3.2.Met het bestreden besluit heeft Avres eiseres bijzondere bijstand verstrekt in de vorm van een lening voor de noodzakelijke behandelingen bij de tandarts en mondhygiëniste van eiseres. Dit vooralsnog tot een bedrag van maximaal € 1.650,- (gebaseerd op de ingeleverde begrotingen).
Het standpunt van eiseres
4. Eiseres voert aan dat geen sprake is van een passende en toereikende voorliggende voorziening, omdat haar kosten slechtst voor een deel worden gedekt door de (aanvullende) verzekering. Gelet op haar persoonlijke omstandigheden en de zeer dringende redenen had Avres de bijzondere bijstand in de vorm van een gift moeten verstrekken. Momenteel wordt eiseres maandelijks circa € 60, - gekort op haar lopende bijstandsuitkering, zodat dit leidt tot financiële problemen. Eiseres stelt dat de bijzondere bijstandsregeling er juist voor bedoeld is om dit soort problemen te voorkomen op het moment dat een burger algemeen noodzakelijke kosten maakt die onvoorzienbaar waren en wanneer een voorliggende voorziening niet toereikend en passend is.
Het oordeel van de rechtbank
5. In artikel 15, eerste lid, eerste volzin, van de Pw is bepaald dat geen recht op bijstand bestaat voor zover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht toereikend en passend te zijn. In de tweede volzin is bepaald dat dat recht zich evenmin uitstrekt tot kosten die in de voorliggende voorziening als niet noodzakelijk worden aangemerkt.
6. Volgens vaste rechtspraakdient voor de kosten van een tandheelkundige behandeling sinds 1 januari 2006 de Zorgverzekeringswet (Zvw) als een aan de Pw voorliggende, toereikende en passende voorziening te worden beschouwd. De wetgever heeft een basiszorgverzekering willen introduceren, die met de aanspraken op tandheelkundige zorg als neergelegd in artikel 2.7 van het Besluit zorgverzekering, een toereikende en passende voorziening voor kosten van tandheelkundige zorg biedt. In deze regelgeving is een bewuste keuze gemaakt over de noodzaak van het vergoeden van de kosten van tandheelkundige zorg. Dit blijkt onder meer uit de bewoordingen van artikel 2.7, van het Besluit zorgverzekering, dat in het eerste lid een opsomming geeft van “tandheelkundige zorg die noodzakelijk is”. Daarbij merkt de rechtbank op dat dat onderscheid moet worden gemaakt tussen enerzijds de vraag of
de kosten(medisch) noodzakelijk zijn en anderzijds de vraag of het
vergoeden van de kostennoodzakelijk is. Hier is niet in geschil dat de behandelingen op zichzelf noodzakelijk zijn. Daarmee is echter niet gegeven dat het vergoeden van deze kosten noodzakelijk is. Over de noodzaak van vergoeding van de kosten is in de voorliggende voorziening een bewuste keuze gemaakt
7. Het voorgaande brengt met zich mee dat aan bijstandsverlening voor de kosten van tandheelkundige zorg artikel 15, eerste lid, van de Pw in de weg staat. Dat geldt ook als de kosten niet volledig worden vergoed door de zorgverzekering of als de aanvrager geen gebruik maakt van een aanvullende verzekering. Dit hangt samen met het uitgangspunt dat het stelsel van de voorliggende voorziening niet moet worden doorkruist door bijstandverlening. In bezwaar heeft eiseres gesteld dat het moeilijk voorstelbaar is dat kosten voor bepaalde fysieke goederen wel via de bijzondere bijstand worden vergoed en kosten voor bepaalde medische behadelingen - waarbij de noodzaak van die behandelingen niet in geschil is - niet. Hoewel de rechtbank dit een begrijpelijk standpunt acht, is het aan de wetgever om hier desgewenst verandering in aan te brengen.
8. Artikel 15 van de Pw maakt dus dat Avres in beginsel geen bijzondere bijstand mocht toekennen voor de kosten van eiseres voor de behandelingen bij haar tandarts en mondhygiëniste voor zover die niet werden vergoed door haar (basis)zorgverzekering. Omdat is bepaald dat in dat geval geen aanspraak op bijstand bestaat, kan eiser voor die kosten geen aanspraak maken op bijzondere bijstand op grond van artikel 35, eerste lid, van de Pw. Alleen in het geval van zeer dringende redenen zou hier een uitzondering op kunnen worden gemaakt.
9. Eiseres heeft een beroep gedaan op dringende redenen die maken dat toch bijzondere bijstand moet worden verstrekt. Dit beroep op artikel 16, eerste lid, van de Pw betekent dat eiseres stelt dat Avres een uitzondering moet maken op de hoofdregel van artikel 15, eerste lid, van de Pw. Daarom ligt het op haar weg om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor die uitzondering is voldaan. Hiertoe moet zij aan de hand van objectieve gegevens aannemelijk maken dat sprake is van een schrijnende situatie waarin het evident is dat weigering van de bijstand zonder meer onaanvaardbaar is.Eiseres is hierin niet geslaagd. Zij heeft toegelicht dat het niet toekennen van bijzondere bijstand (in de vorm van een gift) zal leiden tot ernstige en blijvende gezondheidsschade, maar zij heeft dit standpunt niet onderbouwd met – bijvoorbeeld – verklaringen van haar behandelaars.
10. In de Beleidsregels bijzondere bijstand Avres 2016 (de Beleidsregels) is in artikel 31 een hardheidsclausule opgenomen. Avres heeft met toepassing van deze hardheidsclausule in bezwaar – na een verzoek van eiseres daartoe – besloten om de bijstand in de vorm van een lening toe te kennen. De rechtbank stelt vast dat het beleid tegenwettelijk begunstigend is, omdat het ingaat tegen het bepaalde in artikel 15, eerste lid, van de Pw.Tegenwettelijk beleid wordt niet getoetst op rechtmatigheid, maar wordt als een gegeven aanvaard. Tegenwettelijk beleid wordt dus niet exceptief getoetst aan hoger geschreven recht, algemene rechtsbeginselen en (ander) ongeschreven recht, waaronder het evenredigheidsbeginsel. De rechtbank toetst wel of het college het tegenwettelijk beleid juist heeft toegepast. Naar het oordeel van de rechtbank is dit het geval.