In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 6 augustus 2025, werd een boete van € 24.000,- opgelegd aan een werkgever wegens vier overtredingen van artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav). De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid had deze boete opgelegd omdat vier werknemers, koks van de eiseres, werkzaamheden verrichtten die niet onder hun 'gecombineerde vergunning voor verblijf en arbeid' (gvva) vielen. Drie koks verrichtten schoonmaakwerkzaamheden en één kok werkte voornamelijk als afwasser. Eiseres voerde aan dat de minister onzorgvuldig had gehandeld en dat de boete te hoog was. De rechtbank oordeelde dat de minister niet had kunnen vaststellen dat één van de koks voornamelijk als afwasser werkte, en dat de aard van de overtredingen te gering was voor het opleggen van een boete. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de boete en herstelde de situatie door te bepalen dat eiseres geen boete verschuldigd was. Tevens werd de minister veroordeeld tot het vergoeden van griffierecht en proceskosten aan eiseres.