9.1.Op vragen van het CBR hebben de verbalisanten op 18 juni 2025 aanvullend verklaard dat zij niet de indruk hadden dat verzoekers opvallende uitspraken over alcohol en blowen voortkwamen uit irritatie of stoer gedrag. Verzoeker kwam op hen juist heel oprecht over en heeft zijn uitspraken ook meermaals herhaald. Verzoeker deed zijn uitspraken na zijn aanhouding voor het rijden onder invloed en ruim na het eerste contactmoment, en dus na zijn eerste emotie. Wel kwam hij bij zijn staandehouding en aanhouding labiel over. Verzoeker heeft geen hulp voor zijn verslaving. Het is de verbalisanten niet bekend of hij daarvoor open staat.
10. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling mag een bestuursorgaan in beginsel afgaan op de juistheid van de bevindingen in een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt en ondertekend proces-verbaal. Dit is slechts anders als tegenbewijs is aangeleverd waaruit zou blijken dat aan de juistheid van het proces-verbaal moet worden getwijfeld.
11. Verzoeker heeft op de zitting verklaard dat hij op de bewuste ochtend van 24 april 2025 twee keer door de politie is aangehouden. Volgens verzoeker zijn die twee gebeurtenissen in het proces-verbaal van bevindingen en de aanvullende informatie van de politie ten onrechte als één gebeurtenis opgetekend. Verzoeker had die ochtend hevige ruzie met zijn moeder en heeft naar eigen zeggen zelf met de politie gebeld om hen te vragen om de ruzie te sussen. Vervolgens is hij weggereden bij de woning om verdere ruzies te voorkomen. Kort nadat hij was weggereden, werd hij door een politiebusje klemgereden en aangehouden. Verzoeker heeft niet gezien dat hem een stopteken werd gegeven. Ook zat hij op dat moment niet met de politie aan de telefoon. Verzoeker ontkent dat hij tijdens het autorijden met de politie heeft gebeld. Na zijn aanhouding is verzoeker meegenomen naar het politiebureau en is bij hem een speekseltest afgenomen. Daarna is hij lopend terug naar huis gegaan. Thuis raakte hij opnieuw in conflict met zijn moeder, die hierop de politie heeft gebeld. Verzoeker is de deur uitgelopen. Toen hij op straat liep werd verzoeker weer door de politie aangehouden, anderhalf tot twee uur na de eerste aanhouding. Uit onmacht en frustratie over deze tweede aanhouding heeft verzoeker toen de dingen gezegd die in het proces-verbaal van bevindingen staan vermeld. Verzoeker betwist niet dat hij dit allemaal heeft gezegd, maar betwist wel dat zijn opmerkingen serieus waren bedoeld. Door de gebeurtenissen van die ochtend zat hij al hoog in zijn emoties. Door de tweede aanhouding gingen zijn emoties als het ware door het dak. Zijn uitspraken waren daarom puur sarcastisch bedoeld en zijn ook zo absurd, dat het de politie al op voorhand duidelijk had kunnen zijn dat verzoeker het niet serieus meende. Voor verzoeker speelde op dat moment ook mee dat hij in de afgelopen periode al ongeveer 20 keer door de politie is staande gehouden en gecontroleerd, omdat men denkt dat hij rijdt onder invloed. Er is echter nooit daadwerkelijk geconstateerd dat hij reed terwijl hij te veel gedronken of gebruikt had.
12. De voorzieningenrechter stelt vast dat wat verzoeker op de zitting heeft verklaard sterk afwijkt van de politie-informatie die aan het bestreden besluit ten grondslag ligt. Uit het proces-verbaal van bevindingen en de aanvulling daarop komt het beeld naar voren dat verzoeker is aangehouden omdat hij weigerde voor de politie te stoppen, daarbij emotioneel en labiel gedrag vertoonde en dat hij vervolgens onderweg naar het bureau de opvallende uitspraken heeft gedaan over alcohol en blowen. Dat sprake zou zijn geweest van heftige ruzie tussen verzoeker en zijn moeder, dat verzoeker zelf met de politie heeft gebeld en dat in feite sprake was van twee incidenten in dezelfde ochtend, kan de voorzieningenrechter uit de informatie van de politie niet afleiden. De lezing die verzoeker geeft komt de voorzieningenrechter echter niet op voorhand onaannemelijk voor, mede nu in de reactie van de politie van 18 juni 2025 wordt gesproken over ‘het eerste contactmoment’ en is vermeld dat de uitspraken ver na dit eerste contactmoment zijn gedaan.
13. Weliswaar is de drempel voor het opleggen van een medisch onderzoek naar de rijgeschiktheid heel laag en hoeft slechts het vermoeden van ongeschiktheid te worden vastgesteld. Maar dan moet wel vaststaan dat het CBR zonder enige twijfel mocht uitgaan van de juistheid van de onderliggende politie-informatie. De voorzieningenrechter constateert dat de informatie van de politie, in het bijzonder de aanvullende informatie van 18 juni 2025 waarin wordt gesteld dat de politie telefonisch contact had met verzoeker op het moment dat verzoeker in de auto reed en door de politie klemgezet werd, op zichzelf al vragen oproept over wat er nu precies is gebeurd. Daarbij komt dat wat verzoeker op de zitting heeft verklaard anders is dan de gang van zaken op 24 april 2025 zoals door de politie in het proces-verbaal van bevindingen en de aanvullende informatie uiteengezet. Als inderdaad juist is dat sprake was van twee incidenten en de uitspraken zijn gedaan na een tweede aanhouding (om een voor de voorzieningenrechter thans onduidelijke reden) op het moment dat verzoeker op straat liep, en dat die ochtend sprake was van heftige ruzies tussen verzoeker en zijn moeder, zoals verzoeker stelt, is het op zijn minst opmerkelijk te noemen dat daarover in de politierapportage niets is vermeld. Die informatie kan immers van belang zijn voor de vraag in welke gemoedstoestand verzoeker verkeerde en kan een ander licht werpen op de uitspraken van verzoeker. Dit laatste geldt ook voor de omstandigheid dat verzoeker, zoals hij verklaart, in korte tijd al vele malen (naar later bleek: ten onrechte) is aangehouden op verdenking van rijden onder invloed. De voorzieningenrechter acht het van belang dat over dit alles duidelijkheid komt. Het ligt op de weg van het CBR om dit met de politie terug te koppelen en vervolgens te bezien of het bestreden besluit in bezwaar kan standhouden.
14. Gelet op het voorgaande kan aan het bezwaar van verzoeker een redelijke kans van slagen niet worden ontzegd. De voorzieningenrechter ziet daarom aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.