In deze zaak heeft eiser, een inwoner van [plaats], een verzoek ingediend bij de Dienst Toeslagen voor aanvullende compensatie voor de werkelijke schade. Eiser heeft beroep ingesteld omdat verweerder niet tijdig een besluit heeft genomen. Op 18 maart 2025 heeft verweerder een verweerschrift ingediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de beslistermijn is overschreden en heeft verweerder een dwangsom opgelegd van € 100,- per dag, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en verweerder opgedragen om binnen zeven weken na de uitspraak een besluit over de aanvullende compensatie bekend te maken. Tevens is verweerder veroordeeld tot vergoeding van het betaalde griffierecht van € 53,- en de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 453,50. De rechtbank heeft geen zitting gehouden omdat de zaak zich leent voor een beslissing zonder zitting, zoals bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht. Eiser heeft zich ook gemeld bij de Commissie Werkelijke Schade, die de beslistermijn heeft verlengd. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een hogere dwangsom rechtvaardigen. De uitspraak is openbaar gedaan op 22 april 2025.