestuurd die betrekking hebben op de beste vluchtroute. Vanaf 22.11 uur vroeg [naam02] vanaf welke richting de politie zou komen, waarop [naam01] berichtte dat [naam02] goed staat, omdat de politie vanuit Spijkenisse of Hellevoetsluis zal komen. Om 22:27 uur berichtte [naam01] “Nu!” Waarop [naam02] vroeg waar de man is. [naam01] stuurde om 22:29 uur een bericht dat de man in de voortuin is.
Door de politie wordt het telefoonnummer waarvan [naam01] gebruik maakt geïdentificeerd als het telefoonnummer van de verdachte. Het telefoonnummer waarvan [naam02] gebruik maakt, wordt door de politie aan de medeverdachte gekoppeld.
Forensisch onderzoek
De handen van de medeverdachte en het vuurwapen zijn op sporen onderzocht. Tevens is onderzocht of dit wapen het wapen kan zijn geweest waarmee het slachtoffer om het leven is gebracht. Uit het onderzoek zijn de volgende resultaten naar voren gekomen.
Op de handen van de medeverdachte zijn schotresten aangetroffen. Op het vuurwapen worden op de ruwe delen en de trekker, maar ook op de buitenzijde van het patroonmagazijn DNA-mengprofielen aangetroffen, die elk een match met de medeverdachte opleveren, met een bewijskracht van meer dan 1 miljard.
Met betrekking tot het aangetroffen vuurwapen wordt met de hoogste mate van waarschijnlijkheid geconcludeerd dat de hulzen die op de plaats delict zijn aangetroffen met dit wapen zijn verschoten.
Is de medeverdachte bij het schietincident betrokken geweest?
Bij vonnis van heden in de zaak van de medeverdachte heeft de rechtbank geoordeeld dat de medeverdachte degene is geweest die het slachtoffer heeft neergeschoten.
Is de verdachte bij het schietincident betrokken geweest, en zo ja, in welke rol?
De verdachte wordt ervan verdacht de opdrachtgever van deze liquidatie te zijn geweest door de medeverdachte uit te lokken deze aanslag tegen betaling te plegen én hij wordt ervan verdacht dat hij een medepleger van de moord op het slachtoffer is geweest.
De rechtbank overweegt dat uit de gesprekken uit de telefoon van de medeverdachte blijkt, dat diegene die de opdracht om op het slachtoffer te schieten heeft gegeven, gebruik maakte van de bijnaam ‘ [naam01] ’ en van het telefoonnummer dat eindigde met - [nummer01] . Om de vraag te kunnen beantwoorden of de verdachte daadwerkelijk de uitlokker is geweest van de aanslag zal de rechtbank allereerst moeten vaststellen of het telefoonnummer van de verdachte op 20 november 2022 in gebruik was bij de verdachte of niet en welk social media account aan de verdachte kan worden gekoppeld. Daarna zal de rechtbank de vraag beantwoorden of de verdachte betrokken is geweest bij de moord en zo ja, welke rol hij daarbij heeft gespeeld.
De verdachte heeft verklaard dat hij de gebruiker is geweest van het telefoonnummer eindigend op de cijfers - [nummer01] . De telefoon (Samsung S22) met dit telefoonnummer heeft de verdachte rond 12 november 2022 vermoedelijk in het winkelcentrum Zuidplein in Rotterdam verloren en daarna heeft hij bij zijn provider een SIM-kaart met een ander telefoonnummer aangevraagd.
Na de aanhouding van de verdachte op 25 november 2022 (vijf dagen na het schietincident) is bij de doorzoeking van de woning de Samsung S22 en de SIM-kaart van het telefoonnummer eindigend op de cijfers - [nummer01] niet aangetroffen.
De politie heeft vervolgens ander onderzoek gedaan naar het telefoonnummer eindigend op - [nummer01] . Gebleken is dat de verdachte op 18 november 2022 door een moeder van een klasgenootje van zijn kind nog op dit telefoonnummer is gebeld. Uit het onderzoek van de politie is ook gebleken dat het telefoonnummer op 19 november 2022 en op 20 november 2022 alleen gebruik heeft gemaakt van data. Tot slot is gebleken dat het telefoonnummer op 20 november 2022 om 23:54 uur (nog) een zendmast in Zuidland heeft aangestraald en dat met dit telefoonnummer op 21 en 22 november 2022 is ingelogd op de bankrekening van de verdachte.
Door de verdediging is aangevoerd dat het telefoonnummer van de verdachte eindigend op de cijfers - [nummer01] door een derde is misbruikt. Dit blijkt uit het feit dat de historische zendmastgegevens van dit nummer de verzonden WhatsApp berichten niet bevestigen. Voorts is niet gebleken dat de verdachte op 21 of 22 november 2022 heeft ingelogd op zijn online bankomgeving. De contacten lijken eerder door de bank aan het telefoonnummer van de verdachte verzonden SMS-berichten te betreffen. De verdachte stelt zich op het standpunt dat zijn oude telefoonnummer door iemand anders is gebruikt middels spoofing.
De rechtbank overweegt als volgt. De omstandigheid dat de historische zendmastgegevens van de met het nummer eindigend op - [nummer01] verzonden WhatsApp berichten niet bevestigen, kan - zoals door de officier van justitie naar voren is gebracht - goed worden verklaard door de omstandigheid dat de mobiele telefoon met dit nummer op die momenten aan een WiFi-netwerk gekoppeld was, als gevolg waarvan die telefoon geen gebruik of contact maakte met zendmasten.
De gesprekken tussen de medeverdachte, de schutter, en de uitlokker zijn volgens de gegevens uit de telefoon van de medeverdachte reeds op 29 oktober 2022 gestart. Dit is ver voordat de verdachte volgens zijn eigen verklaring zijn telefoon zou zijn verloren. De verdachte is hierop meerdere malen bevraagd en heeft hierop geen enkele verklaring kunnen of willen geven.
Verder blijkt dat de persoon die in contact stond met de medeverdachte, het slachtoffer steeds in de gaten hield en zich in de directe woonomgeving van het slachtoffer bevond. De rechtbank merkt op dat de verdachte en het slachtoffer dicht bij elkaar in de buurt woonden.
Hoewel ieder telefoonnummer kan worden misbruikt voor spoofing, acht de rechtbank het onwaarschijnlijk dat hiervan sprake is geweest. Een derde zou de medeverdachte, die gebruik maakte van de naam [naam01] , dan hebben willen doen geloven dat hij gecontacteerd werd door het nummer van de verdachte terwijl de verdachte nog enkele weken (in de periode van 29 oktober tot 20 november 2022) ongestoord gebruik heeft gemaakt van zijn telefoonnummer voor privé en zakelijke doeleinden. Ook vormen de voiceberichten die [naam01] van [naam02] heeft ontvangen, welke door de politie zijn beluisterd, waarbij verbalisanten (die de verdachte in een ander verband hebben horen spreken) de stem van de verdachte herkennen, een stevige contra-indicatie voor de vermeende spoofing.
De rechtbank is op grond van het bovenstaande van oordeel dat het telefoonnummer eindigend op de cijfers - [nummer01] in de gehele periode van 29 oktober tot en met 20 november 2022 niet bij een onbekend gebleven derde, maar bij de verdachte in gebruik was.
Is de verdachte de persoon die gebruik maakt van de naam [naam01] ?
Door de politie is vastgesteld dat de gebruiker van het telefoonnummer eindigend op de cijfers - [nummer01] in WhatsApp gebruik maakte van de naam [naam01] . Dit in combinatie met hetgeen hiervoor reeds is overwogen met betrekking tot het door de verbalisanten als de stem van de verdachte herkende voiceberichten van [naam01] aan [naam02] , maakt dat de rechtbank tot de slotsom komt dat de verdachte diegene is die als ‘ [naam01] ’ staat opgeslagen in de telefoon van de medeverdachte en onder dat pseudoniem berichten heeft verstuurd aan de medeverdachte.
Uitlokking en/of medeplegen van een levensdelict?
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld hoe de handelingen van de verdachte gekwalificeerd moeten worden. Door de officier is zowel de uitlokking van het levensdelict jegens het slachtoffer als het medeplegen van dat levensdelict ten laste gelegd. De rechtbank zal eerst het ten laste gelegde medeplegen van het levensdelict bespreken, de wijze waarop zij dit levensdelict kwalificeert, en vervolgens de uitlokking daarvan.
Feit 2 Medeplegen
De rechtbank moet de vraag beantwoorden wat de rol van de verdachte is geweest bij het plegen van het levensdelict op het slachtoffer en of zijn rol daarbij van voldoende gewicht is geweest om van medeplegen te kunnen spreken.
De rechtbank stelt voorop dat de kwalificatie medeplegen alleen dan gerechtvaardigd is als de bewezenverklaarde - intellectuele en/of materiële - bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is. Die bijdrage kan ook zijn geleverd in de vorm van gedragingen voor, tijdens en/of na het strafbare feit, terwijl niet is uitgesloten dat de bijdrage in hoofdzaak vóór het strafbare feit is geleverd. Ook indien het ten laste gelegde medeplegen in de kern niet bestaan heeft uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht, kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal hoe dan ook van voldoende gewicht moeten zijn. De rechter kan daarbij rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
In het hierna volgende zal de rechtbank eerst ingaan op de rol van de verdachte.
Uit het berichtenverkeer tussen [naam01] (de verdachte) en [naam02] (de medeverdachte) blijkt dat zij in de weken voor het om het leven brengen van het slachtoffer een prijs hebben afgesproken. Daarna is er gesproken over de dag waarop dit delict uitgevoerd diende te worden. De verdachte had een voorkeur voor zaterdag, maar de medeverdachte kon die dag niet over een auto beschikken. Zondag werd daarom overeengekomen als de dag waarop het moest gebeuren. Op 20 november 2022 hebben de twee verdachten veelvuldig contact gehad blijkens de WhatsApp berichten. Zo heeft de verdachte laten weten vuurwerk af te steken in de wijk als afleiding, heeft hij de ingang van de wijk in de gaten gehouden, om te zien wanneer het slachtoffer terugkeerde naar zijn woning en hebben de medeverdachte en de verdachte samen besproken wat de beste vluchtroute zou zijn en of er camera’s in de wijk aanwezig waren en van welke kant de politie zou komen. Rond 22:30 uur heeft de verdachte tot slot de medeverdachte de opdracht gegeven om toe te slaan. Toen de medeverdachte het slachtoffer kennelijk niet zag, heeft de verdachte hem geholpen door te berichten dat het slachtoffer in de voortuin stond, gevolgd door de instructie: “Nu!”
Uit deze feiten en omstandigheden volgt dat het handelen van de verdachte en zijn medeverdachte het resultaat is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking die erop was gericht het slachtoffer van het leven te beroven.
Opzet en voorbedachte raad
Vervolgens moet de rechtbank beoordelen of er sprake was van voorbedachte raad bij de verdachte. De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachte raad’ moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. De verdachte moet de gelegenheid hebben gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap hebben gegeven. Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten.
De rechtbank stelt op grond van het dossier en de beelden het volgende vast. De plannen om het slachtoffer van het leven te beroven dateren van enkele weken voor diens daadwerkelijke overlijden. Op aanwijzing van de verdachte heeft de medeverdachte het slachtoffer, op de met de verdachte afgesproken dag, in de buurt van diens woning opgewacht en het vuur op hem geopend toen het slachtoffer om zijn woning liep. Het is duidelijk dat het slachtoffer dood moest, gelet op de plaatsen waar het slachtoffer in zijn lichaam is geraakt. Het handelen van medeverdachte getuigt van een weloverwogen beslissing om het slachtoffer te doden. Ook de voorbereiding van de medeverdachte, zoals het meenemen van een vuurwapen, het stelen van kentekenplaten om deze op de vluchtauto te kunnen bevestigen, onderstreept de gerichtheid en het planmatige van zijn handelen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verdachte het slachtoffer samen met de medeverdachte opzettelijk en met voorbedachten rade gedood.
Feit 1: uitlokken
Voorts zal de uitlokking van de moord door het betalen van een geldbedrag worden besproken. Voor een bewezenverklaring van uitlokking dient aan de volgende vereisten te worden voldaan.
Het opzet van de uitlokker is zowel gericht op het uitlokken van de ander als op het delict waartoe de ander is aangezet
Uit de gegevens van de telefoon van de medeverdachte blijkt dat de verdachte de medeverdachte vraagt om naar Zuidland te komen, “hem” te verassen, waarbij de verdachte vuurwerk zal afsteken want dan komt “hij” zeker want zijn kind ligt dan op bed, waarbij wordt toegezegd “
10 gelijk rest als t is klaar gemaakt, dus groen licht”. Er werd gevraagd om een vluchtroute en er werden twee kentekens gepakt voor de “
waggie”.
Gezien de hiervoor besproken inhoud van de bewijsmiddelen, waaronder deze berichten, heeft de verdachte de medeverdachte gevraagd om tegen betaling het slachtoffer neer te schieten. De tekst “
Prijs blijft 20” en “
10 gelijk gelijk rest als t is klaar gemaakt” wordt gezien alle overige omstandigheden uitgelegd als de betaling van € 20.000,= euro voor de voltooide liquidatie, waarbij er € 10.000,= vooruit is betaald en de rest wordt betaald bij voltooiing van de opdracht. Hieruit blijkt dat het opzet van de verdachte gericht is geweest op het delict, en dat zijn opzet tevens gericht is geweest op het overhalen van de medeverdachte om deze moord te plegen.
Het aanzetten van een ander
De verdachte heeft door de medeverdachte te benaderen hem op het idee gebracht om de moord uit te voeren. Immers blijkt uit niets dat de medeverdachte al voor het contact met de verdachte het idee had om het slachtoffer te vermoorden.
Gebruik van één of meer uitlokkingsmiddelen
Er is sprake van een limitatieve opsomming van uitlokkingsmiddelen. Deze uitlokkingsmiddelen zijn in artikel 47 Sr genoemd. Deze middelen dienen te zijn gebruikt om de ander over te halen en niet slechts om behulpzaam te zijn bij het plegen van het feit. De rechtbank stelt vast dat de verdachte in ieder geval één uitlokkingsmiddel heeft gebruikt. Zo heeft hij een belofte gemaakt, namelijk door het in het vooruitzicht stellen van een bepaald geldbedrag. Dat dit geldbedrag in het vooruitzicht is gesteld, is de reden geweest dat de medeverdachte de moord op het slachtoffer wilde plegen.
Uitgevoerd door een strafbare dader?
De moord op het slachtoffer is op 20 november 2022 uitgevoerd. De uitvoerder van de moord, de medeverdachte, is strafbaar. Gelet op bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat is voldaan aan de vereisten voor uitlokking, zodat de onder 1 ten laste gelegde uitlokking van moord op het slachtoffer wettig en overtuigend bewezen kan worden.
4.1.3.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het uitlokken van moord alsmede van het medeplegen van moord.
4.2.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering van feit 4
Het onder 4. ten laste gelegde is door de verdachte bekend. De verdachte heeft ter zitting verklaard dat de spanningen tussen (het gezin van) de verdachte en het slachtoffer behoorlijk opliepen. De verdachte en zijn gezin voelden zich door het slachtoffer bedreigd. De verdachte had in dat kader een of meer vuurwapens aangeschaft en in zijn achtertuin begraven. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.3.
Vrijspraak feit 3
4.3.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat feit 3 bewezen kan worden verklaard, nu de verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op het voorhanden hebben van het vuurwapen waarmee de liquidatie is uitgevoerd.
4.3.2.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van feit 3 dient te worden vrijgesproken.
4.3.3.
Beoordeling door de rechtbank
Uit het dossier blijkt dat er op 20 november 2022 een vuurwapen in een auto, die door de medeverdachte werd bestuurd, is aangetroffen. Kort hiervoor is het slachtoffer door middel van schoten met dit vuurwapen om het leven gekomen. De verdachte wordt ervan verdacht dat hij zich samen met de medeverdachte aan dit feit heeft schuldig gemaakt.
Uit het NFI-rapport op het vuurwapen volgt dat op de ruwe delen, op de trekker en op het patroonmagazijn van het vuurwapen een mengprofiel met onder meer DNA van de medeverdachte is aangetroffen. Er zijn geen aanwijzingen dat de verdachte het vuurwapen en bijbehorende munitie in handen heeft gehad. Ter terechtzitting heeft de verdachte het (medeplegen van het) voorhanden hebben van het vuurwapen en bijbehorende munitie ontkend.
Hoewel er op de ruwe delen, het patroonmagazijn en de trekker van het vuurwapen onder meer DNA van de medeverdachte is aangetroffen, kan daaruit niet geconcludeerd worden dat de verdachte het vuurwapen voorhanden heeft gehad. Het vuurwapen is aangetroffen in een auto die niet van de verdachte is en is onder de medeverdachte in beslag genomen. In dezen kan onvoldoende worden vastgesteld dat de verdachte op enig moment feitelijk macht over het vuurwapen of de munitie kon uitoefenen, in die zin dat hij daarover kon beschikken.
4.3.4.
Conclusie
Het onder 3. ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
4.4.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1. en 2. ten laste gelegde heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 4. ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
1.
[medeverdachte01]
op 20 november 2022 te Zuidland, gemeente Nissewaard opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer01] van het leven heeft beroofd, immers heeft die [medeverdachte01] met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer01] met een vuurwapen
kogels in het lichaam geschoten, ten gevolge waarvan die [slachtoffer01] is overleden,
welk feit verdachte in de periode van 14 november 2022 tot en met 20
november 2022 te Zuidland, gemeente Nissewaard
opzettelijk heeft uitgelokt door giften en het verschaffen van gelegenheid of
inlichtingen, te weten door
- aan die [medeverdachte01] een geldelijke beloning toe te zeggen/kennen voor het uitvoeren
van voornoemde moord en
- ( daarbij) met die [medeverdachte01] afspraken te maken over de hoogte van deze beloning en
de wijze/manier van uitbetaling en
- met die [medeverdachte01] te bespreken op welke wijze die [slachtoffer01] uit zijn woning, althans
naar buiten moet/gaat worden gelokt en- met die [medeverdachte01] af te spreken hoe laat hij in de wijk moet zijn, althans klaar moet
staan om te kunnen schieten en- die [medeverdachte01] informatie te verstrekken over de potentiële plaats delict en/of de auto
van die [slachtoffer01] en/of wanneer die [slachtoffer01] weggaat en/of thuiskomt (vlak voor de
moord) en/of er camera’s aanwezig zijn in de wijk en- die [medeverdachte01] rechtstreeks aan te sturen op het moment dat hij moet schieten;
2.
hij
op 20 november 2022 te Zuidland, gemeente Nissewaard tezamen en in vereniging met een ander
[slachtoffer01]
opzettelijk en met voorbedachten rade,
van het leven heeft beroofd, door met een vuurwapen kogels in het
het lichaam van [slachtoffer01] te schieten;
4.
hij
in de periode van 01 november 2022 tot en met 29 april 2023 te
Zuidland, gemeente Nissewaard
een wapen in de zin van artikel 1 onder 3, gelet op artikel 2, lid 1 van Categorie III
onder 1 van de Wet wapens en munitie,
te weten een vuurwapen (omgebouwd gaspistool) in de vorm van een pistool, van
het merk /type: Zoraki/906, kleur: zwart, kaliber: 7.65 mm,
en(voor dit vuurwapen geschikte) munitie in de zin van art. 1 onder 4 van de Wet
wapens en munitie, zijnde munitie als bedoeld in art. 2 lid 2 van die wet, van de
Categorie III,
te weten 10 kogelpatronen, van het kaliber 7.65 mm,
voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
uitlokking van moord;
2.
medeplegen van moord;
4.
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf en maatregel

7.1.
Algemene overweging
De straf en maatregel die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf en maatregel zijn gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het uitlokken van de moord op [slachtoffer01] , het medeplegen van die moord en het voorhanden hebben van een vuurwapen.
In de avond van 20 november 2022 is de medeverdachte met een geleende auto naar Zuidland gereden. In de buurt van de woning van het slachtoffer heeft de medeverdachte de auto geparkeerd. Daarna heeft de medeverdachte gewacht tot hij een seintje van de verdachte kreeg. Op het moment dat het slachtoffer uit zijn werk kwam en daarna nog een rondje om zijn woning liep, is de medeverdachte, na het seintje van verdachte, voor het slachtoffer verschenen en heeft hij uit het niets het vuur op het slachtoffer geopend. Hij heeft minstens drie keer geschoten en hij heeft het slachtoffer daarbij met drie kogels in diens lichaam geraakt, waarvan twee kogels tot de dood van het slachtoffer hebben geleid. Het slachtoffer overleed ter plekke aan zijn verwondingen. Het slachtoffer heeft geen enkele kans gehad om de op hem gerichte en nauwgezet voorbereide moordaanslag te overleven. Daarmee heeft deze moord het karakter van een kille afrekening, een liquidatie, gekregen. De medeverdachte is na het schietincident terug gerend naar zijn auto en uit Zuidland vertrokken.
Uit niets is gebleken dat de medeverdachte en het slachtoffer elkaar kenden. Wel is gebleken dat de verdachte een geldbedrag aan zijn medeverdachte zou betalen voor het doden van het slachtoffer.
Door het slachtoffer op brute wijze van het leven te beroven hebben de verdachte en zijn medeverdachte onherstelbaar leed veroorzaakt bij de nabestaanden. Zij moeten verder leven in de wetenschap dat hun vader, partner en zoon koelbloedig op straat is doodgeschoten. De partner van het slachtoffer heeft haar man zien liggen in een grote plas bloed. De impact van de gewelddadige dood van het slachtoffer op de levens van de nabestaanden is enorm, zoals ook is gebleken uit de op de terechtzitting namens de moeder van het slachtoffer afgelegde slachtofferverklaring. Het enkele feit dat het slachtoffer is doodgeschoten is voor hen al ondraaglijk, maar wat het des te meer ondraaglijk maakt is dat niet geheel duidelijk is geworden waarom het slachtoffer om het leven is gebracht. Bij de politie en de nabestaanden bestaan er vermoedens omtrent het motief en de verdachte zou hier antwoord op hebben kunnen geven. De verdachte heeft echter geen openheid van zaken gegeven en heeft geen verantwoordelijkheid daarvoor willen nemen.
De moord is gepleegd midden in een woonwijk. Buurtbewoners hebben schoten gehoord en zijn getuige geweest van het ter plaatse komen van de hulpdiensten in een vergeefse poging het leven van het slachtoffer te redden. Dit roept ook in de samenleving gevoelens van afschuw, angst en onveiligheid op.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 13 februari 2024, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages
Triple onderzoek Pro Justitia
Psychiater [naam03] , GZ-psycholoog [naam04] en forensisch milieuonderzoeker [naam05] hebben een gedragskundig onderzoek ingesteld omtrent de persoon van de verdachte. Zij hebben hun onderzoeksbevindingen neergelegd in een rapportage van 22 januari 2024. Deze rapportage houdt onder meer het volgende in.
“Betrokkene is in gesprek gegaan met de milieuonderzoeker, de psycholoog en de psychiater, maar heeft weinig over zijn gevoelens en gedachten verteld. Er is enige collaterale (psychologische en medische) informatie verkregen, maar de heteroanamnestische informatie is zeer beperkt.
Al met al kunnen onderzoekers, door het beperkte zicht dat aldus op betrokkene is verkregen, zowel in diagnostische zin als over de eventuele relatie tussen zijn psychisch welzijn en het huidig tenlastegelegde nauwelijks uitspraken doen. (...)Onderzoekers zien aanwijzingen voor herhaalde interpersoonlijke problemen, vooral in de relatie met zijn levenspartner. (…) Antes spreekt in haar brieven van een ongespecificeerde persoonlijkheidsstoornis. In [detentieadres01] blijkt betrokkene diverse medicatie (Ritalin, benzodiazepinen, pijnstillers waaronder opioïden) voorgeschreven te krijgen die bij langdurig (of oneigenlijk) gebruik als verslavend kunnen worden aangemerkt. Er zijn dus wel aanwijzingen voor een kwetsbaarheid in verslaving en/of in de persoonlijkheid, maar een stoornis kan niet worden geclassificeerd.
Een psychische stoornis kan aldus niet door onderzoekers worden vastgesteld, maar ook niet worden uitgesloten. Omdat er diagnostische onzekerheid is blijven bestaan en betrokkene bovendien volledig ontkent dat hij betrokken zou zijn bij het (meest ernstige) tenlastegelegde, kunnen onderzoekers – zelfs niet in hypothetische zin – geen uitspraken doen over een eventueel verband tussen stoornis en delictgedrag.
Gezien het ontbreken van gedegen zicht op het psychisch functioneren van betrokkene,
het ontbreken van zicht op een mogelijke rol van een eventuele psychische stoornis ten
tijde van het delict en het ontbreken van zicht op het risico van herhaling van soortgelijke
feiten zoals thans ten laste gelegd, kunnen onderzoekers geen aanbeveling van gedragskundige aard doen teneinde het recidivegevaar te beperken.”
Rapportage reclassering
Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering heeft een rapportage over de verdachte opgemaakt, gedateerd 14 februari 2024. Gezien hetgeen voornoemde onderzoekers als laatste hebben gerapporteerd kan de reclassering evenmin tot een goede risicotaxatie komen en kan de reclassering niet inschatten welke interventies geïndiceerd en uitvoerbaar zijn met het oog op risicomanagement. De reclassering kan onvoldoende bepalen of de verdachte voldoet aan de criteria van een gedrag beïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel (hierna: GVM) en ook niet of dit nodig is met het oog op risicomanagement. Indien de GVM wordt opgelegd, zal de reclassering desgevraagd voor het einde van de gevangenisstraf of voorwaardelijke invrijheidstelling opnieuw onderzoeken of, en zo ja, welke voorwaarden in dit kader nodig en uitvoerbaar zijn.
De rechtbank heeft acht geslagen op deze rapportages.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Bij de verdachte bestond tijdens het begaan van de feiten geen gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens in verband waarmee hij in verminderde mate toerekeningsvatbaar zou moeten worden geacht. De verdachte wordt dus volledig toerekeningsvatbaar geacht.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een langdurige gevangenisstraf. Met de op te leggen straf beoogt de rechtbank een duidelijk signaal aan de verdachte, en ook aan anderen, te geven dat het plegen van dit soort geweldsmisdrijven niet wordt getolereerd. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd, dit maakt dat de rechtbank tot een lagere straf komt dan de door de officier van justitie gevorderde straf.
Daarnaast is een maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z, eerste lid Sr (hierna: maatregel langdurig toezicht) noodzakelijk gelet op de aard en de ernst van het gepleegde delict. Om de algemene veiligheid van personen of goederen te beschermen, dient de verdachte, na zijn gevangenisstraf, langdurig onder toezicht te staan.
Ook aan de overige wettelijke vereisten voor de oplegging van de maatregel langdurig toezicht is voldaan. De verdachte zal namelijk worden veroordeeld tot een gevangenisstraf wegens een misdrijf dat gericht is tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen en waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf en maatregel passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8.Vorderingen benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregelen

8.1.
Ingestelde vorderingen ter zake feit 1
Als benadeelde partijen hebben zich de hieronder genoemde personen in het geding gevoegd ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit.
[benadeelde partij01] (partner van het slachtoffer)
De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 313,= aan materiële schade. Daarnaast vordert zij een vergoeding van € 55.000,= aan immateriële schade bestaande uit shockschade (€ 35.000,=) en affectieschade (€ 20.000,=).
[benadeelde partij02] (minderjarige dochter van het slachtoffer)
De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 30.000,= aan immateriële schade wegens aantasting in de persoon alsmede een vergoeding van € 20.000,= aan affectieschade. De vordering is ingediend door de moeder van de benadeelde partij in haar hoedanigheid als wettelijk vertegenwoordiger van de benadeelde partij.
[benadeelde partij03] (minderjarige dochter van het slachtoffer)
De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 30.000,= aan immateriële schade wegens aantasting in de persoon alsmede een vergoeding van € 20.000,= aan affectieschade. De vordering is ingediend door de moeder van de benadeelde partij in haar hoedanigheid als wettelijk vertegenwoordiger van de benadeelde partij.
[benadeelde partij04] (moeder van het slachtoffer)
De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 17.500,= aan immateriële schade bestaande uit affectieschade.
8.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van alle vorderingen van de benadeelde partijen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De vorderingen zijn uitgebreid toegelicht en genoegzaam onderbouwd. De officier van justitie acht de verdachte en de medeverdachte hoofdelijk aansprakelijk.
8.3.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk moeten worden verklaard gelet op de bepleite vrijspraak.
Subsidiair heeft de verdediging over de posten affectieschade van de benadeelde partijen geen opmerkingen gemaakt en zich ten aanzien van de overige posten van de benadeelde partijen op het volgende standpunt gesteld.
[benadeelde partij01]
Tegen de post materiële kosten wordt geen verweer gevoerd. Tegen de post shockschade wel. De rechtbank wordt verzocht om dit gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk te verklaren vanwege het ontbreken van onderbouwing van het bestaan van psychisch letsel. Meer subsidiair wordt de rechtbank verzocht om dit gedeelte van de vordering aanzienlijk te matigen. De verdediging heeft daarbij gewezen op het arrest van het Gerechtshof Den Haag van 25 januari 2024 (ECLI:NL:GHDHA:2024:97).
[benadeelde partij02] en [benadeelde partij03]
Tegen de posten immateriële schade wegens aantasting in de persoon wordt verweer gevoerd. De rechtbank wordt verzocht de benadeelde partijen hierin niet-ontvankelijk te verklaren vanwege het ontbreken van onderbouwing van het bestaan van geestelijk letsel. Meer subsidiair wordt de rechtbank verzocht om hoogstens € 10.000 euro toe te wijzen per benadeelde partij en om de vordering voor het overige niet-ontvankelijk te verklaren. De verdediging heeft daarbij gewezen op een uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West Brabant van 26 april 2023 (ECLI:NL:RBZWB:2023:2844). De verdediging stelt zich op het standpunt dat het in dezen, evenals als in voornoemde zaak, op dit moment onduidelijk is wat de exact geleden schade wegens aantasting in persoon op andere wijze is, omdat het nog onduidelijk is hoe de schade zich bij de kinderen zal ontwikkelen. Meest subsidiair heeft de verdediging verzocht om de geleden schade te schatten en de vorderingen voor het overige niet-ontvankelijk te verklaren.
8.4.
Beoordeling door de rechtbank
Materiële schade
Op grond van artikel 51f, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering in samenhang bezien met artikel 6:108 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan degene die de kosten van een uitvaart heeft betaald voor een slachtoffer dat als gevolg van een strafbaar feit is overleden, een vordering indienen om die kosten op de verdachte in het strafproces te verhalen. Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat de verdachte door het bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij [benadeelde partij01] . Zij heeft een kleine vergoeding van de kosten van de uitvaart van het slachtoffer gevorderd. Hoewel deze post alsmede het gevorderde onder de post ‘rouwbloemen’ niet is onderbouwd en worden betwist, zijn deze kosten en de hoogte daarvan naar het oordeel van de rechtbank zozeer voorstelbaar en aannemelijk, zodat het gevorderde zal worden toegewezen.
De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen tot een bedrag van € 313,=.
Affectieschade
De vier benadeelde partijen hebben vergoeding voor affectieschade gevorderd. Het is mogelijk voor nabestaande mogelijk om vergoeding van affectieschade te vorderen wanneer het overlijden van het slachtoffer het gevolg is van een gebeurtenis waarvoor een ander aansprakelijk is. Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partijen als gevolg van het bewezen verklaarde handelen affectieschade hebben geleden, waarvoor de verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat deze vergoeding een symbolisch karakter heeft, omdat zij geen volledige compensatie kan bieden voor het verdriet van de naasten.
De rechtbank stelt vast dat elk van de benadeelde partijen die deze vorm van schadevergoeding heeft gevorderd, tot de kring van gerechtigden behoort en bij haar vordering aansluiting heeft gezocht bij de in het Besluit vergoeding affectieschade vermelde bedragen.
De rechtbank zal de gevorderde bedragen, die aansluiten bij de normbedragen, toewijzen.
Shockschade
Op grond van artikel 6:106, aanhef en onder b BW heeft de benadeelde recht op vergoeding voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, indien de benadeelde ‘op andere wijze in zijn persoon is aangetast’ dan wel doordat hij lichamelijk letsel heeft opgelopen, of in zijn eer of goede naam is geschaad. Voor de vaststelling van deze aantasting ‘op andere wijze’ is nodig dat psychische schade aan deze persoon is toegebracht.
De persoon van de benadeelde als bedoeld in voornoemd artikel betreft degene die is getroffen door de onrechtmatige daad, bijvoorbeeld het slachtoffer van het jegens hem uitgeoefende geweld. Zoals in het Taxibus-arrest van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2002:AD5356) is uitgemaakt, kan wanneer aan de in dit arrest geformuleerde criteria wordt voldaan ook aan de naasten van een overledene op grond van artikel 6:106, aanhef en onder b BW recht op vergoeding voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat worden toegekend, namelijk wanneer moet worden aangenomen dat de naaste ‘op andere wijze in de persoon is aangetast’ (shockschade). In het Hoogeveen-arrest van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2022:958) is de rechtspraak over shockschade gepreciseerd en voor de beoordeling van een vordering tot shockschade een gezichtspunten benadering geïntroduceerd. Daarbij is de drempel verlaagd maar nog steeds moet aan bepaalde eisen voor toewijzing worden voldaan.
Dat de confrontatie onverhoeds of onvermijdbaar was, is geen vereiste meer. Maar het recht op vergoeding van schade die is veroorzaakt door het onrechtmatig teweegbrengen van een hevige emotionele schok is (nog steeds) beperkt tot de schade die volgt uit geestelijk letsel.
Voor de toewijzing van schadevergoeding ter zake van dat geestelijk letsel is vereist dat het bestaan van dat geestelijk letsel naar objectieve maatstaven is vastgesteld. In de rechtspraak over shockschade is in dat verband steeds overwogen dat dit in het algemeen slechts het geval zal zijn indien sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Daarmee is beoogd tot uitdrukking te brengen dat die emotionele schok moet hebben geleid tot geestelijk letsel dat gelet op aard, duur en/of gevolgen ernstig is, en in voldoende mate objectiveerbaar. Dit brengt mee dat als de rechtbank op grond van een rapportage van een ter zake bevoegde en bekwame deskundige – waarbij gedacht kan worden aan een psychiater, huisarts of psycholoog – tot het oordeel komt dat sprake is van geestelijk letsel in de hiervoor bedoelde zin, zij tot toewijzing van schadevergoeding kan overgaan, ook als in die rapportage geen diagnose van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld wordt gesteld.
[benadeelde partij01] is kort na het schietincident geconfronteerd met het ernstig verwonde lichaam van haar partner. Door ter zake bevoegde en bekwame deskundigen (psychologen) is vastgesteld dat zij als gevolg daarvan geestelijk letsel heeft opgelopen, namelijk een post traumatische stressstoornis. Ter verwerking van het trauma zal worden gestart met EMDR-behandeling. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schade naar billijkheid op € 10.000,=.
Voor het overige zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering tot vergoeding van (immateriële) shockschade. De benadeelde partij kan het niet-ontvankelijke deel van haar vordering bij de civiele rechter aanbrengen.
Aantasting in de persoon op andere wijze
De vordering tot vergoeding van immateriële schade van de benadeelde partijen [benadeelde partij02] en [benadeelde partij03] vanwege ‘aantasting in de persoon’ niet zijnde shockschade past niet binnen de wettelijke systematiek van derdenschade. Ook na 1 januari 2019 (het moment waarop het mogelijk werd voor een derde om op grond van artikel 6:108 BW bij overlijden aanspraak te maken op vergoeding van immateriële schade) wordt deze systematiek gekenmerkt door een gesloten karakter waarin sprake is van een beperkte kring van gerechtigden en van gelimiteerde vergoedingen [1] .
Om als derde bovenop de regeling van art. 6:107 BW en art. 6:108 BW aanspraak te kunnen maken op een hogere vergoeding van immateriële schade (dan de gestandaardiseerde tegemoetkoming van € 20.000,=) dient sprake te zijn van een zelfstandige grondslag voor aansprakelijkheid. Daarvan is volgens het Oogmerk-arrest van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2001:AB2775) slechts sprake als de aansprakelijke persoon het oogmerk had om bij de ‘derde’ nadeel toe te brengen (artikel 6:106, aanhef en onder a BW) of op grond van de hiervoor reeds genoemde rechtspraak over shockschade. Dit laatste is echter uitdrukkelijk niet de grondslag waarop dit deel van de vordering is gebaseerd. De afzonderlijke kwalificatie als ‘persoonsaantasting’ wegens het verlies van een ouder als grond voor toekenning van vergoeding van immateriële schade komt dan ook niet voor toewijzing in aanmerking.
De jurisprudentie waarop de benadeelde partijen in hun toelichting bij hun vordering hebben gewezen, waarin vorderingen op deze grondslag wel zijn toegewezen, leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Een deel van deze jurisprudentie stamt uit de tijd dat de Wet Affectieschade nog niet bestond en ten aanzien van het deel van de jurisprudentie van daarna heeft de rechtbank zich rekenschap gegeven van de kritiek die vanuit de literatuur is gekomen op de toekenning van een vergoeding van immateriële schade aan een ‘derde’ zonder geestelijk letsel wegens een ‘persoonsaantasting’. [2] In de omstandigheid dat de jurisprudentie hierover uiteen loopt, ziet de rechtbank aanleiding om dit deel van de vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren (waar zij anders dit deel van de vorderingen zou hebben afgewezen). De benadeelde partijen kunnen het niet-ontvankelijke deel van hun vorderingen bij de civiele rechter aanbrengen.
8.5.
Conclusie
De verdachte dient de navolgende bedragen te betalen:
  • Aan [benadeelde partij01] € 30.313,=.
  • Aan [benadeelde partij02] € 20.000,=
  • Aan [benadeelde partij03] € 20.000,=
  • Aan [benadeelde partij04] € 17.500,=.
Hoofdelijke aansprakelijkheid
Nu de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met een mededader heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededader de benadeelde partijen betaalt, is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partijen van deze betalingsverplichting bevrijd.
Wettelijke rente
De benadeelde partijen hebben gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag telkens vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 20 november 2022.
Nu de vordering van de benadeelde partijen in het geval van [benadeelde partij04] geheel zal en in het geval van [benadeelde partij01] , [benadeelde partij02] en [benadeelde partij03] gedeeltelijk zullen worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Tevens wordt telkens hoofdelijke oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr passend en geboden geacht.
8.6.
Gijzeling
De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om, kort gezegd, aan de Staat ten behoeve van de hiervoor genoemde slachtoffers de toegewezen bedragen te betalen. Indien de betaling en verhaal achterwege blijft, te vervangen door gijzeling.
Op grond van artikel 36f lid 5 Sr bepaalt de rechter bij de oplegging van de maatregel de duur volgens welke met toepassing van artikel 6:4:20 Wetboek van Strafvordering gijzeling kan worden toegepast. De duur van de gijzeling beloopt – ook in gevallen van samenloop zoals bedoeld in de artikelen 57 en 58 Sr (vgl. artikel 60a Sr) – ten hoogste één jaar, waarbij in deze zaak geldt dat onder één jaar 360 dagen moet worden verstaan (vgl. HR 24 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:714).
De rechtbank zal de duur van de gijzeling bepalen op grond van een verdeling van de hoogte van de vorderingen op grond van 360 dagen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 38z, 47, 57 en 289 van het Wetboek van Strafrecht en de artikel van 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 3. ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1., 2. en 4. ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 20 (twintig) jaar;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
legt de veroordeelde op de
maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking;
Benadeelde partij [benadeelde partij01]
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met diens mededader, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde partij01] , te betalen een bedrag van
€ 30.313,00 (zegge: dertigduizenddriehonderddertien euro), bestaande uit € 313,00 aan materiële schade en € 30.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 20 november 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde partij01] te betalen
€ 30.313,00(hoofdsom,
zegge: dertigduizenddriehonderddertien euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 november 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van
124 (honderdvierentwintig) dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededader, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
Benadeelde partij [benadeelde partij02]
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met diens mededader, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde partij02] , te betalen een bedrag van
€ 20.000,00 (zegge: twintigduizend euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 20 november 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
wijst af het resterende deel van de vordering van de benadeelde partij;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde partij02] te betalen
€ 20.000,00(hoofdsom,
zegge: twintigduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 november 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
82 (tweeëntachtig) dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededader, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
Benadeelde partij [benadeelde partij03]
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met diens mededader, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde partij03] , te betalen een bedrag van
€ 20.000,00 (zegge: twintigduizend euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 20 november 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
wijst af het resterende deel van de vordering van de benadeelde partij;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde partij03] te betalen
€ 20.000,00(hoofdsom,
zegge: twintigduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 november 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
82 (tweeëntachtig) dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededader, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
Benadeelde partij [benadeelde partij04]
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met diens mededader, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde partij04] , te betalen een bedrag van
€ 17.500,00 (zegge: zeventienduizendvijfhonderd euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 20 november 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde partij04] te betalen
€ 17.500,00(hoofdsom,
zegge: zeventienduizendvijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 november 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
71 (éénenzeventig) dagen;de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededader, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. van der Leeden, voorzitter,
en mr. J. Mendlik en mr. D. van der Sluis, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.C. de Hooge, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Teksten tenlasteleggingen
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
[medeverdachte01]
op of omstreeks 20 november 2022 te Zuidland, gemeente Nissewaard, althans in
Nederland,
opzettelijk en met voorbedachten rade, in elk geval opzettelijk
[slachtoffer01]
van het leven heeft beroofd, immers heeft die [medeverdachte01] met dat opzet en al dan niet
na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer01] met een vuurwapen een of meer
kogels in het hoofd en/of de schouder, althans het lichaam geschoten, ten gevolge
waarvan die [slachtoffer01] is overleden,
welk feit verdachte in of omstreeks de periode van 14 november 2022 tot en met 20
november 2022 te Zuidland, gemeente Nissewaard, althans in Nederland
opzettelijk heeft uitgelokt door giften, beloften, misbruik van gezag, geweld,
bedreiging en/of misleiding en/of het verschaffen van gelegenheid, middelen of
inlichtingen, te weten door
- aan die [medeverdachte01] een geldelijke beloning toe te zeggen/kennen voor het uitvoeren
van voornoemde moord/liquidatie en/of
- ( daarbij) met die [medeverdachte01] afspraken te maken over de hoogte van deze beloning en
de wijze/manier van uitbetaling en/of
- met die [medeverdachte01] te bespreken op welke wijze die [slachtoffer01] uit zijn woning, althans
naar buiten moet/gaat worden gelokt en/of
- met die [medeverdachte01] af te spreken hoe laat hij in de wijk moet zijn, althans klaar moet
staan om te kunnen schieten en/of
- die [medeverdachte01] informatie te verstrekken over de potentiele plaats delict en/of de auto
van die [slachtoffer01] en/of wanneer die [slachtoffer01] weggaat en/of thuiskomt (vlak voor de
moord) en/of er camera’s aanwezig zijn in de wijk en/of
- die [medeverdachte01] aanwijzingen te verschaffen over welk kentekenplaat hij moet stelen
en/of
- die [medeverdachte01] rechtstreeks aan te sturen op het moment dat hij moet schieten;
(art 289 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht)
2.
hij
op of omstreeks 20 november 2022 te Zuidland, gemeente Nissewaard, althans in
Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
[slachtoffer01]
opzettelijk en/of al dan niet met voorbedachten rade,
van het leven heeft beroofd, door met een vuurwapen een of meer kogels in het
hoofd en/of de schouder, althans het lichaam van [slachtoffer01] te schieten;
(art 287 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
(art 289 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
3.
hij
op of omstreeks 20 november 2022 te Zuidland, gemeente Nissewaard, en/of
Rotterdam, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een wapen als bedoeld in art 2. Lid 1 Categorie III onder 1 van de Wet wapens en
munitie,
te weten een (omgebouwd) vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3 van die wet in
de vorm van een pistool, van het merk /type Retay 84FS, met print Pietro Beretta,
kaliber 7.65 mm,
en/of
(voor dit vuurwapen geschikte) munitie in de zin van art. 1 onder 4 van de Wet
wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in art. 2 lid 2 van die wet, van de
Categorie III te weten één of meerdere kogelpatronen, kaliber 7.65 mm, voorhanden
heeft gehad;
(art 26 lid 1 Wet wapens en munitie)
(parketnummer 10/318597-23)
4.
hij
in of omstreeks de periode van 01 november 2022 tot en met 29 april 2023 te
Zuidland, gemeente Nissewaard, althans in Nederland,
een wapen in de zin van artikel 1 onder 3, gelet op artikel 2, lid 1 van Categorie III
onder 1 van de Wet wapens en munitie,
te weten een vuurwapen (omgebouwd gaspistool) in de vorm van een pistool, van
het merk /type: Zoraki/906, kleur: zwart, kaliber: 7.65 mm,
en/of
(voor dit vuurwapen geschikte) munitie in de zin van art. 1 onder 4 van de Wet
wapens en munitie, zijnde munitie als bedoeld in art. 2 lid 2 van die wet, van de
Categorie III,
te weten 10, althans één of meerdere kogelpatronen, van het kaliber 7.65 mm,
voorhanden heeft gehad;
(art 26 lid 1 Wet wapens en munitie)

Voetnoten

1.Kamerstukken II 2014/15, 34257, nr. 3, p. 3-4 (MvT)
2.Onder meer JA 2020/73, met noot Ruitenbeek-Bart en JA 2022/153, met noot Verweij-Hoogendijk.