ECLI:NL:RBROT:2025:6313

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 mei 2025
Publicatiedatum
27 mei 2025
Zaaknummer
ROT 24/10555
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • R. van der Wal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking bijstandsuitkering van een Bulgaarse nationaliteitseiseres wegens gebrek aan rechtmatig verblijf in Nederland

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 30 mei 2025, wordt het beroep van eiseres, een Bulgaarse nationaliteitseiseres, tegen de intrekking van haar bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw) beoordeeld. De rechtbank concludeert dat eiseres in de te beoordelen periode, van 22 februari 2024 tot 14 maart 2024, geen recht op bijstand had, omdat zij niet met een Nederlander gelijkgesteld kan worden en dus geen rechtmatig verblijf in Nederland had. Het dagelijks bestuur van Stroomopwaarts MVS had haar bijstandsuitkering op 22 februari 2024 ingetrokken, omdat zij sinds die datum niet meer rechtmatig in Nederland verblijft. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen deze intrekking, maar het dagelijks bestuur handhaafde het besluit. De rechtbank oordeelt dat het dagelijks bestuur terecht heeft gehandeld, aangezien eiseres in de relevante periode niet voldeed aan de voorwaarden voor bijstandsverlening. De rechtbank wijst erop dat de intrekking van de bijstandsuitkering in stand blijft en dat eiseres geen recht heeft op terugbetaling van griffierechten of proceskosten. De uitspraak benadrukt de noodzaak van rechtmatig verblijf voor vreemdelingen om aanspraak te kunnen maken op bijstandsverlening.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/10555

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 mei 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. S. Süzen),
en

het dagelijks bestuur van Stroomopwaarts MVS, het dagelijks bestuur

(gemachtigde: mr. M. Raslan).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de intrekking van haar bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw).
1.1.
Met het besluit van 27 februari 2024 (het primaire besluit) heeft het dagelijks bestuur de bijstandsuitkering van eiseres met ingang van 22 februari 2024 ingetrokken, omdat zij sinds die datum niet meer rechtmatig in Nederland verblijft. Eiseres is het daar niet mee eens en heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
1.2.
Met het besluit van 18 oktober 2024 op het bezwaar van eiseres (het bestreden besluit) is het dagelijks bestuur bij de intrekking gebleven. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 24 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van het dagelijks bestuur deelgenomen. De gemachtigde van eiseres heeft de rechtbank op voorhand laten weten dat zij en eiseres niet op de zitting zullen verschijnen.
1.4.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat eiseres in de te beoordelen periode (de periode van 22 februari 2024 tot 14 maart 2024, zie overweging 3.1) geen recht op bijstand had, omdat zij niet met een Nederlander gelijkgesteld kan worden en dus geen rechtmatig verblijf in Nederland had. Het dagelijks bestuur heeft de bijstandsuitkering van eiseres daarom terecht ingetrokken. Eiseres krijgt dus geen gelijk en het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Totstandkoming van het bestreden besluit

2. Eiseres heeft de Bulgaarse nationaliteit. Zij ontvangt sinds 10 november 2021 een bijstandsuitkering.
2.1.
Met het besluit van 3 november 2022, na bezwaar gehandhaafd met het besluit van 22 februari 2024, heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid (de staatssecretaris) vastgesteld dat het verblijfsrecht van eiseres als gemeenschapsonderdaan is geëindigd. Eiseres heeft daarom geen verblijfsrecht meer. Dat betekent dat zij niet in Nederland mag zijn en Nederland moet verlaten. Als zij dat niet doet, kan zij worden uitgezet. In het besluit van 22 februari 2024 staat dat eiseres de uitspraak op een eventueel ingesteld beroep niet in Nederland mag afwachten. Een uitspraak op een verzoek om voorlopige voorziening mag zij in Nederland afwachten, als zij dat verzoek binnen vier weken indient. Eiseres heeft tegen dat besluit beroep ingesteld bij de rechtbank en binnen vier weken een verzoek om een voorlopige voorziening gedaan. Deze procedures zijn bij de rechtbank bekend onder de nummers 24/4829 en 24/4831.
2.2.
Met het primaire besluit heeft het dagelijks bestuur de bijstandsuitkering van eiseres met ingang van 22 februari 2024 ingetrokken. Het dagelijks bestuur heeft aan de intrekking ten grondslag gelegd dat eiseres geen recht meer heeft op bijstand, omdat zij sinds 22 februari 2024 niet meer rechtmatig in Nederland verblijft.
2.3.
Met het bestreden besluit heeft het dagelijks bestuur het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt het besluit waarbij het dagelijks bestuur de intrekking van de bijstandsuitkering van eiseres, heeft gehandhaafd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3.1.
De rechtbank stelt vast dat het geschil enkel gaat over de periode van 22 februari 2024 tot 14 maart 2024. Uit het bestreden besluit volgt namelijk dat zich per 14 maart 2024 een wijziging in het verblijfsrecht van eiseres heeft voorgedaan, die heeft geleid tot een rechtmatig verblijf (op grond van het Unierecht), waarna opnieuw een bijstandsuitkering aan eiseres is toegekend.
Toetsingskader
4. Het volgende toetsingskader is van toepassing.
4.1.
Op grond van artikel 11, eerste lid, van de Pw heeft iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, recht op bijstand van overheidswege.
4.2.
Volgens artikel 11, derde lid, aanhef en onder b, van de Pw wordt, voor zover hier van belang, voor de toepassing van de Pw met een Nederlander gelijk gesteld de hier te lande woonachtige vreemdeling die, na rechtmatig verblijf te hebben gehad in de zin van artikel 8, onder a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) (toegelaten was in Nederland), in Nederland (procedureel) rechtmatig verblijf heeft als bedoeld in artikel 8, onder g of h, van de Vw en die aan de in het Besluit gelijkstelling vreemdelingen Participatiewet, IOAW en IOAZ (Besluit gelijkstelling) gestelde voorwaarden voldoet.
4.3.
Artikel 8, aanhef en onder e, van de Vw bepaalt dat de vreemdeling in Nederland uitsluitend rechtmatig verblijf heeft als gemeenschapsonderdaan zolang deze onderdaan verblijf houdt op grond van een regeling krachtens het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie dan wel de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte.
4.4.
Artikel 8, aanhef en onder h, van de Vw bepaalt dat de vreemdeling in Nederland uitsluitend rechtmatig verblijf heeft in afwachting van de beslissing op een bezwaarschrift of een beroepschrift, terwijl bij of krachtens deze wet of op grond van een rechterlijke beslissing uitzetting van de aanvrager achterwege dient te blijven totdat op het bezwaarschrift of het beroepschrift is beslist.
4.5.
In artikel 73 van de Vw is bepaald dat de werking van het besluit tot afwijzing van de aanvraag of de intrekking van de verblijfsvergunning wordt opgeschort totdat de termijn voor het maken van bezwaar of het instellen van administratief beroep is verstreken, of indien bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, totdat op het bezwaar of administratief beroep is beslist.
4.6.
In artikel 1, eerste lid, aanhef en onder b, van het Besluit gelijkstelling is, voor zover van belang, bepaald dat voor de toepassing van de Pw met een Nederlander gelijk wordt gesteld de vreemdeling die, na rechtmatig in Nederland verblijf te hebben gehouden in de zin van artikel 8, onder a tot en met e en l, van de Vw (toegelaten is geweest), binnen de termijn van artikel 69, eerste lid, van de Vw bezwaar heeft gemaakt of beroep heeft ingesteld tegen de intrekking van de toelating. In het tweede lid is, voor zover van belang, bepaald dat deze gelijkstelling eindigt zodra onherroepelijk op het bezwaar of beroep is beslist of de uitzetting van de vreemdeling is gelast, tenzij die uitzetting ingevolge de Vw of op grond van een rechterlijke beslissing achterwege dient te blijven.
4.7.
Op grond van artikel 16, eerste lid, van de Pw kan het college aan een persoon die geen recht op bijstand heeft, gelet op alle omstandigheden, in afwijking van de paragraaf 2.2 van de Pw, bijstand verlenen als zeer dringende redenen daartoe noodzaken. Volgens het tweede lid van dit artikel is het eerste lid niet van toepassing op andere vreemdelingen dan die, bedoeld in artikel 11, tweede en derde lid.
De periode tot 22 februari 2024 en vanaf 14 maart 2024
5. Uit vaste rechtspraak volgt dat het een bewuste keuze van de wetgever is om op grond van de wet alleen rechtmatig verblijf toe te kennen aan vreemdelingen hangende het eerste rechtsmiddel tegen een besluit tot afwijzing van een aanvraag om of intrekking van een verblijfsvergunning, en niet hangende een volgend rechtsmiddel, en om aan dit verschil gevolgen voor bijstandsverlening te verbinden (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 3 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1094).
5.1.
De rechtbank stelt vast dat de behandeling van het bezwaar van eiseres is geëindigd op 22 februari 2024 met een beslissing op het bezwaar, inhoudende een ongegrondverklaring van het bezwaar. Dat daarmee opnieuw is vastgesteld dat eiseres vanaf 3 november 2022 geen rechtmatig verblijf in Nederland meer had, maakt niet dat met terugwerkende kracht geen (procedureel) rechtmatig verblijf bestond hangende de bezwaarprocedure. Het dagelijks bestuur kon de bijstandsuitkering daarom pas vanaf 22 februari 2024 intrekken.
5.2.
Tussen partijen is verder niet in geschil dat eiseres over de periode tot 22 februari 2024 en vanaf 14 maart 2024 rechtmatig verblijf en recht op bijstand had.
De periode van 22 februari 2024 tot 14 maart 2024
6. De rechtbank beoordeelt hierna of het dagelijks bestuur terecht de bijstandsuitkering van eiseres heeft ingetrokken, omdat zij in de te beoordelen periode geen recht op bijstand had.
Standpunt van eiseres
6.1.
Eiseres vindt dat zij in deze periode recht op bijstand had, omdat zij wel gelijkgesteld kon worden met een Nederlander. Zij voert daartoe, samengevat, het volgende aan.
6.1.1.
Ten eerste heeft zij de Bulgaarse nationaliteit en daarmee is zij een EU-onderdaan. Het dagelijks bestuur heeft niet onderzocht of zij in de te beoordelen periode verblijfsrechten kon ontlenen aan het gemeenschapsrecht. Daarom kan niet worden vastgesteld dat eiseres geen rechtmatig verblijf had.
6.1.2.
Ten tweede kan zij rechtmatig verblijf ontlenen aan de geldende wet- en regelgeving. Eiseres is namelijk in beroep gegaan tegen de beslissing op bezwaar van 22 februari 2024 en heeft bij de rechtbank een verzoek om een voorlopige voorziening gedaan.
Standpunt van het dagelijks bestuur
6.2.
Het dagelijks bestuur vindt, samengevat, dat eiseres in de te beoordelen periode geen recht op bijstand had, omdat zij vanaf 22 februari 2024 geen rechtmatig verblijf in Nederland (meer) heeft. Het dagelijks bestuur mag uitgaan van de informatie zoals die door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (de IND) wordt verstrekt en hoeft dus niet zelf te onderzoeken of een bijstandsontvanger rechtmatig verblijf heeft. Daarnaast kan eiseres geen geslaagd beroep doen op artikel 8, aanhef en onder h, van de Vw, omdat er geen sprake is van een rechterlijke beslissing op grond waarvan uitzetting van eiseres achterwege dient te blijven.
Oordeel van de rechtbank
7. De rechtbank is van oordeel dat het dagelijks bestuur de bijstandsuitkering van eiseres terecht heeft ingetrokken. Eiseres kan in de te beoordelen periode namelijk niet worden gelijkgesteld met een Nederlander op grond van artikel 11, derde lid, aanhef en onder b, van de Pw en had daarom in die periode geen recht op bijstand.
7.1.
Het dagelijks bestuur heeft voorafgaand aan het primaire besluit meerdere malen contact gehad met de IND over de verblijfsrechtelijke status van eiseres. Op grond van vaste rechtspraak mag het dagelijks bestuur als bijstandsverlenende instantie uitgaan van de juistheid van de verblijfsrechtelijke informatie van de IND (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 26 september 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1904). De IND beoordeelt namelijk, onder verantwoordelijkheid van de minister van Asiel en Migratie (ten tijde van de besluitvorming: de staatssecretaris) of vreemdelingen rechtmatig in Nederland verblijven. Het dagelijks bestuur hoefde niet nader in contact te treden met de IND of zelf te beoordelen of eiseres met ingang van de te beoordelen periode rechtmatig verblijf heeft op grond van het Unierecht
.Dat is anders als zich na dat besluit van de minister een wijziging voordoet van omstandigheden die kan leiden tot rechtmatig verblijf op grond van het Unierecht. Dat vormt dan aanleiding om wel met de minister in overleg te treden. Overleg met de staatssecretaris heeft ook plaatsgevonden nadat eiseres op 13 maart 2024 een aanvraag had ingediend voor een verblijfsdocument duurzaam verblijf EU-burger. Per 14 maart 2024 heeft eiseres weer het recht op bijstand verkregen en ontvangt zij een bijstandsuitkering.
7.1.1.
Deze beroepsgrond van eiseres slaagt dus niet.
7.2.
Daarnaast komt eiseres geen geslaagd beroep op artikel 8, aanhef en onder h, van de Vw toe (procedureel rechtmatig verblijf).
7.2.1.
De staatssecretaris heeft met het besluit op bezwaar van 22 februari 2024 de vaststelling dat eiseres vanaf 3 november 2022 geen rechtmatig verblijf meer had, gehandhaafd. Hangende het beroep tegen dit besluit was er geen sprake van een situatie waarin de uitzetting van eiseres op grond van de wet of een rechterlijke beslissing achterwege moest blijven. Dat eiseres gemeenschapsonderdaan is en haar verblijfsrecht, althans tot de intrekking ervan, rechtstreeks ontleende aan het Unierecht maakt dat niet anders (zie ook de uitspraak van de CRvB van 17 december 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:4212). Het besluit van 22 februari 2024 heeft ook als rechtsgevolg dat eiseres, hoewel zij de Bulgaarse nationaliteit heeft, geen verblijfsrecht heeft, niet in Nederland mag zijn en Nederland (had) moet(en) verlaten. Als zij dat niet doet, kan zij worden uitgezet. Verder is in dat besluit vermeld dat eiseres zelf verantwoordelijk is voor haar vertrek. Eiseres mag weliswaar de behandeling van het verzoek om een voorlopige voorziening in Nederland afwachten, maar dat brengt geen rechtmatig verblijf met zich als bedoeld in artikel 8, aanhef en onder h, van de Vw. Dit is vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 10 oktober 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1940). Ook de omstandigheid dat het besluit van de staatssecretaris van 22 februari 2024 nog niet onherroepelijk is geworden, betekent niet dat eiseres wel rechtmatig verblijf heeft.
7.3.
Uit het voorgaande volgt dat eiseres hangende het beroep tegen het besluit van 22 februari 2024, en daarmee ook in de te beoordelen periode, niet voldeed aan het in artikel 11, derde lid, aanhef en onder b, van de Pw gestelde vereiste van (procedureel) rechtmatig verblijf op grond van artikel 8, aanhef en onder g of h, van de Vw. Daarom is geen sprake van gelijkstelling met een Nederlander. Eiseres heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd waaruit blijkt dat haar verblijfsrechtelijke situatie ten tijde van de periode in geding zodanig is gewijzigd dat moet worden geconcludeerd dat zij in die periode wel recht had op bijstand. De vraag of eiseres voldeed aan de in het Besluit gelijkstelling gestelde voorwaarden behoeft dan ook verder geen bespreking.
7.4.
Gelet op het bepaalde in artikel 16, tweede lid, van de Pw geldt de mogelijkheid van bijstandsverlening op grond van artikel 16, eerste lid, van de Pw uitdrukkelijk niet voor de vreemdeling die niet op grond van artikel 11, tweede of derde lid, van de Pw kan worden gelijkgesteld met een Nederlander. Dit behoeft dan ook verder geen bespreking.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit en de intrekking van de bijstandsuitkering vanaf 22 februari 2024 in stand blijven. Eiseres krijgt het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. van der Wal, rechter, in aanwezigheid van N. Bilogrević, griffier. Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 30 mei 2025.
De griffier is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.