ECLI:NL:RBROT:2025:13426

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 november 2025
Publicatiedatum
20 november 2025
Zaaknummer
ROT 24/7959
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift tegen toekenning uitkering aan ex-partner wegens huiselijk geweld en stalking

In deze zaak heeft het Schadefonds Geweldsmisdrijven aan de ex-partner van eiser een uitkering van € 2.500 toegekend. Eiser, die bezwaar maakte tegen deze toekenning, stelt dat het Schadefonds onterecht heeft aangenomen dat zijn ex-partner slachtoffer was van huiselijk geweld en stalking. Het Schadefonds verklaarde het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk, omdat hij geen rechtstreeks belang zou hebben bij het besluit en omdat het bezwaar te laat was ingediend. De rechtbank oordeelt dat eiser verschoonbaar te laat bezwaar heeft gemaakt, omdat hij pas in december 2023 op de hoogte raakte van het primaire besluit. De rechtbank concludeert echter dat eiser geen belanghebbende is bij het besluit, omdat het besluit geen directe gevolgen voor hem heeft. De rechtbank bevestigt dat de aantasting van zijn eer en goede naam niet voldoende is om hem als belanghebbende aan te merken. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en het bestreden besluit blijft in stand. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/7959

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 november 2025 in de zaak tussen

[eiser], uit Gorinchem, eiser

(gemachtigde: mr. P.L.O. van de Waarsenburg),
en

Schadefonds Geweldsmisdrijven, het Schadefonds

(gemachtigde: mr. S.O. Visch).

Inleiding

1. Het Schadefonds heeft met het besluit van 29 december 2020 (het primaire besluit) aan de ex-partner van eiser een uitkering van € 2.500 toegekend. Eiser heeft op 14 mei 2024 bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
2. Het Schadefonds heeft het bezwaar van eiser bij besluit van 11 juli 2024 (het bestreden besluit) niet-ontvankelijk verklaard.
3. Eiser heeft op 19 augustus 2024 tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
4. Verweerder heeft op 17 september 2024 een verweerschrift ingediend.
5. Omdat het beroep kennelijk ongegrond is, doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

Bestreden besluit
6. De ex-partner van eiser heeft op 31 oktober 2020 een uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven aangevraagd. De aanvraag is met het primaire besluit van 29 december 2020 toegewezen. Het Schadefonds acht het aannemelijk dat de ex-partner van eiser in de periode van 1 januari 2015 tot en met 31 oktober 2020 slachtoffer was van huiselijk geweld en stalking.
7. Het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit is door het Schadefonds niet-ontvankelijk verklaard. Het Schadefonds legt daaraan ten grondslag dat eiser geen belanghebbende is bij het besluit en dat eiser te laat bezwaar heeft gemaakt en niet is gebleken van een verschoonbare termijnoverschrijding.
Welke beroepsgronden voert eiser aan?
8. Eiser stelt dat hij belanghebbende is bij het besluit. Door het besluit lijdt hij, als enige, materiële en immateriële schade. De ex-partner van eiser deelt het besluit namelijk met derden, waardoor eiser ten onrechte bekendstaat als stalker en huiselijk geweldpleger. Eiser wordt daardoor geschonden in zijn eer en goede naam, wat tot immateriële schade leidt. In tegenstelling wat verweerder in het bestreden besluit heeft beslist, is zijn belang daarom wel rechtstreeks bij het besluit betrokken. De aanwezigheid van materiële schade is door eiser niet nader toegelicht of onderbouwd.
9. Daarnaast stelt eiser dat er geen sprake is van een (niet-verschoonbare) overschrijding van de bezwaartermijn. Het besluit is pas in december 2023 voor het eerst onder de ogen van eiser gekomen. Eiser wist daarom eerder niet dat hij als belanghebbende bezwaar kon aantekenen, laat staan dat hij op de hoogte was van de rechtsmiddelenclausule en de daarin opgenomen bezwaartermijn.
Is de termijnoverschrijding verschoonbaar?
10. Voor het maken van bezwaar of instellen van beroep geldt gelet op artikel 6:7 van de Awb een termijn van zes weken die, gelet op artikel 6:8, eerste lid, van de Awb, begint te lopen de dag na de bekendmaking van het besluit. Uit artikel 3:41, eerste lid, van Awb volgt dat de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager. Uit artikel 6:11 van de Awb volgt ten slotte dat ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege blijft indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
11. Het Schadefonds heeft het bezwaar volgens eiser ten onrechte mede niet-ontvankelijk verklaard vanwege een onverschoonbare termijnoverschrijding. Eiser meent dat hij op tijd bezwaar heeft gemaakt met de brief van zijn gemachtigde 14 mei 2024, omdat hij pas in december 2023 heeft kennisgenomen van het primaire besluit. Het Schadefonds heeft in zijn verweerschrift het standpunt ingenomen dat hij met het bestreden besluit terecht is uitgegaan van een niet verschoonbaar te laat bezwaar, omdat pas op 14 mei 2024 bezwaar is gemaakt, dat is ruim 19 weken na kennisneming van het primaire besluit door eiser in december 2023. Het Schadefonds heeft de rechtbank verzocht om ook deze kwestie (ambtshalve) te beoordelen.
12. Gelet op het partijendebat over de (niet) tijdigheid of (on)verschoonbaarheid van het bezwaar en gelet op de stukken, oordeelt de rechtbank – onder aanvulling van de feiten en van het recht als bedoeld in respectievelijk het derde en tweede lid van artikel 8:69 van de Awb – als volgt.
13. Het primaire besluit van 29 december 2020 is geadresseerd aan de ex-partner van eiser en niet is betwist dat dit destijds aan haar bekend is gemaakt door toezending aan haar. Eiser heeft niet binnen de in artikel 6:7 van de Awb genoemde termijn bezwaar gemaakt, zodat de vraag voorligt of eiser verschoonbaar te laat bezwaar heeft gemaakt als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb.
14. Eiser heeft op 22 december 2023 in een aan het Schadefonds gericht e-mailbericht aangegeven bezwaren te hebben tegen het primaire besluit. Gelet op de brief van het Schadefonds van 18 maart 2024 is dit bericht in goede orde ontvangen. Dat in die mail in de aanhef is vermeld “klacht” doet er niet aan af dat in het bericht duidelijk is vermeld dat eiser zich genoodzaakt ziet en wenst om “formeel bezwaar aan te tekenen”, terwijl in dat bericht bovendien is aangegeven waarom eiser het niet eens is met het primaire besluit. [1]
15. Dat nadien de gemachtigde van eiser in reactie op de brief van het Schadefonds van 18 maart 2024 nogmaals op 14 mei 2024 een bezwaarschrift heeft ingediend, maakt niet – anders dan partijen kennelijk menen – dat eerst met laatstgenoemde brief bezwaar is gemaakt. In dit verband merkt de rechtbank nog op dat de brief van het Schadefonds van 18 maart 2024 naar aard en strekking kwalificeert als een besluit op bezwaar, omdat in die brief – die is ondertekend door het Hoofd Behandelen Bezwaarzaken Noord – in reactie op het bezwaar van eiser gemotiveerd het standpunt is ingenomen dat eiser geen belanghebbende is. De rechtbank zal hier geen consequenties aan verbinden omdat dit eiser niet vooruit zou helpen. Omdat eisers gemachtigde meer dan zes weken nadien de brief van 14 mei 2024 heeft verzonden, heeft dit tot gevolg dat wanneer de brief van 14 mei 2024 door het Schadefonds zou zijn doorgezonden aan de rechtbank om dit als beroepschrift in behandeling te nemen, het beroep te laat is ingesteld. Dat verweerder nogmaals heeft beslist op bezwaar met het bestreden besluit is daarom in het voordeel van eiser.
16. Nu niet in geschil is dat eiser pas in de maand december 2023 op de hoogte is geraakt van het primaire besluit, terwijl eiser vervolgens binnen zes weken nadat hij de op de hoogte is geraakt van het bestaan en de inhoud van het primaire besluit op 22 december 2023 bezwaar heeft gemaakt, is sprake van een verschoonbare termijnoverschrijding bij het te laat indienen van het bezwaarschrift. [2]
17. Daaruit volgt dat het bestreden besluit deels lijdt aan een motiveringsgebrek. Tot welke gevolgen dit leidt, komt verderop aan de orde.
Is eiser belanghebbende bij het primaire besluit?
18. Gelet op artikel 8:1 in verbinding met artikel 7:1, eerste lid, van de Awb kan alleen een belanghebbende een rechtsmiddel indienen, waaronder het maken van bezwaar tegen een besluit. Onder belanghebbende wordt gelet op artikel 1:2 van de Awb verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. In de rechtspraak zijn criteria ontwikkeld waaraan moet zijn voldaan om te spreken van een rechtstreeks bij het besluit betrokken belang. Het belang moet voldoende objectief bepaalbaar, persoonlijk, eigen, rechtstreeks en actueel zijn. Dit worden ook wel de OPERA-criteria genoemd.
19. Eiser betoogt in zijn beroepschrift uitgebreid waarom aan elk van de OPERA-criteria is voldaan en dat hij daarom een voldoende objectief, persoonlijk, eigen, rechtstreeks en actueel belang bij het besluit heeft. Eiser stelt zich op het standpunt dat zijn belang rechtstreeks bij het primaire besluit betrokken is en dat er geen sprake is van een afgeleid belang. Aantasting van de eer en goede naam kan als een rechtstreeks bij een besluit betrokken belang kwalificeren. [3]
20. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Schadefonds terecht het standpunt ingenomen dat het primaire besluit niet leidt tot reputatieschade voor eiser. In het besluit staat dat het Schadefonds het aannemelijk vindt dat de ex-partner van eiser slachtoffer is geworden van huiselijk geweld en stalking, maar er staat niets in over wie de dader daarvan is. Eiser wordt niet expliciet bij naam of impliciet via zijn hoedanigheid als (ex-)partner genoemd.
Voor zover er al sprake is van aantasting van de eer en goede naam van eiser, staat die aantasting in een te ver verwijderd verband met het primaire besluit om van een rechtstreeks belang te spreken. De aantasting van de eer en goede naam van eiser kan namelijk alleen worden veroorzaakt door het delen van het besluit met derden onder vermelding van informatie die de naam van eiser aan het besluit verbindt. [4] Anders dan wat eiser stelt wordt hem dan ook geen afgeleid belang tegengeworpen, maar het ontbreken van een rechtstreeks belang. [5]
Het Schadefonds heeft terecht het standpunt ingenomen dat alleen de ex-partner van eiser een rechtstreeks belang heeft bij het primaire besluit. De uitkering is bedoeld als tegemoetkoming voor het onrecht, het leed en de eventuele financiële schade die zij heeft ondervonden aan een aannemelijk gemaakt geweldsmisdrijf. Met de uitkering wordt ook beoogd om bij te dragen aan het herstel van haar vertrouwen in de samenleving. Het primaire besluit heeft geen enkel (rechts)gevolg voor eiser. Hij is niet aangesproken op betaling van de uitkering en de kosten van de uitkering worden niet op hem verhaald. Evenmin wordt met het besluit op andere wijze leed toegevoegd of schuld vastgesteld. [6]
Dat eiser betrokkenheid voelt bij de toekenning door het Schadefonds is voorstelbaar, maar onvoldoende om als belanghebbende te kunnen worden aangemerkt.
21. Deze beroepsgrond faalt. Het Schadefonds heeft eiser terecht niet als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb aangemerkt.

Conclusie en gevolgen

22. Gelet op wat hiervoor is overwogen heeft het Schadefonds het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser geen belanghebbende is bij het primaire besluit.
23. Voorts heeft de rechtbank een motiveringsgebrek vastgesteld met bettrekking tot de vraag of het te laat maken van bezwaar verschoonbaar is geweest. De rechtbank zal dit motiveringsgebrek passeren met artikel 6:22 van de Awb, omdat aannemelijk is dat eiser door dit gebrek niet is benadeeld. Weliswaar heeft het Schadefonds het onverschoonbaar te laat maken van bezwaar ten onrechte als een extra hobbel voor een inhoudelijke herbeoordeling in bezwaar aan eiser tegengeworpen, maar uit wat hierna wordt overwogen, volgt dat het Schadefonds eiser in bezwaar terecht heeft tegengeworpen dat hij geen belanghebbende is bij het primaire besluit.
24. Het beroep is dus ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft.
25. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. In dit verband overweegt de rechtbank dat in dit geval de toepassing van artikel 6:22 van de Awb niet met zich brengt dat het Schadefonds de proceskosten van eiser dient te dragen. Het
standpunt van het Schadefonds dat eiser geen belanghebbende is bij het primaire besluit kan het bestreden besluit zelfstandig dragen, zodat de rechtbank de vraag naar verschoonbaarheid ook onbesproken had kunnen laten. Verder is niet aannemelijk dat eiser zonder dit motiveringsgebrek had afgezien van het instellen van beroep of dat hij vanwege het motiveringsgebrek extra kosten heeft gemaakt. Daarbij betrekt de rechtbank voorts dat eisers gemachtigde inzake de verschoonbaarheid van het te laat maken van bezwaar een ondeugdelijk argument in beroep heeft aangevoerd. [7] Om dezelfde reden zal de rechtbank niet bepalen dat het Schadefonds het betaalde griffierecht aan eiser dient te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Dingemanse, rechter, in aanwezigheid van
mr. R. Stijnen.
Uitgesproken in het openbaar op 18 november 2025.
De griffier is verhinderd de
uitspraak te ondertekenen
Griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Vgl. ECLI:NL:RVS:2016:2749, ECLI:NL:CRVB:2015:2469 en ECLI:NL:CBB:2014:215. In die zaken werd geoordeeld dat het ontbreken van het woord bezwaar onverlet liet dat het bericht naar de strekking ervan een bezwaarschrift vormde.
3.Zie ECLI:NL:RVS:2013:2341, onder 3.
4.Vgl. ECLI:NL:RBDHA:2022:11511, onder 5.1 en 5.3.
5.Vgl. ECLI:NL:RVS:2021:96, onder 3.2 en 3.3.
6.Zie ook de door het Schadefonds overgelegde, maar niet gepubliceerde uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 23 oktober 2013, zaaknummer SGR 13/3576, onder 4.2.