202203272/1/R1.
Datum uitspraak: 15 november 2023
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Sint Pancras, gemeente Dijk en Waard,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 22 april 2022 in zaak nr. 21/2237 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Dijk en Waard.
Procesverloop
Bij besluit van 31 maart 2021 heeft het college van burgemeester en wethouders van Langedijk (thans Dijk en Waard; hierna het college) aan Exploitatie en Projectontwikkeling Maatschappij Brolan B.V. (hierna: Brolan) een omgevingsvergunning verleend voor de bouw van een appartementencomplex met 22 appartementen aan de Bovenweg 73-77 (hierna: de percelen) in Sint Pancras.
Bij uitspraak van 22 april 2022 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Brolan heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 8 juni 2023, waar [appellante], vertegenwoordigd door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door D.W.V. Zijlstra, M. de Jager en H.J. Ebels, zijn verschenen. Voorts is op de zitting Brolan, vertegenwoordigd door [gemachtigde], als partij gehoord.
De Afdeling heeft na het sluiten van het onderzoek ter zitting het onderzoek heropend om het college in de gelegenheid te stellen nader inlichtingen te verstrekken.
Het college heeft vervolgens de gevraagde inlichtingen verstrekt.
[appellante] heeft daarop in een nader stuk gereageerd.
Partijen hebben medegedeeld geen behoefte te hebben aan een nadere zitting. De Afdeling heeft het onderzoek vervolgens gesloten.
Overwegingen
Inleiding
1. Op de percelen bevinden zich een garagebedrijf met bovenwoning, een winkelruimte en een woning. Verder bevindt zich op de percelen een openbaar fietspad dat de verbinding vormt tussen de Bovenweg en de Elzenlaan. Aan de achterkant van de percelen bevindt zich een openbare speeltuin die grenst aan de Elzenlaan.
2. Op de percelen rust op grond van het bestemmingsplan "Sint Pancras 2012" de bestemming "Gemengd". De doorgang tussen de Bovenweg en de Elzenlaan heeft de bestemming "Verkeer". De grond voor de voorgevels van de gebouwen op de percelen heeft de bestemming "Tuin". De openbare speeltuin aan de Elzenlaan heeft de bestemming "Groen". Ten slotte rust de dubbelbestemming "Waarde-archeologie 3" op de percelen. Met uitzondering van de bestemming "Groen" is op de percelen de gebiedsaanduiding "wro-zone-wijzigingsgebied 2" van toepassing.
3. Brolan wenst op de percelen een appartementencomplex met 22 appartementen en een parkeergarage te realiseren. Zij heeft daarvoor op 29 juni 2018 een aanvraag om een omgevingsvergunning ingediend.
Volgens het college is het bouwplan in strijd met artikel 9.2.1 van de planregels, dat geldt voor de bestemming "Gemengd". Er wordt namelijk gebouwd buiten de bouwvlakken. Ook wordt de toegestane nok- en goothoogte overschreden en worden er woningen op de verdiepingen gerealiseerd. Daarnaast is het bouwplan in strijd met de artikelen 10, 15 en 17 van de planregels, die gelden voor de bestemmingen "Groen", "Tuin" en "Verkeer". Verder wordt het fietspad tussen de Bovenweg en de Elzenlaan enkele tientallen meters verplaatst in zuidelijke richting. Op grond van artikel 2:11 van de Algemene plaatselijke verordening 2019, die gold ten tijde van het nemen van het besluit van 31 maart 2021, is het verboden om zonder vergunning van het bevoegde bestuursorgaan een weg aan te leggen of te veranderen.
Het college heeft op 31 maart 2021 de omgevingsvergunning in afwijking van het bestemmingsplan verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo). In hetzelfde besluit heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten het aanleggen of veranderen van een weg (fiets/voetpad) en het maken van een uitweg of het veranderen van het gebruik daarvan als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder d en e, van de Wabo.
4. [appellante] woont naast de percelen. Zij kan zich niet met het bouwplan verenigen. Zij is van mening dat haar woon- en leefklimaat door het bouwplan onevenredig wordt aangetast.
Relevante regelgeving
5. De relevante wettelijke bepalingen en planregels zijn opgenomen in de bij deze uitspraak behorende bijlage.
Het hoger beroep
Was het college bevoegd om af te wijken van het bestemmingsplan?
6. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college niet bevoegd was om gebruik te maken van de afwijkingsmogelijkheid uit artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3°, van de Wabo. Zij voert aan dat artikel 31.2.2 van de planregels voorziet in een wijzigingsbevoegdheid. Het college had dan ook een wijzigingsplan moeten vaststellen in plaats van een omgevingsvergunning te verlenen waarmee wordt afgeweken van het bestemmingsplan, zo stelt [appellante].
6.1. De Afdeling stelt voorop dat het college moet beslissen op een aanvraag zoals deze is ingediend. Vaststaat dat Brolan een aanvraag om een omgevingsvergunning heeft ingediend en geen aanvraag om het vaststellen van een wijzigingsplan. Daarbij is van belang dat artikel 2.10, tweede lid, van de Wabo voorschrijft dat het college een aanvraag om een omgevingsvergunning die in strijd is met het bestemmingsplan moet aanmerken als een verzoek om met toepassing van artikel 2.12 van de Wabo van het bestemmingsplan af te wijken. Er is geen wettelijk voorschrift dat het college de bevoegdheid ontneemt om met toepassing van artikel 2.12 van de Wabo een omgevingsvergunning te verlenen, indien het bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid bevat die betrekking heeft op de aangevraagde activiteiten (zie de uitspraak van de Afdeling van 11 september 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1083). Dat in het bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid is opgenomen neemt dus niet weg dat de bevoegdheid om af te wijken van het bestemmingsplan op grond van de Wabo bestaat. Het college moet, als het gebruik maakt van die bevoegdheid, deugdelijk motiveren waarom die afwijking van het bestemmingsplan mogelijk is. Op dat laatste zal de Afdeling hieronder onder 8 en verder ingaan. Het betoog faalt.
Heeft het college een verklaring van geen bedenkingen aan de raad van de gemeente moeten vragen?
7. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college niet bevoegd was om voor het bouwplan zelfstandig een omgevingsvergunning te verlenen. Volgens haar is een verklaring van geen bedenkingen van de raad van de gemeente Dijk en Waard nodig. Zij voert aan dat de raad het besluit van 22 november 2011, waarin categorieën van gevallen zijn aangewezen waarvoor geen verklaring van geen bedenkingen is vereist, bij elk nieuw bestemmingsplan moet herbevestigen. Dat is niet gebeurd. Verder valt het vergunde bouwplan volgens [appellante] niet onder de categorieën van gevallen waarvoor geen verklaring van geen bedenkingen nodig is. Zij wijst erop dat zienswijzen zijn ingediend over het ontwerpbesluit, zodat een verklaring van geen bedenkingen van de raad vereist is. [appellante] wijst er verder op dat het bouwplan niet past binnen de door de raad vastgestelde ruimtelijke kaders. Het bouwplan is namelijk in strijd met de "Structuurvisie Langedijk 2012-2030", vastgesteld door de raad van de gemeente Langedijk op 18 september 2012, de visie "Wonen langs de Lange Dijk" en de "Notitie inbreidingslocaties bestemmingsplannen Sint Pancras" (hierna: Notitie inbreidingslocaties). Uit deze stukken volgt dat bij bouwinitiatieven en herbestemmen van panden kleinschaligheid het uitgangspunt is. Volgens [appellante] kan het vervangen van twee woningen en een detailhandelsfunctie door een appartementencomplex met 22 woningen niet als kleinschalig worden bestempeld. Dat in het bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid is opgenomen, maakt dit niet anders. Door het college is volgens [appellante] ook niet onderzocht dat er geen marktvraag is voor een detailhandelsfunctie op deze locatie. Bovendien wordt in de Structuurvisie voor Sint Pancras weliswaar geconstateerd dat voorzieningen onder druk staan van concurrentie uit nabijgelegen winkelcentra, maar uit de "Economische Visie Langedijk, Visie en uitvoeringsprogramma 2019- 2030", vastgesteld door de raad op 11 juni 2019, (hierna: de Economische visie), wordt het winkelgebied in het centrum van Sint Pancras juist als een winkelgebied met een kansrijk perspectief betiteld. Ook hier wijkt het college dus af van het beleid van de raad, zo stelt [appellante]. Ten slotte past het bouwplan volgens [appellante] ook niet in categorie 4 van de lijst van categorieën van gevallen van het besluit van 22 november 2011 waarvoor geen verklaring van geen bedenkingen is vereist, omdat het gaat om de bouw van meer dan twee woningen.
7.1. De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat het college voorafgaand aan het verlenen van de omgevingsvergunning de raad niet heeft hoeven vragen om een verklaring van geen bedenkingen.
Er bestaat geen grond voor de conclusie dat de raad het besluit van 22 november 2011 bij elk nieuw bestemmingsplan moet bevestigen. De rechtbank heeft daarover terecht overwogen dat in het besluit van 22 november 2011 staat dat dat besluit van toepassing is op alle aanvragen om een omgevingsvergunning die na het raadsbesluit van 20 november 2011 worden ingediend.
De stelling van [appellante] dat als er zienswijzen zijn ingediend de raad om een verklaring van geen bedenkingen moet worden gevraagd, berust op een verkeerde lezing van het besluit van 22 november 2011. In categorie 8 van de lijst van categorieën waarvoor geen verklaring van geen bedenkingen is vereist staat dat in geval er wél sprake is van een activiteit waarvoor een verklaring van geen bedenkingen bij de raad moet worden gevraagd en het ter inzage leggen van het ontwerp hiervan niet leidt tot zienswijzen, er geen definitieve verklaring van geen bedenkingen hoeft te worden vastgesteld. Die situatie doet zich hier niet voor, omdat, zoals uit het hiernavolgende zal blijken, er geen sprake is van een activiteit waarvoor een verklaring van geen bedenkingen nodig is.
De Afdeling is verder met de rechtbank van oordeel dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het bouwplan in overeenstemming is met de ruimtelijke kaders die eerder door de raad zijn vastgesteld, zodat het bouwplan valt onder categorie 3 van de lijst van gevallen waarvoor geen verklaring van geen bedenkingen nodig is. Het college heeft aansluiting mogen zoeken bij de in het bestemmingsplan opgenomen wijzigingsbevoegdheid voor dit perceel, waarmee de raad het ruimtelijk kader voor dit perceel vorm heeft gegeven. Daarin is geen maximum voor het aantal woningen opgenomen, zodat daaruit niet volgt dat kleinschaligheid het uitgangspunt is. De omstandigheid dat de Notitie inbreidingslocaties een zogenoemde onderlegger heeft gevormd voor het bestemmingsplan en daarin wel een maximum aantal woningen is opgenomen, leidt niet tot een ander oordeel. De raad heeft er immers voor gekozen om niet alle uitgangspunten van de notitie over te nemen in het bestemmingsplan. Het maximum aantal woningen op de percelen is niet verankerd in de wijzigingsbevoegdheid van het bestemmingsplan, zodat er van uit moet worden gegaan dat de raad het maximum aantal woningen heeft willen loslaten. Ook in de door [appellante] genoemde Structuurvisie en de visie "Wonen langs de Lange Dijk" ziet de Afdeling geen aanknopingspunten voor het oordeel dat slechts ruimte is voor kleinschalige woningbouw en dat een ontwikkeling met 22 woningen niet mogelijk zou zijn. In de Structuurvisie is bovendien beschreven dat een van de kwaliteitsopgaven verband houdt met de toenemende vergrijzing en de groei van het aantal eenpersoonshuishoudens. In de Structuurvisie staat verder dat de groeiende vraag naar wooneenheden voor eenpersoonshuishoudens eerst en vooral in het centrale lint moet worden opgevangen, waarbij met name ouderen dichtbij elkaar en dichtbij voorzieningen wonen. In de ruimtelijke onderbouwing die ten grondslag ligt aan de aanvraag en die onderdeel uitmaakt van het besluit van 31 maart 2021 is uiteengezet dat de 22 appartementen gelijkvloers zijn, bereikbaar zijn met een lift en in die zin levensloopbestendig zijn, dat wil zeggen dat een bewoner niet hoeft te verhuizen als deze lichamelijke klachten krijgt. Verder maken de percelen deel uit van het centrale lint en liggen deze in de nabijheid van voorzieningen als een supermarkt, een kapper, enkele winkels en horeca. Daarnaast stelt de Afdeling vast dat de Economische visie het centrum van Sint Pancras weliswaar bestempelt als een winkelgebied met een kansrijk perspectief, maar dat deze visie het compacter maken van het winkelgebied eveneens als een opgave voor dit gebied benoemt. Daarbij betrekt de Afdeling dat uit het "Besluit van de gemeenteraad van de gemeente Langedijk inhoudende regels omtrent retail" volgt dat voor de gehele voormalige gemeente Langedijk geldt dat er sprake is van een (ruim) overschot aan winkelmeters en de gemeente daardoor voor een reductieopgave voor detailhandel staat. Deze bevinding bevestigt de conclusie in het aan de ruimtelijke onderbouwing ten grondslag liggende onderzoek "Verkenning behoefte winkelruimte Bovenweg Sint Pancras" van DTNP, over de behoefte aan winkelruimte op de Bovenweg. Uit dit onderzoek volgt dat het toevoegen van winkelvastgoed een hoog risico heeft op leegstand en het functioneren van bestaande ondernemers verder onder druk zet. De Afdeling ziet geen aanleiding hieraan te twijfelen.
Omdat het bouwplan valt onder categorie 3 van de in het besluit van 22 november 2011 genoemde gevallen en daarom geen verklaring van geen bedenkingen is vereist, komt de Afdeling niet toe aan wat [appellante] aanvoert over categorie 4 uit dat besluit.
Het betoog faalt.
Heeft het college gebruik mogen maken van de afwijkingsmogelijkheid van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3°, van de Wabo?
8. Het college komt bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toe en het moet de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen.
9. De Afdeling zal in de overwegingen hierna beoordelen of het college gebruik mocht maken van de afwijkingsmogelijkheid van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3°, van de Wabo.
- aansluiten bij de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid
10. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de motivering van het college dat het bouwplan ruimtelijk aanvaardbaar is, omdat het nagenoeg geheel past binnen de kaders van de wijzigingsbevoegdheid van artikel 31.2.2 van de planregels, onjuist is. Het bouwplan overschrijdt de kaders en voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid juist ruimschoots. [appellante] voert aan dat aan de wijzigingsbevoegdheid de Notitie inbreidingslocaties uit 2005 ten grondslag ligt, waarin voor perceel Bovenweg 73 en perceel Bovenweg 75-77 randvoorwaarden zijn opgenomen over onder meer het maximum aantal woningen. Het vergunde plan met 22 appartementen en 3 bouwlagen wijkt daar sterk van af. Verder voert [appellante] aan dat in het bouwplan geen sprake meer is van detailhandel, terwijl dat in artikel 31.2.2 van de planregels expliciet is genoemd. Ook de goothoogte van het appartementencomplex wijkt af van de maximale goothoogte van 6 meter die artikel 31.2.2 van de planregels voorschrijft. Gelet op de omvang van de strijdigheden is het standpunt van het college dat sprake is van een minimale overschrijding onjuist, zo stelt [appellante]. Ook verhoudt de omvang van de strijdigheden zich volgens haar niet met het conserverend karakter van het bestemmingsplan. [appellante] wijst erop dat nergens in het bestemmingsplan, de toelichting bij het bestemmingsplan of de Structuurvisie een aanwijzing is te vinden dat een grootschalige invulling van de percelen wenselijk is.
10.1. Het college heeft zoals hiervoor onder 6.1 is overwogen geen gebruik gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid. Wel mocht het college zijn besluit om af te wijken van het bestemmingsplan motiveren door aansluiting te zoeken bij de planologische mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt. Het college heeft er voor mogen kiezen aansluiting te zoeken bij de in het bestemmingsplan opgenomen voorwaarden voor de wijzigingsbevoegdheid. Het college heeft toegelicht dat met het bouwplan niet meer dan 75% van de percelen zal worden bebouwd en de bouwhoogte van het appartementencomplex niet hoger dan 12 meter is. Verder heeft het college toegelicht dat de uiterlijke verschijningsvorm van het appartementencomplex past bij de bebouwing in de omgeving. In aanmerking genomen de maximale hoogte van het bouwplan, heeft het college in wat [appellante] heeft aangevoerd over de goothoogte geen aanleiding hoeven zien om de omgevingsvergunning te weigeren. Ook heeft het college in de omstandigheid dat in het bouwplan alleen wordt voorzien in woningen en niet in detailhandel, geen aanleiding hoeven zien voor de conclusie dat het bouwplan om die reden in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Wonen is, net zoals detailhandel, op grond van artikel 9.1 van de planregels toegestaan binnen de bestemming "Gemengd". Dit betekent dat, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, wonen en detailhandel ook los van elkaar zijn toegestaan. Daarbij betrekt de Afdeling wat hiervoor onder 7.1 is overwogen over de behoefte aan wooneenheden en winkelruimte.
Verder heeft de rechtbank terecht overwogen dat de Notitie inbreidingslocaties een onderlegger heeft gevormd voor het bestemmingsplan, maar dat de raad bij de vaststelling van het bestemmingsplan ervoor heeft gekozen om niet alle uitgangspunten van de notitie over te nemen in het bestemmingsplan. Zoals hiervoor al onder 7.1 is overwogen, is het maximum aantal woningen op de percelen niet verankerd in de wijzigingsbevoegdheid van het bestemmingsplan, zodat er van uit moet worden gegaan dat de raad het maximum aantal woningen heeft willen loslaten. Bovendien is het college met de verleende omgevingsvergunning afgeweken van het bestemmingsplan. Ook als het maximum aantal woningen wel in de wijzigingsbevoegdheid was opgenomen, had het college daar, gelet op de aan hem toegekende bevoegdheid in artikel 2.12, eerste lid, van de Wabo, gemotiveerd van mogen afwijken.
De Afdeling overweegt ten slotte dat het college zich op het standpunt mocht stellen dat het bouwplan verenigbaar is met het conserverend karakter van het bestemmingsplan. Hiervoor is overwogen dat het bouwplan past binnen de planologische mogelijkheden die het bestemmingsplan al biedt. Ook voorziet het bouwplan, zoals hierover overwogen, niet in gebruik dat in strijd is met de bestemming "Gemengd". Bovendien betekent het conserverend karakter van een bestemmingsplan niet dat bestemmingen en aanduidingen in het geheel niet meer gewijzigd kunnen worden en het plan geen enkele ruimte mag bieden voor nieuwe ontwikkelingen (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 20 januari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:110). Het betoog faalt in zoverre.
- ruimtelijke onderbouwing
11. [appellante] betoogt verder dat de rechtbank heeft miskend dat de ruimtelijke onderbouwing die ten grondslag ligt aan de aanvraag om de omgevingsvergunning, onjuistheden en ongemotiveerde aannames bevat die de afwijking van het bestemmingsplan niet kunnen rechtvaardigen.
11.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college zich op het standpunt mocht stellen dat aan de omgevingsvergunning een toereikende ruimtelijke onderbouwing ten grondslag ligt.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat het bouwplan niet in strijd is met de provinciale Structuurvisie Noord-Holland 2040. De provincie geeft in deze structuurvisie weliswaar aan dat de gewenste verdere stedelijke verdichting met name wordt nagestreefd voor bedrijventerreinen, stationsomgevingen en knooppunten, maar de bewoordingen met name maken duidelijk dat de verdichtingsopgave niet beperkt is tot deze locaties. De provincie wil er voor zorgen dat gemeenten en andere partijen zoveel mogelijk gebruik maken van de mogelijkheden voor binnenstedelijk bouwen en verdichting. De percelen maken deel uit van het centrum van Sint Pancras, dat een bestaand bebouwd gebied is, zodat het benutten van die percelen voor nieuwbouw in die zin in overeenstemming is met de Structuurvisie Noord Holland 2040.
De Afdeling ziet in het door [appellante] genoemde document "Langedijk, ondernemend samenleven", vastgesteld op 13 mei 2008 door de raad van de gemeente Langedijk, geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het college de gevraagde omgevingsvergunning had moeten weigeren. Dit document is de basis van de gemeentelijke Structuurvisie en is daarin verder uitgewerkt. Hiervoor onder 7.1 is al overwogen dat het college zich op het standpunt mocht stellen dat het bouwen van de appartementen in het centrale dorpslint niet in strijd is met de Structuurvisie. De rechtbank heeft verder terecht overwogen dat het college heeft mogen laten meewegen dat uit een door Brolan uitgevoerde marktconsultatie blijkt dat er voor de appartementen op de percelen een groot aantal geïnteresseerden zijn, waaronder ouderen die graag in Sint Pancras op loopafstand van de lokale voorzieningen willen wonen. Ook heeft het college in de schriftelijke uiteenzetting toegelicht dat de afmetingen van de appartementen variëren van 62 m2 tot 111 m2 en dat deze afmetingen niet ongebruikelijk zijn voor de vrije sector maar ook worden toegepast bij sociale woningbouw. De Afdeling ziet geen aanleiding aan deze toelichting te twijfelen.
Anders dan [appellante] betoogt, blijkt uit de stukken en de foto’s van de percelen dat de bestaande panden een vervallen en verlaten uitstraling hebben. Dat de te slopen panden, zoals ter zitting door partijen is toegelicht, nog worden gebruikt voor bijvoorbeeld opslag, maakt dat niet anders. Het college heeft zich dan ook op het standpunt mogen stellen dat een ruimtelijke impuls die aansluit bij de huidige woningbouwbehoefte wenselijk is voor de percelen en de omgeving.
Anders dan [appellante] stelt, maakt de enkele omstandigheid dat het college elders niet instemt met de bouw van seniorenwoningen niet dat het college daarom de bouw van woningen op de percelen ook had moet weigeren. Het college heeft in de schriftelijke uiteenzetting gemotiveerd toegelicht dat de situatie waarnaar [appellante] verwijst om een ander bouwplan gaat op een andere locatie met een eigen ruimtelijke afweging. Volgens het college is woningbouw op die locatie ongewenst, omdat die locatie van een hoge cultuurhistorische waarde is voor Sint Pancras. De Afdeling ziet geen aanleiding aan deze toelichting te twijfelen.
De Afdeling ziet in wat [appellante] heeft aangevoerd over de hoeveelheid verhard oppervlak door het bouwplan, geen aanleiding voor het oordeel dat het college de omgevingsvergunning hierom had moeten weigeren. De Afdeling stelt vast dat het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier heeft geadviseerd over het bouwplan naar aanleiding van de watertoets die Brolan heeft uitgevoerd. Uit dit advies volgt dat er geen of slechts in zeer beperkte mate sprake is van een toename van verharding. Dit heeft slechts een beperkte invloed op de waterhuishouding en er hoeven volgens het Hoogheemraadschap geen compenserende maatregelen te worden uitgevoerd. De Afdeling ziet ook geen aanleiding aan dit advies te twijfelen.
De rechtbank heeft verder terecht overwogen dat het gegeven dat Brolan de aanvraag om de omgevingsvergunning voor 1 juli 2018 heeft ingediend om de verplichting om gasloos te bouwen te ontwijken, niet relevant is voor de beoordeling van de aanvraag. Zoals het college in de schriftelijke uiteenzetting heeft aangegeven, staat het een aanvrager vrij om zelf het moment te kiezen waarop hij een aanvraag indient.
Ten slotte heeft het college over de status van het bouwplan op de website www.plancapaciteit.nl toegelicht dat de aanduiding op die website informatief is. De status ‘onherroepelijk’ zegt niets over de juridische status van de omgevingsvergunning, maar geeft in dit geval alleen aan dat er een onherroepelijke directe bestemming of bouwtitel op een locatie rust die woningbouw mogelijk maakt.
Het betoog faalt.
- Verkeersoverlast, verkeersveiligheid, uitzicht en privacy
12. [appellante] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het bouwplan leidt tot onaanvaardbare overlast als gevolg van de toename van het aantal verkeersbewegingen. Zij voert aan dat uit de ruimtelijke onderbouwing volgt dat er in de nieuwe situatie sprake zal zijn van 138 motorvoertuigen per etmaal (hierna: mvt/etmaal), terwijl er in de huidige situatie sprake is van 0 mvt/etmaal. Dit is een forse toename met grote gevolgen voor verkeersoverlast en verkeersveiligheid. Daarnaast heeft het college de toename van het aantal verkeersbewegingen berekend aan de hand van de publicatie 317 ‘Kencijfers Parkeren en verkeersgeneratie’ van de Stichting Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de Grond- en Water- en Wegenbouw van de Verkeerstechniek (hierna: CROW). Deze publicatie zegt volgens [appellante] niets over de wenselijkheid van de verkeersbewegingen of de gevolgen voor het milieu, de verkeersveiligheid en de invloed op de omgeving. Het college kan afwijken van de normen van de CROW en had dat ook moeten doen, zo stelt [appellante]. Zij wijst op een verkeerskundig onderzoek van bureau Sweco waaruit blijkt dat de verkeersdruk op de Bovenweg een knelpunt is, er maatregelen genomen moeten worden en verkeersbewegingen moeten worden afgeremd. Ten slotte zal door het verleggen van het voet- en fietspad tussen de Bovenweg en de Elzenlaan het verkeer vlak langs de woning van [appellante] rijden. Bovendien wordt het pad verbreed van 2,5 meter naar 7 meter en is het daardoor ook bestemd voor gemotoriseerd verkeer. Het college stelt ten onrechte dat de verlegging en verbreding van het pad een verbetering is. De voorgestelde compensatiemaatregel, bestaande uit een hek van gaas met klimop, is onvoldoende om de overlast weg te nemen, zo stelt [appellante].
12.1. Vast staat dat [appellante] door het bouwplan en het verleggen van de weg tussen de Bovenweg en de Elzenlaan wordt geconfronteerd met een feitelijke toename van verkeersbewegingen ten opzichte van de huidige feitelijke situatie ter plaatse. Dit betekent evenwel niet dat het college deze toename van het aantal verkeersbewegingen onaanvaardbaar heeft moeten achten. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat het college zich op het standpunt mocht stellen dat voor de berekening van de toename van het aantal verkeersbewegingen kon worden uitgegaan van wat ingevolge het bestemmingsplan planologisch maximaal mogelijk is. De rechtbank heeft in rechtsoverwegingen 4.2 en 4.3 van haar uitspraak uiteengezet op welke wijze het college het aantal verkeersbewegingen heeft berekend. De rechtbank heeft daarbij terecht overwogen dat het college bij de berekening van het aantal verkeersbewegingen als gevolg van het bouwplan mag aansluiten bij de door de CROW gehanteerde kengetallen. De Afdeling ziet geen aanleiding om aan de berekening van de verkeersgeneratie te twijfelen. De omstandigheid dat, zoals het college op de zitting heeft toegelicht, ten tijde van het opstellen van de ruimtelijke onderbouwing publicatie 317 van de CROW gold terwijl ten tijde van het nemen van het besluit van 31 maart 2021 publicatie 381 van de CROW van toepassing was, leidt niet een ander oordeel. Vast staat dat er voor de toetsing van de verkeersgeneratie geen verschil bestaat tussen beide publicaties. Dit betekent dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat het college voldoende heeft gemotiveerd dat uitgaande van de maximale planologische mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt sprake is van een verkeersgeneratie van maximaal 360 mvt/etmaal. De verkeersgeneratie als gevolg van het bouwplan zal ongeveer 139 mvt/etmaal zijn. Dit betekent dat de verkeersgeneratie vanwege het bouwplan onder de verkeersgeneratie blijft die volgens het bestemmingsplan maximaal planologisch mogelijk is.
Verder ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college in het door [appellante] aangehaalde verkeerskundig onderzoek aanleiding heeft moeten zien om de omgevingsvergunning te weigeren. In het verkeersonderzoek is voor de Bovenweg een aantal plaatselijke aanpassingen in de weginrichting voorgesteld om de verkeersveiligheid en bereikbaarheid voor met name voetgangers te verbeteren, bijvoorbeeld door het trottoir op sommige plekken te verbreden. In het onderzoek wordt het verminderen van het aantal verkeersbewegingen of afremmen van wegverkeer niet als wenselijke maatregel genoemd. Bovendien is hiervoor vastgesteld dat het aantal verkeersbewegingen niet toeneemt ten opzichte van wat planologisch maximaal mogelijk was.
12.2. Over het verleggen van de verbindingsweg tussen de Bovenweg en de Elzenlaan overweegt de Afdeling ten slotte dat het college voldoende heeft gemotiveerd dat de gevolgen hiervan voor [appellante] niet onaanvaardbaar zijn. Zo wordt het pad weliswaar verbreed naar 7 meter ten behoeve van gemotoriseerd verkeer, maar deze verbreding beperkt zich tot het eerste deel van het pad. Dat eerste deel is de toegangsweg vanaf de Bovenweg naar de parkeergarage behorende bij de appartementen. In de schriftelijke uiteenzetting en op de zitting heeft het college gemotiveerd toegelicht dat deze parkeergarage uitsluitend beschikbaar is voor bewoners van het te bouwen appartementencomplex, dan wel hun bezoekers, en dat dus alleen bestemmingsverkeer van de toegangsweg gebruik zal maken. De tekening met enkele parkeerplaatsen die [appellante] op de zitting heeft getoond, leidt niet tot een ander oordeel, omdat - daargelaten de status van die tekening - volgens de toelichting van het college op de zitting ook die parkeerplaatsen op eigen terrein zijn gelegen en alleen voor de bewoners en hun bezoekers beschikbaar zijn. Verder is het laatste deel van het pad 3,8 meter breed in plaats van 7 meter. Op de zitting heeft het college aangegeven dat er maatregelen zullen worden genomen, zodat het pad alleen beschikbaar is voor fiets- en voetverkeer, zoals het plaatsen van een paaltje en bebording.
Daarnaast heeft het college voldoende toegelicht dat de afstand tussen de weg en de woning van [appellante] 2 meter is. Ook wordt over de volle lengte van de weg een afscheiding geplaatst van 1,80 meter hoog die wordt begroeid door een klimplant, zodat de weg vanaf het perceel van [appellante] aan het zicht is onttrokken. Anders dan [appellante] stelt, is er geen grond voor het oordeel dat deze maatregel ontoereikend is. De Afdeling betrekt daarbij dat het college heeft toegelicht dat de zijde van de woning van [appellante] die grenst aan de weg geen ramen heeft en dat alleen de voordeur van de woning is gericht naar de weg. Er is dan ook nauwelijks zicht vanuit de woning van [appellante] op de weg.
Het betoog faalt.
13. Voor zover [appellante] betoogt dat zij ondanks het hekwerk zicht blijft houden op de appartementen en ook haar privacy wordt aangetast, overweegt de Afdeling dat het college hierin, gelet op onder meer de afstand van haar perceel tot de appartementen en de erfafscheiding van 1,80 m over de volle lengte van haar perceel, geen aanleiding heeft hoeven zien om de omgevingsvergunning te weigeren. Bovendien bestaat geen recht op een blijvend vrij uitzicht (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 8 februari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:503). - Evidente privaatrechtelijke belemmering
14. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat er sprake is van een evidente privaatrechtelijke belemmering. Zij voert aan dat het bestaande pand aan de Bovenweg 77 ten behoeve van het bouwplan gesloopt zal worden. Door de sloop van het bestaande pand aan de Bovenweg 77 zal een deel van de opstallen van [appellante] worden beschadigd. Zij stelt dat de aan de zuidzijde van het pand gelegen muur deels op het perceel van [appellante] ligt en een mandelige muur is. De rechtbank heeft zonder nadere uitleg niet mogen oordelen dat uit de toelichting van Brolan ter zitting volgt dat er geen evidente privaatrechtelijke belemmering is.
14.1. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling (onder meer de uitspraken van 2 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3153, 20 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:523 en 22 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1106), bestaat voor het oordeel dat een privaatrechtelijke belemmering aan de verlening van een omgevingsvergunning waarbij wordt afgeweken van het bestemmingsplan in de weg staat, slechts aanleiding wanneer deze een evident karakter heeft. De burgerlijke rechter is immers de eerst aangewezene om de vraag te beantwoorden of een privaatrechtelijke belemmering in de weg staat aan de uitvoering van een activiteit. Een privaatrechtelijke belemmering is pas evident indien zonder nader onderzoek kan worden vastgesteld dat voor de realisering van een bouwwerk de toestemming van een ander is vereist en die ander die toestemming niet geeft en niet hoeft te geven (zie bij wijze van voorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 4 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2599). 14.2. De rechtbank heeft naar het oordeel van de Afdeling terecht overwogen dat er geen sprake is van een evidente privaatrechte belemmering omdat de muur aan de zuidzijde van het te slopen pand Bovenweg 77 wordt gedeeld met een opstal van [appellante]. Op de zitting heeft het college betwist dat de muur aan de zuidzijde van het te slopen pand aan de Bovenweg 77 een mandelige muur is. Er is dan ook onduidelijkheid over de juridische status van de muur en deze status kan niet zonder nader onderzoek worden vastgesteld. Reeds om die reden is er geen sprake van een evidente privaatrechtelijke belemmering die de verlening van de omgevingsvergunning in de weg had moeten staan. Bovendien geldt gedeelde beschikkingsmacht als moet worden aangenomen dat de muur mandelig is, zoals [appellante] stelt. Door de gedeelde beschikkingsmacht kan bij mandelig eigendom niet worden aangenomen dat het bouwplan niet kan worden verwezenlijkt vanwege de enkele omstandigheid dat toestemming van de mede-eigenaar ontbreekt. Daarbij is van belang dat in geval van mandelige eigendom ten aanzien van een weigering van een mede-eigenaar om toestemming voor een bouwplan te verlenen, een gang naar de civiele rechter openstaat. Binnen die rechtsgang kan worden beoordeeld of die mede-eigenaar zijn toestemming zonder redelijke grond heeft geweigerd (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 29 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1253). Ten overvloede overweegt de Afdeling dat op de zitting van de zijde van Brolan is toegezegd dat als de muur door de sloop van het pand aan de Bovenweg 77 wordt beschadigd, deze zal worden hersteld en dat Brolan in overleg met [appellante] zal treden om te bezien hoe de muur gespaard dan wel hersteld zal worden. Het betoog faalt.
Heeft het college de omgevingsvergunning in strijd met het vertrouwensbeginsel verleend?
15. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college door het verlenen van de omgevingsvergunning niet in strijd met het vertrouwensbeginsel heeft gehandeld. Zij voert aan dat het college bij de vaststelling van het bestemmingsplan namens de raad in de zienswijzennota heeft aangegeven dat voor nieuwe bebouwing op de locatie Bovenweg 75/77 geldt dat deze 2 bouwlagen en een goothoogte van maximaal 6 meter mag hebben. Daarbij heeft het college opgemerkt dat er grotendeels sprake is van een conserverend plan waarbij wordt uitgegaan van de feitelijke situatie van de bestaande bebouwing en dat het gehouden is aan de Notitie inbreidingslocaties. Ook heeft het college gesteld dat voor de percelen een wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan is opgenomen en dat een wijzigingsplan nodig is voor een toekomstige ontwikkeling op de percelen. In het wijzigingsplan zou volgens het college een nadere belangenafweging plaatsvinden en belanghebbenden zouden op het wijzigingsplan mogen reageren, zo stelt [appellante].
15.1. Wie zich beroept op het vertrouwensbeginsel moet aannemelijk maken dat van de kant van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit hij/zij in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of het bestuursorgaan een bepaalde bevoegdheid zou uitoefenen en zo ja hoe.
15.2. De Afdeling overweegt dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat er in de door [appellante] aangehaalde beantwoording van haar zienswijze geen sprake is van een concrete toezegging aan [appellante] dat er nooit een ontwikkeling op de percelen zal plaatsvinden die afwijkt van het bestemmingsplan. Er is niet toegezegd dat het college voor de percelen nooit met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 30 van de Wabo van het bestemmingsplan zal afwijken. Ook houdt de opmerking in de zienswijzennota dat er grotendeels sprake is van een conserverend plan, geen toezegging in dat er nooit een andere ontwikkeling op de percelen zal plaatsvinden. Zoals onder 10.1 is overwogen, betekent het conserverend karakter van een bestemmingsplan niet dat er geen enkele ruimte meer is voor nieuwe ontwikkelingen. Verder staat in de beantwoording van de zienswijzen slechts dat als voorwaarde van de wijzigingsbevoegdheid zal worden opgenomen dat nieuwe bebouwing maximaal twee bouwlagen mag hebben met een goothoogte van maximaal 6 meter. Dat is ook verankerd in de wijzigingsbevoegdheid van het bestemmingsplan. Daarbij is van belang dat het college voldoende heeft toegelicht dat het bouwplan over het geheel genomen aansluit bij de wijzigingsvoorwaarden van artikel 31.2.2 van de planregels.
Het betoog faalt.
Conclusie over de toepassing van de afwijkingsbevoegdheid
16. Gelet op wat hiervoor onder 10.1 tot en met 15.2 is overwogen, heeft het college zich op het standpunt mogen stellen dat het bouwplan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Ook bestaat er geen aanleiding voor het oordeel dat de gevolgen van het besluit voor [appellante] onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen. De rechtbank is tot dezelfde conclusie gekomen.
Is de welstandstoets ontoereikend?
17. [appellante] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de welstandscommissie "Commissie Ruimtelijke Kwaliteit Langedijk (Mooi Noord-Holland)" in haar advies onvoldoende rekenschap heeft gegeven van de massa van het te bouwen appartementencomplex. Zij voert aan dat in de Welstandnota Gemeente Langedijk 2013 de welstandseis is opgenomen dat een nieuw gebouw moet aansluiten op de massa van de oorspronkelijke of de omliggende bebouwing. Het bouwplan voldoet hier volgens [appellante] niet aan en de welstandscommissie heeft zich te veel laten leiden door de vorm, het karakter van het bouwplan en het materiaalgebruik. De welstandscommissie heeft verder niet mogen laten meewegen dat het bouwplan is verkleind van 40 naar 22 appartementen. Hieruit volgt namelijk dat eerst hoog inzetten wordt beloond, zo stelt [appellante].
17.1. De Afdeling is van oordeel dat het college zich onder verwijzing naar het advies van de welstandscommissie op het standpunt mocht stellen dat geen sprake is van strijd met de redelijke eisen van welstand. De Afdeling ziet met de rechtbank geen grond voor het oordeel dat het advies van de welstandcommissie onvoldoende rekening heeft gehouden met de welstandseis dat het te bouwen appartementencomplex moet aansluiten op de massa van de oorspronkelijke of de omliggende bebouwing.
Uit het advies van de welstandscommissie volgt dat het bouwplan drie keer door de welstandscommissie is beoordeeld. Over het eerste ontwerp heeft de welstandscommissie op 1 april 2015 onder meer geadviseerd dat verdichting op het perceel voorstelbaar is, maar dat het geheel niet passend oogt wat betreft de schaal en verkaveling. Uit het advies van 27 juni 2018 volgt dat het ontwerp van het bouwplan is aangepast en dat het aantal appartementen is gewijzigd van 40 naar 22. De commissie is op hoofdlijnen akkoord met het ontwerp. Het gebouw aan de voorzijde met drie lagen is in lijn met de bebouwing aan de Bovenweg. Het bouwplan sluit volgens de welstandscommissie in het aangepaste ontwerp aan op de schaal en het karakter van de omliggende jaren 60/70 woonwijk. Wel merkt de commissie onder meer op dat de balkons aan de Bovenweg te groot en monotoon zijn. Hierdoor oogt de gevel weinig gevarieerd en sluit het appartementencomplex niet goed aan op de gevelkarakteristiek van de omliggende bebouwing. Op 3 april 2019 is het aangepaste ontwerp aan de welstandscommissie voorgelegd en in het ontwerp is volgens de commissie voldoende tegemoet gekomen aan haar opmerkingen. De welstandscommissie heeft vervolgens geadviseerd dat het bouwplan voldoet aan de redelijke eisen van welstand.
Uit het voorgaande blijkt dat de welstandscommissie uitdrukkelijk heeft getoetst of het bouwplan past bij de massa van de omliggende bebouwing. De Afdeling ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de conclusie van de welstandscommissie dat dat het geval is. Dat in het advies van 27 juni 2018 is geconstateerd dat het bouwplan is gewijzigd naar 22 appartementen maakt dit niet anders. Uit het advies van de welstandscommissie blijkt namelijk niet dat deze enkele constatering heeft bijgedragen aan het uiteindelijke positieve advies, of dat de welstandscommissie deze wijziging heeft willen belonen, zoals [appellante] stelt.
Het betoog faalt.
Conclusie
18. Het hoger beroep van [appellante] is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
19. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.J.M. Baldinger, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, griffier.
w.g. Baldinger
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Montagne
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 november 2023
374-1026
BIJLAGE
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 2.1
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
[…]
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, […]
Artikel 2.10
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:
[…]
c. de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, […];
[…]
2. In gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning op de grond, bedoeld in het eerste lid, onder c, slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.
Artikel 2.12
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1°. met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
2°. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
3°. in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat;
Artikel 2.27
1. In bij wet of algemene maatregel van bestuur aangewezen categorieën gevallen wordt een omgevingsvergunning niet verleend dan nadat een daarbij aangewezen bestuursorgaan heeft verklaard dat het daartegen geen bedenkingen heeft. Bij een maatregel als bedoeld in de eerste volzin worden slechts categorieën gevallen aangewezen waarin voor het verrichten van de betrokken activiteit een afzonderlijke toestemming van het aangewezen bestuursorgaan wenselijk is gezien de bijzondere deskundigheid die dat orgaan ten aanzien van die activiteit bezit of de verantwoordelijkheid die dat orgaan draagt voor het beleid dat betrekking heeft op de betrokken categorie activiteiten. Bij die maatregel kan worden bepaald dat het aangewezen bestuursorgaan categorieën gevallen kan aanwijzen waarin de verklaring niet is vereist.
[…]
Besluit omgevingsrecht
Artikel 6.5
1. Voor zover een aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet, wordt de omgevingsvergunning, waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de wet wordt afgeweken van het bestemmingsplan of de beheersverordening, niet verleend dan nadat de gemeenteraad van de gemeente waar het project geheel of in hoofdzaak zal worden of wordt uitgevoerd, heeft verklaard dat hij daartegen geen bedenkingen heeft, tenzij artikel 3.2, aanhef en onder b, van dit besluit of artikel 3.36 van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing is.
2. De verklaring kan slechts worden geweigerd in het belang van een goede ruimtelijke ordening.
3. De gemeenteraad kan categorieën gevallen aanwijzen waarin een verklaring niet is vereist.
[…]
Bestemmingsplan "Sint Pancras 2012"
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Gemengd" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. bedrijven die behoren tot de categorieën 1 en 2 van de bij deze regels behorende bijlage 1, Staat van bedrijven;
b. wonen al dan niet in combinatie met aan huis verbonden beroepen en/of bedrijven;
c. detailhandel, met dien verstande dat ondergeschikte horeca in de vorm van een coffeecorner is toegestaan tot niet meer dan 15% van het totale verkoopvloeroppervlak per detailhandelsbedrijf;
d. detailhandelsverkoop via internet al dan niet in combinatie met afhaalpunt is uitsluitend in de bestemming begrepen voor zover de primaire bedrijfsactiviteiten opslag en distributie betreft, het afhaalpunt geen showroom heeft, geen reclame-uitingen plaatsvinden en ter plekke niet kan worden afgerekend;
e. dienstverlening;
f. maatschappelijk;
g. groenvoorzieningen;
h. openbare nutsvoorzieningen;
i. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
j. water en oeverstroken.
[…]
9.2 Bouwregels
9.2.1 Gebouwen binnen het bouwvlak
Voor het bouwen van gebouwen gelden de regels in Artikel 28, alsmede de volgende regels:
a. gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
b. de goot- en bouwhoogte van gebouwen mag niet meer dan 3,5 respectievelijk 8,5 meter bedragen dan wel de aangegeven goot- en bouwhoogte ter plaatse van de aanduiding "maximale goot- en bouwhoogte (m);
c. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "gestapeld" zijn bestaande woningen op de verdieping toegestaan;
31.2.2 Wijzigingsgebied 2
Het bevoegd gezag is, ter plaatse van de aanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 2" bevoegd de bestemming te wijzigen ten behoeve van het realiseren van detailhandel met woningen, met dien verstande dat de detailhandel uitsluitend mag worden uitgeoefend op de begane grond en waarbij 75% van het perceel mag worden bebouwd. De goot- en bouwhoogte bedraagt maximaal 6 resp. 12 m1. Binnen de bebouwingspercentage van 75% mag ter hoogte van de Elzenlaan een vrijstaande woning worden gerealiseerd. De regels voor "Wonen - Vrijstaand" zijn hierop van toepassing. Ruimtelijk bestaat er geen mogelijkheid om parkeren op eigen erf mogelijk te maken. Parkeerbehoefte kan slechts en moet dus in bouwkundige zin worden opgelost.
Besluit van 22 november 2011
[…]
Categorieën van gevallen
[…]
een vvgb van de gemeenteraad van Langedijk, als bedoeld in artikel 6.5 Bor, niet is vereist in de volgende categorieën van gevallen:
[…]
3. ruimtelijk kader;
4. woningbouw in bestaand stedelijk - bebouwd - gebied;
[…]
8. ontwerp-vvgb.
[…]
Ad 3. Indien reeds een stedenbouwkundige visie, stedenbouwkundige randvoorwaarden, beeldkwaliteitsplan, masterplan, gebiedsvisie, projectplan of daarmee te vergelijken ruimtelijk kader is vastgesteld door de raad van gemeente Langedijk
Toelichting:
Indien de raad reeds de ruimtelijke kaders heeft vastgesteld, is het college gehouden aan deze kaders. Dit geldt ook voor provinciaal- en rijksbeleid. De activiteit dient dan uiteraard te voldoen aan deze kaders.
Ad 4. Indien sprake is van realisering van woningbouw in bestaand stedelijk gebied, is geen vvgb vereist, mits het te realiseren aantal woningen niet meer dan twee bedraagt.
Toelichting:
Een realisatie van twee woningen is planologisch gezien van beperkte impact in stedelijk gebied. Grootschalige bouwprojecten kunnen hier gelet op het maximum van twee niet onder geschaard worden.
[…]
Ad 8. Indien wel een vvgb bij de raad is gevraagd en de ontwerp-vvgb ter inzage heeft gelegen en er door belanghebbenden geen zienswijzen zijn ingediend.
Toelichting:
De raad neemt op een bepaald moment het besluit om een ontwerpverklaring ter inzage te leggen voor belanghebbenden. Daarmee geeft zij aan positief te staan tegenover de betreffende ontwikkeling. Indien belanghebbenden geen zienswijzen indienen, zijn er geen redenen om de raad nog het definitieve besluit omtrent de vvgb te laten nemen. Er zijn immers geen zienswijzen die de eerder ingenomen positieve grondhouding kunnen doen veranderen.