ECLI:NL:RBROT:2025:6772

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 juni 2025
Publicatiedatum
10 juni 2025
Zaaknummer
ROT 24/3181
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen verleende omgevingsvergunning voor het plaatsen van een serre aan de achterzijde van een woning

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 6 juni 2025, wordt het beroep van eiser tegen de verleende omgevingsvergunning voor het plaatsen van een serre aan de achterzijde van zijn woning behandeld. Eiser is van mening dat de vergunning onterecht is verleend, omdat het bouwplan niet voldoet aan de Beheersverordening en er sprake zou zijn van een evidente privaatrechtelijke belemmering. De rechtbank oordeelt dat het college van burgemeester en wethouders zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bouwplan voldoet aan de redelijke eisen van welstand en dat de afwijking van de Beheersverordening in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De rechtbank wijst erop dat er geen evidente privaatrechtelijke belemmering is, omdat de juridische status van de mandelige heipaal onduidelijk is en er geen toestemming van de mede-eigenaar vereist is voor de realisatie van het bouwplan. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/3181

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 juni 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. C. Lubben),
en

het college van burgemeester en wethouders van de [gemeente]

(gemachtigden: S. Zantman en ing. R. Steenhoek).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de van rechtswege verleende omgevingsvergunning van vergunninghouder voor het plaatsen van een serre aan de achterzijde van de woning aan [adres 1] in [plaats] . Eiser is het niet eens met deze vergunning en voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de aanvraag.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het college een juiste beslissing heeft genomen. Niet in geschil is dat het bouwplan niet voldoet aan de Beheersverordening [plaats] 2021. Het college heeft het welstandsadvies aan het bestreden besluit ten grondslag kunnen leggen en zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het bouwplan voldoet aan de redelijke eisen van welstand. Uit het welstands- en stedenbouwkundig advies en de motivering van het college ter zitting blijkt dat de ruimtelijke impact van het bouwplan nihil is. Het college heeft voldoende gemotiveerd waarom de afwijking van de Beheersverordening niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Er is geen sprake van een evidente privaatrechtelijke belemmering. Eiser krijgt dus geen gelijk en het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
1.2.
Onder 2 staat het procesverloop in deze zaak. Onder 3 staat de totstandkoming van het bestreden besluit. Onder 4 staat het toetsingskader. De beoordeling door de rechtbank volgt vanaf 5. Aan het eind staat de beslissing van de rechtbank en de gevolgen daarvan.
1.3.
De wettelijke regels en beleidsregels die van belang zijn voor deze zaak, staan in de bijlage bij deze uitspraak.

Procesverloop

2. Vergunninghouder heeft op 31 mei 2023 een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor een serre aan de achterzijde van de woning aan [adres 1] . Met het besluit van 11 september 2023 (het primaire besluit) heeft het college van rechtswege een vergunning verleend. Met het bestreden besluit van 13 februari 2024 (het bestreden besluit) op het bezwaar van eiser is het college bij het verlenen van de omgevingsvergunning gebleven.
2.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift van 13 juni 2024.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 7 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn partner en zijn gemachtigde en de gemachtigden van het college.

Totstandkoming van het besluit

3. Vergunninghouder heeft een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend bij het college. Dorp Stad & Land (de welstandscommissie) heeft een positief welstandsadvies uitgebracht op 16 augustus 2023. De serre voldoet niet aan de objectcriteria voor aanbouwen, aangezien de serre geen grondgebonden toevoeging betreft maar op het verhoogde terras is gebouwd. Indien niet aan de objectcriteria voor een aanbouw wordt voldaan, verwijst de Welstandsnota [plaats] 2012 (Welstandsnota) naar de gebiedscriteria. Zowel gelet op de gebiedscriteria als op de objectcriteria voldoet de serre op meerdere facetten. Vanuit stedenbouw is het bouwplan ook akkoord bevonden op 4 september 2023.
3.1.
De omgevingsvergunning is van rechtswege verleend omdat het college niet tijdig op de aanvraag heeft beslist (artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en artikel 4:20b van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)). De omgevingsvergunning is verleend voor de activiteiten bouwen en gebruik in strijd met de beheersverordening (artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, en c, van de Wabo). De serre is in 2022 geplaatst en is met de omgevingsvergunning gelegaliseerd.
3.2.
Met het bestreden besluit heeft het college het primaire besluit in stand gelaten. Vanwege het positieve welstandsadvies en het akkoord vanuit stedenbouw was het college bereid om af te wijken op grond van artikel 2.12, eerste lid, sub a, onder 2, van de Wabo in samenhang met artikel 4, vierde lid, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor).
3.3.
Eiser woont aan [adres 2] en is het niet eens met de verlening van de omgevingsvergunning.
3.4.
Ter plaatse geldt de Reparatie Beheersverordening [plaats] 2021 (Beheersverordening). Het perceel heeft de bestemming “Wonen – 1”.

Beoordeling door de rechtbank

Toetsingskader
4. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wabo. De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 31 mei 2023. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
4.1.
Op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder a en c, van de Wabo is het verboden zonder omgevingsvergunning een bouwwerk te bouwen en te handelen in strijd met de Beheersverordening.
Op grond van artikel 2.10, eerste lid, onder a tot en met d, van de Wabo wordt een omgevingsvergunning door het college geweigerd indien deze, samengevat, in strijd is met het Bouwbesluit 2012, de bouwverordening, de Beheersverordening en de redelijke eisen van welstand. Als het bouwplan in strijd is met de Beheersverordening wordt de aanvraag op grond van het tweede lid mede aangemerkt voor die activiteit (artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo).
Voor de activiteit gebruik van gronden of bouwwerken in strijd met de Beheersverordening kan gebruik gemaakt worden van de afwijkingsbevoegdheid uit artikel 2.12, eerste lid, onder a, sub 2°, van de Wabo. Uit artikel 2.12, eerste lid, van de Wabo volgt dat de activiteit niet in strijd mag zijn met een goede ruimtelijke ordening.
Het welstandsadvies
5. Eiser betoogt dat het college het positieve welstandsadvies niet had mogen overnemen nu de serre niet voldoet aan de objectcriteria van de Welstandsnota. Het college heeft dit onvoldoende gemotiveerd. De serre is geen grondgebonden toevoeging en de serre heeft een hoogte van meer dan 3 meter.
5.1.
Hoewel het college niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij het college zelf ligt, mag het op dat advies afgaan, nadat het is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Deze verplichting is neergelegd in artikel 3:9 van de Awb voor de wettelijke adviseur en volgt uit artikel 3:2 van de Awb voor andere adviseurs. Het overnemen van een welstandsadvies hoeft in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders als de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies van een andere deskundig te achten persoon of instantie heeft overgelegd of concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht. [1]
5.2.
De rechtbank ziet in wat eiser naar voren heeft gebracht geen aanleiding voor het oordeel dat het welstandsadvies zodanige gebreken vertoont dat het college dat advies niet aan zijn bestreden besluit ten grondslag heeft mogen leggen. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat eiser geen advies van een deskundige heeft overgelegd. Eiser heeft ook geen concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de deugdelijkheid van het welstandsadvies naar voren gebracht. Alleen de stelling van eiser dat het bouwplan niet voldoet aan de objectcriteria uit de Welstandsnota, is niet voldoende voor het oordeel dat het welstandsadvies ondeugdelijk is.
5.3.
Uit het welstandsadvies volgt dat de serre niet voldoet aan de objectcriteria voor aanbouwen aangezien het geen grondgebonden toevoeging betreft, maar op een verhoogd terras is gebouwd. In dat geval verwijst de Welstandsnota naar de gebiedscriteria voor “Rechte wijk”. Eén van de gebiedscriteria is dat uitbreidingen zoals aanbouwen, indien goed zichtbaar vanuit de openbare ruimte, worden vormgegeven als ondergeschikt element. Volgens het welstandsadvies is dat het geval bij de serre, nu het in stijl en afwerking is afgestemd op het hoofdvolume en de rij. Het sluit aan in hoogte en kleurstelling bij de donkergekleurde plint. Uit de toelichting bij de gebiedscriteria volgt bovendien dat het gebied de rechte wijken gewone welstandsgebieden zijn, waarin achterkanten van woningen soepel worden beoordeeld. Het beleid is gericht op het beheer van de rust in het groene straatbeeld en het aanzien vanuit omringende gebieden. Bouwplannen aan achterkanten zonder invloed op het straatbeeld worden beperkt getoetst. De rechtbank stelt in dit kader vast dat uit de bouwtekening volgt dat de serre zelf minder dan 3 meter bedraagt. Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat het college voldoende heeft gemotiveerd waarom van de objectcriteria kan worden afgeweken. De rechtbank oordeelt dan ook dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bouwplan voldoet aan de redelijke eisen van welstand. De beroepsgrond slaagt niet.
Strijd met de Beheersverordening?
6. Eiser voert aan dat de serre in strijd is met artikel 26.2.3 van de Beheersverordening. Het college heeft geen ontheffing verleend voor het opbouwen op een bijbehorend bouwwerk en dit is niet toegestaan op grond van artikel 26.2.3, onder i, van de Beheersverordening. Met een positief welstandsadvies heeft het college afgeweken van de Beheersverordening, maar volgens eiser mag welstand zich niet ‘bemoeien’ met wat ruimtelijk aanvaardbaar is. De motivering van het college is dan ook onvoldoende.
6.1.
Bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van de Beheersverordening een omgevingsvergunning te verlenen, komt het college beleidsruimte toe en moet het college de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen.
6.2.
De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat het bouwplan niet voldoet aan artikel 26.2.3, onder h, i en j van de Beheersverordening. Het college heeft toegelicht dat het bouwplan voor de ruimtelijke impact aan de stedenbouwkundige en de welstandscommissie is voorgelegd. Volgens de stedenbouwkundige is de ruimtelijke impact naar de aangrenzende gebieden nihil, aangezien de tuin grenst aan een school. De serre geeft weinig schaduwwerking voor de buren en er is geen sprake van overlast. Het college heeft ter zitting toegelicht dat hierbij van belang is dat het gaat om een serre aan de achterzijde van de woning in een tuin van elf meter diep en de serre deels wordt onttrokken aan het zicht van eiser door een schutting. Gelet hierop was het college bereid om af te wijken op grond van artikel 2.12, eerste lid, sub a, onder 2, van de Wabo in samenhang met artikel 4, eerste en vierde lid, van bijlage II van het Bor. De stelling van eiser dat het college geen ontheffing heeft verleend voor artikel 26.2.3, onder i, van de Beheersverordening, volgt de rechtbank dan ook niet. De rechtbank is van oordeel dat het college voldoende heeft gemotiveerd waarom er is afgeweken en het college heeft zich op basis daarvan in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de afwijking in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Gelet hierop is er geen grond voor het oordeel dat de omgevingsvergunning in strijd met artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo is verleend. De beroepsgrond slaagt niet.
Evidente privaatrechtelijke belemmering?
7. Eiser voert aan dat de serre gebouwd is op een mandelige heipaal en dat er sprake is van een evidente privaatrechtelijke belemmering. Eiser heeft geen toestemming gegeven voor de bouw op een mandelige heipaal en verwijst hierbij naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 7 september 2022. [2]
7.1.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestaat voor het oordeel dat een privaatrechtelijke belemmering aan de verlening van een omgevingsvergunning waarbij wordt afgeweken van het bestemmingsplan in de weg staat, slechts aanleiding wanneer deze een evident karakter heeft. De burgerlijke rechter is immers de eerst aangewezene om de vraag te beantwoorden of een privaatrechtelijke belemmering in de weg staat aan de uitvoering van een activiteit. [3] Een privaatrechtelijke belemmering is pas evident indien zonder nader onderzoek kan worden vastgesteld dat voor de realisering van een bouwwerk de toestemming van een ander is vereist en die ander die toestemming niet geeft en niet hoeft te geven. [4]
7.2.
De rechtbank stelt vast dat, anders dan de uitspraak waar eiser naar verwijst, partijen twisten over de mandeligheid van de heipaal. Nu er onduidelijkheid is over de juridische status van de heipaal en deze status niet zonder nader onderzoek kan worden vastgesteld, is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake is van een evidente privaatrechtelijke belemmering die de verlenging van de omgevingsvergunning in de weg had moeten staan. Bovendien geldt een gedeelde beschikkingsmacht als moet worden aangenomen dat de heipaal mandelig is, zoals eiser stelt. Door de gedeelde beschikkingsmacht kan bij mandelig eigendom niet worden aangenomen dat het bouwplan niet kan worden verwezenlijkt vanwege de enkele omstandigheid dat toestemming van de mede-eigenaar ontbreekt. Daarbij is van belang dat in geval van mandelige eigendom ten aanzien van een weigering van een mede-eigenaar om toestemming voor een bouwplan te verlenen, een gang naar de civiele rechter openstaat. Binnen die rechtsgang kan worden beoordeeld of die mede-eigenaar zijn toestemming zonder redelijke grond heeft geweigerd. [5] De beroepsgrond slaagt niet.
Plaatsing serre
8. Wat betreft de stelling van eiser dat er onvoldoende ruimte is tussen de serre en de schutting van eiser waardoor er een negatieve invloed is op de natuurlijke ventilatie van de schutting en het onderhoud moeizaam zal gaan, is de rechtbank van oordeel dat het college aan deze stelling geen doorslaggevend gewicht behoefde toe te kennen, omdat er voor wat betreft de zijerfgrens niet wordt afgeweken van wat voor aanbouwen in de Welstandsnota is toegestaan. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.M.J. Smits, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J.S.Y. Verweij, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 6 juni 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 4:20b
1. Indien niet tijdig op de aanvraag tot het geven van een beschikking is beslist, is de gevraagde beschikking van rechtswege gegeven.
(…).
Besluit omgevingsrecht
Artikel 4 van bijlage II
Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:
1. een bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan, mits, voor zover gelegen buiten de bebouwde kom, wordt voldaan aan de volgende eisen:
(…)
4. een dakterras, balkon of andere niet op de grond gelegen buitenruimte aan of op een gebouw, een dakkapel, dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van een gebouw, de uitbreiding van een bouwwerk met een bouwdeel van ondergeschikte aard dan wel voorzieningen gericht op het isoleren van een gebouw;
(…).
Reparatie Beheersverordening [plaats]
Artikel 26.2.1 Algemeen
Op de voor 'Wonen - 1' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:
a. woningen (in de vorm van eengezinsrijenwoningen, twee-onder-een-kapwoningen, vrijstaande woningen en patio-/kwadrantwoningen);
b. bijbehorende bouwwerken, waarbij ter plaatse van de aanduiding 'garage' bijgebouwen in de vorm van garageboxen zijn toegestaan;
c. andere bouwwerken zonder dak.
Artikel 26.2.3 Bijbehorende bouwwerken
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:
(…)
h. de diepte van aangebouwde bijbehorende bouwwerken aan de achtergevel en zijgevel mag niet meer bedragen dan 3 meter;
i. opbouwen op (aangebouwde) bijbehorende bouwwerken zijn niet toegestaan;
j. het oprichten van dakterrassen en balkons is niet toegestaan.

Voetnoten

1.ABRvS 2 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:648.
2.ABRvS 7 september 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2631.
3.ABRvS 15 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4255.
4.ABRvS 4 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2599.
5.ABRvS 29 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1253.