ECLI:NL:RBROT:2025:4134

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 april 2025
Publicatiedatum
2 april 2025
Zaaknummer
ROT 23/4806
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van een bestreden besluit inzake urenbeperking bij chronisch vermoeidheidssyndroom

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 4 april 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiseres en het UWV. De rechtbank heeft het beroep van de eiseres gegrond verklaard en het bestreden besluit van het UWV vernietigd. De zaak betreft een geschil over de vastgestelde urenbeperking van de eiseres, die lijdt aan het chronisch vermoeidheidssyndroom (CVS). In een eerdere tussenuitspraak had de rechtbank het UWV de gelegenheid gegeven om een gebrek in het besluit op bezwaar te herstellen. Het UWV heeft daarop een rapportage van een verzekeringsarts ingediend, maar de rechtbank oordeelde dat deze rapportage onvoldoende was om de eerder geconstateerde gebreken te herstellen. De rechtbank heeft vervolgens een onafhankelijke deskundige ingeschakeld, die concludeerde dat de door het UWV vastgestelde belastbaarheid van de eiseres onjuist was. De deskundige stelde dat de eiseres slechts in staat was om 4 uur per dag en 16 uur per week te werken, wat in strijd was met het oordeel van het UWV. De rechtbank heeft geoordeeld dat het UWV de belastbaarheid van de eiseres per datum in geding onjuist heeft vastgesteld en dat er een urenbeperking moet worden aangenomen. De rechtbank heeft het UWV opgedragen om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, waarin deze urenbeperking wordt erkend. Tevens heeft de rechtbank het UWV veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van de eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/4806

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 april 2025 in de zaak tussen

[naam eiseres] , uit [plaats 1] , eiseres

(gemachtigde: mr.drs. E.C. Spiering),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV
(gemachtigde: mr. T. Rook).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [persoon A] uit [plaats 2] (werkneemster).

Inleiding

Voor een weergave van het procesverloop tot aan de tussenuitspraak van 14 februari 2024 verwijst de rechtbank naar de tussenuitspraak.
In haar tussenuitspraak heeft de rechtbank het UWV in de gelegenheid gesteld een gebrek in het besluit op bezwaar van 13 juni 2023 (het bestreden besluit) te herstellen.
Het UWV heeft in reactie op de tussenuitspraak een rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 28 februari 2024 toegestuurd en het bestreden besluit daarmee aanvullend gemotiveerd.
Eiseres en werkneemster hebben beide een schriftelijke zienswijze gegeven en aanvullende medische stukken ingebracht.
Het UWV heeft daar op 16 mei 2024 op gereageerd met als bijlage een rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 14 mei 2024.
De rechtbank heeft vervolgens besloten om een verzekeringsarts aan te wijzen als onafhankelijk deskundige.
Met de brieven van 17 juli 2024 zijn partijen in de gelegenheid gesteld om te reageren op de opdracht van de rechtbank aan de deskundige en eventuele opmerkingen over onderzoeksopdracht binnen twee weken aan de rechtbank mee te delen.
Partijen hebben hiervan geen gebruik gemaakt.
Met de brief van 14 augustus 2024 heeft de rechtbank mr.dr. W.A. Faas, verzekeringsarts, benoemd als deskundige (de deskundige) voor het instellen van een onderzoek.
Met de brief van 30 oktober 2024 heeft de deskundige zijn rapportage van diezelfde datum aan de rechtbank uitgebracht.
Het UWV heeft op 15 november 2024 een reactie ingediend op de rapportage van de deskundige, met als bijlage een rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van
14 november 2024. Op grond van de rapportage van de deskundige blijft het UWV van mening dat het bestreden besluit juist is.
Werkneemster heeft op 30 januari 2025 nog een nadere reactie ingebracht.
Geen van de partijen heeft verklaard gebruik te willen maken van het recht om ter nadere zitting te worden gehoord. Met toepassing van artikel 8:57, eerste en derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht is een onderzoek ter andere zitting achterwege gebleven en heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De voorgeschiedenis in deze zaak, de inhoud van het primaire besluit en het besluit op bezwaar, het wettelijk kader en het beoordelingskader, de gronden van beroep en het verweer zijn weergegeven in de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van
24 augustus 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BR5704) en 15 augustus 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BX4694).
1.1.
In de tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort gezegd, geoordeeld dat de vastgestelde duurbeperking tot 5 dagen van 8 uur (40 uur per week, niet in avond en nacht) onvoldoende is gemotiveerd. Naar oordeel van de rechtbank is door het UWV onvoldoende gemotiveerd waarom de vermoeidheids- en energetische klachten van eiseres geen aanleiding kunnen geven voor een (verdergaande) urenbeperking. De rechtbank heeft het UWV daarom opgedragen om een nadere motivering te geven ten aanzien van de vastgestelde urenbeperking.
Herstelpoging
2. Om het geconstateerde gebrek te herstellen heeft het UWV een rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep overgelegd. In de rapportage van 28 februari 2024 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geconcludeerd dat een beperkte duurbelastbaarheid per datum in geding niet aannemelijk is.
2.1.
In de zienswijze van 6 maart 2024 heeft eiseres verwezen naar het advies van medisch adviseur dr. R. Bakkenes van 28 november 2023 waaruit blijkt dat bij eiseres sprake is van een consistent en plausibel medisch toestandsbeeld, zij in staat is om vier uur per dag arbeid te leveren en er sprake is van een toegenomen recuperatiebehoefte.
2.2.
In de zienswijze van 26 maart 2024 heeft werkneemster betoogd dat zij slechts één keer gezien is door een verzekeringsarts en zij niet lichamelijk is onderzocht. Daarnaast acht zij zich niet in staat om meer dan vier uur per dag te werken.
2.3.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de rapportage van 14 mei 2024 geconcludeerd dat de ingebrachte stukken geen aanleiding geven om het eerder ingenomen standpunt te wijzigen.
Beoordeling van de rechtbank
3. Met de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep gegeven reactie op de tussenuitspraak, is de bij de rechtbank bestaande twijfel over de juistheid van de duurbeperking niet weggenomen. De rechtbank heeft daarom aanleiding gezien om een onafhankelijk deskundige verzekeringsarts in te schakelen.
4. In zijn rapport van 30 oktober 2024 is de door de rechtbank ingeschakelde deskundige tot de conclusie gekomen dat de door het UWV vastgestelde belastbaarheid voor gemiddeld 8 uur per dag en 40 uur per week onjuist is, omdat de disautonomie en symptomen bij een chronisch vermoeidheidssyndroom (CVS) en de Post Exertional Malaise (PEM) klachten op verschillende vormen van inspanning en de herstelbehoefte na inspanning niet zijn onderkend. De hieruit voortvloeiende en verklaarbare beperkingen zijn volgens de deskundige wel degelijk energetisch van aard. Er is bij CVS dan ook sprake van een energiedeficit en inspanningsintolerantie. Dit blijkt bij eiseres ook uit de vulling van de rest van haar dagen en de week. Daarnaast is het oordeel dat zij fulltime belastbaar is, volgens de deskundige in algemene zin niet begrijpelijk in het licht van het concreet behaalde re-integratieresultaat. Volgens de deskundige geven de verzekeringsartsen geen uitleg die de grote discrepantie tussen de realiteit van de re-integratie en hun oordeel dat eiseres 8 uur per dag en 40 uur per week kan werken, verklaart. Naar de mening van de deskundige zijn er voldoende feitelijke omstandigheden aanwezig die een urenbeperking kunnen rechtvaardigen. Daarnaast moet er ook voor de belasting in uren en de werktijden duidelijke beperkingen worden gesteld vanwege het energiedeficit en de inspanningstolerantie bij CVS. De deskundige acht eiseres aangewezen op een werksituatie waarbij tussentijdse rust- en hersteltijd ingeregeld kan worden en op een normaal dag- en nachtritme en niet in de nachtelijke arbeid. Op basis van de waardering van alle gegevens en met inachtneming van alle andere aangegeven beperkingen, acht de deskundige een duurbelastbaarheid van maximaal 4 uur per dag en 16 uur per week passend bij de beperkingen van eiseres, die alle verklaarbaar zijn vanuit de diagnose CVS en ADHD. Volgens de deskundige is gebleken dat eiseres met 4 uur per dag op haar maximale prestatie zit. Vier werkdagen per week is nodig, omdat er een extra recuperatiebehoefte is op weekbasis. De deskundige ziet niet in hoe eiseres in dit of ander werk meer uren zou kunnen functioneren.
5. Het is vaste rechtspraak, bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 5 augustus 2020 (ECLI:NL:CRVB:2020:1736), dat de bestuursrechter de conclusies van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige kan volgen en dat slechts in bijzondere gevallen aanleiding bestaat daarvan af te wijken. In deze zaak doen dergelijke bijzondere omstandigheden zich niet voor.
6. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan dit oordeel van de deskundige. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het UWV het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek niet heeft hersteld. Gelet op de rapportage en de conclusies van de deskundige is de rechtbank van oordeel dat het UWV de belastbaarheid van eiseres per datum in geding onjuist heeft vastgesteld en dat ervan moet worden uitgegaan dat per die datum een urenbeperking moet worden aangenomen voor 4 uur per dag en 16 uur per week. Gelet hierop berust het bestreden besluit op een onjuiste medische grondslag.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden beluit. Het UWV zal een nieuwe beslissing op bezwaar moeten nemen waarin wordt vastgesteld dat per datum in geding een urenbeperking moet worden aangenomen voor 4 uur per dag en 16 uur per week.
7.1.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat het UWV aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
7.2.
Tevens veroordeelt de rechtbank het UWV in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op
€ 2.267,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting en 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een tussenuitspraak en met een waarde per punt van € 907,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
-
verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt het UWV op een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat het UWV aan eiseres het betaalde griffierecht van € 365,- vergoedt;
- veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiseres van € 2.267,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Dingemanse, rechter, in aanwezigheid van mr. L.A. van der Velden, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 4 april 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.