ECLI:NL:RBROT:2025:12815

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 november 2025
Publicatiedatum
3 november 2025
Zaaknummer
11559704 CV EXPL 25-4067
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg van de bepaling omtrent de dertiende maand in de arbeidsovereenkomst en de gevolgen van het bedrijfsresultaat

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 7 november 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres] en Stuurman Logistics B.V. over het recht op een dertiende maand. [eiseres] was in dienst bij Stuurman en stelde dat zij in de jaren 2021, 2022 en 2023 geen dertiende maand had ontvangen, terwijl zij daar volgens de arbeidsovereenkomst recht op had. De arbeidsovereenkomst bevatte een bepaling die de uitbetaling van de dertiende maand koppelde aan het bedrijfsresultaat.

De kantonrechter oordeelde dat Stuurman niet had aangetoond dat het bedrijfsresultaat in de betreffende jaren aanleiding gaf om geen dertiende maand uit te keren. De kantonrechter benadrukte dat goed werkgeverschap met zich meebrengt dat de werkgever uitleg moet geven over de beslissing om de dertiende maand al dan niet uit te betalen. Aangezien Stuurman geen uitleg had gegeven, werd geoordeeld dat [eiseres] recht had op de dertiende maand over de jaren 2021, 2022 en 2023.

De kantonrechter heeft Stuurman veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 5.592,00 bruto aan [eiseres], vermeerderd met rente. Daarnaast werd Stuurman veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 1.053,92. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de veroordelingen direct moesten worden nageleefd, ook als er hoger beroep zou worden ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 11559704 CV EXPL 25-4067
datum uitspraak: 7 november 2025 (bij vervroeging)
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] (gemeente [gemeente] ),
eiseres,
gemachtigde: mr. M. Bruins, (DAS Rechtsbijstand te Amsterdam)
tegen
Stuurman Logistics B.V.,
gevestigd te Barendrecht,
gedaagde,
gemachtigden: mr. J.E. Missaar en mr. S.C. Boswinkel-van Duijn te Rotterdam.
Partijen worden hierna ‘ [eiseres] ’ en ‘Stuurman’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 10 februari 2025, met bijlagen;
  • het antwoord van 30 april 2025, met bijlagen.
1.2.
Op 14 oktober 2025 is de zaak tijdens een zitting met partijen besproken. Partijen en hun gemachtigden waren aanwezig, namens Stuurman mevrouw [persoon A] (boekhouder), de gemachtigde van [eiseres] met een collega (mr. L.R. Bunk). De gemachtigden hebben ieder een pleitnota voorgedragen. Die pleitnota’s zijn toegevoegd aan het procesdossier.
1.3.
De uitspraak van het vonnis is door de kantonrechter bij vervroeging bepaald op vandaag.

2.Het geschil

2.1.
[eiseres] is op 1 maart 2021 in dienst getreden bij Stuurman. In artikel 3 van de arbeidsovereenkomst staat:
Het brutosalaris bedraagt € 2750,- per maand en zal rond de 21e van elke maand worden betaald. Een 13e maand zal steeds in de maand december worden uitgekeerd, waarbij de werkgever zich het recht voorbehoudt om geen 13e maand uit te keren als het bedrijfsresultaat daar geen aanleiding toe geeft.
2.2.
[eiseres] is op 22 juni 2021 ziek geworden en heeft daarna niet meer voor Stuurman gewerkt. De loondoorbetalingsverplichting van Stuurman is geëindigd op 28 juni 2023. Op 19 november 2024 hebben partijen met een vaststellingsovereenkomst een einde gemaakt aan hun arbeidsovereenkomst. Partijen verlenen elkaar in die vaststellingsovereenkomst finale kwijting, zij het dat in artikel 5 lid 2 van de vaststellingsovereenkomst staat:
Eventuele aanspraken die Werknemer nog meent te hebben ter zake een overeengekomen dertiende maand vallen buiten het bereik van deze finale kwijting.
2.3.
[eiseres] stelt dat zij in 2021, 2022 en 2023 geen dertiende maand gekregen heeft terwijl zij daar wel recht op heeft. Stuurman toont althans niet aan dat het bedrijfsresultaat aanleiding gaf om géén dertiende maand te betalen. Het gaat om € 6.375,00 bruto en [eiseres] vordert Stuurman ertoe te veroordelen dit aan haar te betalen, met wettelijke verhoging, rente, € 693,75 aan incassokosten en proceskosten.
2.4.
Stuurman noemt verschillende redenen waarom [eiseres] volgens haar geen recht heeft op een dertiende maand. Heeft zij daar wel recht op, dan gaat het hooguit om een bedrag van € 4.492,50.
2.5.
Is dit voor de beoordeling van belang, dan wordt hierna ingegaan op wat partijen (verder) naar voren brengen.

3.De beoordeling

vaststellingsovereenkomst, finale kwijting
3.1.
Partijen hebben elkaar in de vaststellingsovereenkomst van 19 november 2024 finale kwijting verleend, behalve waar het de aanspraak van [eiseres] op een dertiende maand betreft. [eiseres] legt die aanspraak in deze zaak ter beoordeling aan de kantonrechter voor en dat recht heeft zij op grond van de vaststellingsovereenkomst (nog). Wat Stuurman in haar pleitnota precies betoogt over de niet-ontvankelijkheid van [eiseres] ontgaat de kantonrechter. De kantonrechter ziet die niet-ontvankelijkheid in ieder geval niet.
dertiende maand
3.2.
De kantonrechter leest artikel 3 van de arbeidsovereenkomst (zie 2.1.) zo dat [eiseres] recht heeft op een dertiende maand, tenzij het bedrijfsresultaat dusdanig (slecht) is dat geen aanleiding is om die dertiende maand te betalen. Stuurman stelt zich op het standpunt dat zij geen tekst en uitleg hoeft te geven over haar beslissing die dertiende maand al dan niet uit te betalen. Goed werkgeverschap brengt naar het oordeel van de kantonrechter echter mee dat die uitleg nu juist wel gegeven moet worden. De werknemer rekent op die dertiende maand (in principe heeft hij er volgens de tekst van het artikel immers recht op) en mag verwachten dat de werkgever uitlegt waarom hij die dertiende maand in een bepaald jaar niet krijgt.
3.3.
Stuurman geeft geen uitleg over haar beslissing [eiseres] de dertiende maand niet te betalen in 2021, 2022 en 2023. Het bedrijfsresultaat kan in die jaren niet aan het betalen van de dertiende maand in de weg hebben gestaan. De op de zitting aanwezige boekhouder van Stuurman verklaarde immers dat in die jaren sommige werknemers wél een dertiende maand betaald gekregen hebben. Het zou uiteraard kunnen dat in de arbeidsovereenkomsten van de werknemers die wel een dertiende maand kregen een ondubbelzinnig recht op een dertiende maand staat, maar Stuurman zegt daar niets over. Zij zegt ook niet of de werknemers bij wie een soortgelijke bepaling in de arbeidsovereenkomst staat al dan niet een dertiende maand hebben gekregen.
3.4.
[eiseres] heeft dus recht op een dertiende maand. Dit is anders als Stuurman aantoont dat het bedrijfsresultaat het betalen van die dertiende maand in de weg staat. Stuurman toont dat echter niet aan. De kantonrechter is daarom van oordeel dat Stuurman [eiseres] over 2021, 2022 en 2023 een dertiende maand moet betalen.
3.5.
Het arrest van het Hof Arnhem-Leeuwarden van 9 april 2019 [1] waar Stuurman naar verwijst maakt de beslissing niet anders. In de arbeidsovereenkomst waar het in die zaak om ging was namelijk expliciet opgenomen wat bij arbeidsongeschiktheid doorbetaald werd en de dertiende maand viel daar niet onder. Dat wijkt af van deze zaak.
klachtplicht
3.6.
De kantonrechter gaat niet mee in de stelling van Stuurman dat [eiseres] niet aan haar klachtplicht (artikel 6:89 Burgerlijk Wetboek) heeft voldaan en dat zij daarom geen recht op een dertiende maand (meer) heeft. Om te beginnen is het zo dat de klachtplicht slechts geldt bij een
gebrekin de prestatie en niet als
in het geheelniet gepresteerd is, zoals in deze zaak, waar de dertiende maand helemaal niet betaald is. Daar komt bij dat als in het arbeidsrecht een beroep op de klachtplicht wordt gedaan, rekening gehouden moet worden met alle omstandigheden van de zaak, bijvoorbeeld met de omstandigheid dat het voor de gemiddelde werknemer nogal een stap is om tijdens het dienstverband te klagen bij de werkgever. Hij kan zijn arbeidsrelatie immers op het spel zetten. In dit specifieke geval voert [eiseres] nog aan dat zij door haar eigen medische problemen en door de dood van haar beide ouders wel iets anders aan haar hoofd had dan na te gaan of aan haar de dertiende maand wel betaald was en, zo nee, waarom niet. [2] Het is overigens ook zo dat Stuurman [eiseres] moeilijk kan verwijten dat zij niet geklaagd heeft, terwijl het in eerste instantie aan Stuurman als werkgever is om in december van enig jaar mee te delen of een dertiende maand er dat jaar in zit en, zo nee, waarom niet.
hoogte dertiende maand
3.7.
Stuurman moet [eiseres] gedurende het eerste jaar van haar arbeidsongeschiktheid 100% van haar loon doorbetalen en vanaf het tweede jaar 70% daarvan. Stuurman stelt dat met deze percentages ook rekening gehouden moet worden bij de hoogte van de dertiende maand. [eiseres] betwist dit maar legt niet uit waarom, als het loon en de vakantietoeslag voor 70% doorbetaald worden, wel voor 100% recht op een dertiende maand zou bestaan. Naar het oordeel van de kantonrechter bestaat voor de vordering van [eiseres] tot doorbetaling van 100% van de dertiende maand ook geen rechtsgrond, zodat slechts aanleiding bestaat voor gedeeltelijke toewijzing van de vordering, zoals hierna vermeld.
3.8.
Stuurman moet in totaal € 5.592,00 bruto aan dertiende maand aan [eiseres] betalen.
2021 10/12 x € 2.750,00 x 100% € 2.292,00
2022 06/12 x € 2.750,00 x 100% € 1.375,00
2022 06/12 x € 2.750,00 x 70% € 962,50
2023 06/12 x € 2.750,00 x 70% € 962,50
------------
€ 5.592,00
3.9.
[eiseres] vordert over 2021 een volledige dertiende maand maar zij is pas op 1 maart 2021 in dienst getreden. Over 2021 heeft zij daarom recht op 10/12 van de dertiende maand.
wettelijke verhoging
3.10.
De kantonrechter ziet aanleiding de wettelijke verhoging op grond van artikel 7:625 Burgerlijk Wetboek gelet op de omstandigheden te matigen tot nul. Het ‘gewone’ loon van [eiseres] is immers steeds op tijd betaald, waarbij komt dat van de 28 maanden dat Stuurman [eiseres] loon heeft betaald, [eiseres] nog geen vier maanden daadwerkelijk gewerkt heeft. Van de arbeidsongeschiktheid van [eiseres] valt Stuurman geen verwijt te maken. Stuurman heeft financieel gezien dus aan haar verplichtingen voldaan, op de dertiende maand na, waarover discussie is ontstaan. Die discussie is nu beslecht en Stuurman moet alsnog betalen. Er is geen aanleiding Stuurman te ‘straffen’ door wat nu nog betaald moet worden, op grond van artikel 7:625 Burgerlijk Wetboek (fors) te verhogen omdat niet op tijd is betaald (los van de rente die wel verschuldigd is).
rente
3.11.
De rente is als volgt toewijsbaar: over € 2.292,00 (2021) vanaf 1 januari 2022, over € 2.337,50 (2022) vanaf 1 januari 2023 en over € 962,50 vanaf 1 augustus 2023 (een maand na het einde van de loondoorbetalingsverplichting).
buitengerechtelijke incassokosten
3.12.
De kantonrechter wijst de incassokosten van € 693,75 af. Partijen hebben op 19 november 2024 een einde gemaakt aan hun geschillen en elkaar finale kwijting verleend, op het punt van de dertiende maand na. Die dertiende maand is met de dagvaarding van 10 februari 2025 aan de rechter voorgelegd. Wat er tussen 19 november 2024 en 10 februari 2025 is gebeurd dat een vergoeding voor incassokosten ten bedrage van € 693,75 zou rechtvaardigen, maakt [eiseres] niet duidelijk.
proceskosten
3.13.
Stuurman krijgt grotendeels ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen. Die kosten bestaan aan de kant van [eiseres] uit € 147,92 aan dagvaardingskosten, € 257,00 aan griffierecht, € 514,00 aan gemachtigdensalaris en € 135,00 aan nakosten. Dit is bij elkaar een bedrag van € 1.053,92. Hier kan nog een bedrag bij komen als dit vonnis door een deurwaarder uitgereikt moet worden.
uitvoerbaar bij voorraad
3.14.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Dit betekent dat als deze zaak aan een hogere rechter wordt voorgelegd, in afwachting van de uitspraak van die hogere rechter afgedwongen kan worden dat aan de veroordelingen in deze zaak wordt voldaan.

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
veroordeelt Stuurman om € 5.592,00 bruto aan [eiseres] te betalen, vermeerderd met de rente als bedoeld in artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek over € 2.292,00 vanaf 1 januari 2022, over € 2.337,50 vanaf 1 januari 2023 en over € 962,50 vanaf 1 augustus 2023, steeds tot de dag dat het desbetreffende bedrag volledig is betaald;
4.2.
veroordeelt Stuurman in de proceskosten, aan de kant van [eiseres] begroot op een bedrag van € 1.053,92;
4.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J.J. Wetzels en in het openbaar uitgesproken.
686

Voetnoten

2.Hoge Raad 20 september 2024: (1) ECLI:NL:HR:2024:1278 en (2) ECLI:NL:HR:2024:1281