ECLI:NL:RBROT:2025:4594

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 april 2025
Publicatiedatum
15 april 2025
Zaaknummer
ROT 24/11391
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen het uitblijven van een besluit over aanvullende compensatie voor werkelijke schade

In deze zaak heeft eiseres, een inwoner van [plaatsnaam], een verzoek ingediend bij de Dienst Toeslagen voor aanvullende compensatie voor de werkelijke schade. Eiseres heeft beroep ingesteld omdat verweerder, de Dienst Toeslagen, niet tijdig een besluit heeft genomen. Op 18 maart 2025 heeft verweerder een verweerschrift ingediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de beslistermijn is overschreden en heeft geoordeeld dat het beroep gegrond is. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen zeven weken na de uitspraak een besluit over de aanvullende compensatie bekend te maken. Tevens is er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Eiseres heeft ook recht op vergoeding van het betaalde griffierecht van € 53,- en de proceskosten zijn vastgesteld op € 453,50. De rechtbank heeft besloten dat een zitting niet nodig is, omdat de zaak zich leent voor een schriftelijke afhandeling. De uitspraak is openbaar gedaan op 22 april 2025.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/11391
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 april 2025 als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht in de zaak tussen

[eiseres], uit [plaatsnaam], eiseres,

gemachtigde: mr. S.C. Scheermeijer,
en

Dienst Toeslagen, verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft bij verweerder een verzoek gedaan om aanvullende compensatie voor de werkelijke schade.
Eiseres heeft beroep ingesteld wegens het uitblijven van een besluit.
Verweerder heeft op 18 maart 2025 een verweerschrift ingediend.

Overwegingen

De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat zich in deze zaak een van de gevallen voordoet zoals genoemd in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en een zitting daarom niet nodig is.
Eiseres heeft zich gemeld bij de Commissie Werkelijke Schade (CWS) omdat eiseres meent dat de werkelijk geleden schade hoger is dan de door verweerder toegekende compensatie. De CWS heeft dit verzoek in behandeling genomen en de beslistermijn met zes maanden verlengd.
Niet in geschil is dat de beslistermijn is overschreden. Eiseres heeft verweerder in gebreke gesteld en sinds de ontvangst daarvan door verweerder zijn meer dan twee weken voorbij gegaan. Niet gebleken is dat verweerder alsnog heeft beslist op het verzoek. Het beroep is daarom gegrond.
Eiseres heeft verzocht de hoogte van de ingevolge afdeling 4.1.3 van de Awb verbeurde dwangsom vast te stellen. Verweerder heeft op 29 januari 2025 een dwangsombeslissing genomen, waarin aan eiseres een dwangsom van € 1.442,- is toegekend. Gelet hierop hoeft de rechtbank de hoogte van de verbeurde bestuurlijke dwangsom niet vast te stellen.
Vanwege de zeer grote omvang van de hersteloperatie toeslagen is sprake van een bijzonder geval als bedoeld in artikel 8:55d, derde lid, van de Awb. [1] Verweerder moet in beginsel binnen twaalf weken na de datum van het verweerschrift een besluit over de aanvullende compensatie bekendmaken. Omdat van deze termijn op de datum van deze uitspraak vijf weken zijn verstreken, zal de rechtbank bepalen dat verweerder binnen zeven weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit moet bekendmaken.
6. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb dat verweerder een dwangsom verbeurt als hij de gestelde termijnen overschrijdt. De rechtbank stelt de hoogte van deze dwangsom vast op € 100,- per dag dat een termijn overschreden wordt, met een maximum van € 15.000,-. [2] De rechtbank ziet geen aanleiding om een hoger bedrag toe te kennen.
7. Omdat het beroep gegrond is, moet verweerder het door eiseres betaalde griffierecht vergoeden.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder verder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 453,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 907,- en wegingsfactor 0,5). De rechtbank is van oordeel dat deze zaak van licht gewicht is, omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden. [3] Van bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 2, derde lid, van het Bpb, is niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt verweerder op binnen zeven weken na verzending van het afschrift van deze uitspraak een besluit over de aanvullende compensatie voor de werkelijke schade bekend te maken;
  • bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijnen overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
  • bepaalt dat verweerder het betaalde griffierecht van € 53,- aan eiseres vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 453,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.A.C. van Nifterick, rechter, in aanwezigheid van R.A.I. de Bruijn, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 22 april 2025.
De griffier is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden gedaan bij de rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 23 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3209.
2.Zie de uitspraak van de Afdeling van 26 maart 2025, ECLI:NL:RVS:2025:1301.
3.Zie de uitspraak van de Afdeling van 26 maart 2025, ECLI:NL:RVS:2025:1301.