In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 25 september 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) over de oplegging van een onderzoek naar de rijgeschiktheid van de eiser na een verkeersongeval op 7 december 2024. De eiser, die werd vertegenwoordigd door mr. E. Alija, betwistte de conclusie van het CBR dat hij onder invloed van alcohol had gereden, met een geconstateerd alcoholgehalte van 585 µg/l. De rechtbank heeft vastgesteld dat de politie, op basis van een rapport, had geconcludeerd dat eiser de bestuurder was, maar eiser ontkende dit en voerde aan dat een andere persoon, [persoon A], de auto bestuurde. De rechtbank heeft het procesverloop en de verklaringen van de betrokkenen zorgvuldig beoordeeld. Eiser heeft herhaaldelijk verklaard niet te hebben gereden, en er was onvoldoende bewijs dat hij daadwerkelijk de bestuurder was. De rechtbank oordeelde dat er te veel twijfel bestond over de vraag of eiser de auto had bestuurd en dat het CBR onvoldoende feitelijke grondslag had voor de oplegging van het onderzoek naar de rijgeschiktheid. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en het primaire besluit herroepen, waardoor het onderzoek naar de rijgeschiktheid niet meer nodig was. Tevens is het CBR veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht aan eiser.