ECLI:NL:RBROT:2025:7026

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 juni 2025
Publicatiedatum
17 juni 2025
Zaaknummer
ROT 24/7400 en ROT 24/7425
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke uitspraak over de sluiting van een woning wegens drugshandel

Op 17 juni 2025 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak over de sluiting van een woning aan [adres] voor de duur van drie maanden. Eisers, waaronder eiser 1, de eigenaar van de woning, en eisers 2, huurders van de woning, waren het niet eens met de sluiting die door de burgemeester van Rotterdam was opgelegd. De rechtbank heeft de zaak beoordeeld aan de hand van de beroepsgronden van eisers, die stelden dat de burgemeester onvoldoende onderzoek had gedaan naar de aanwezigheid van drugs en dat de sluiting onevenredig was. De rechtbank oordeelde dat de sluiting van de woning niet gerechtvaardigd was, omdat de burgemeester niet had aangetoond dat er daadwerkelijk sprake was van drugshandel vanuit de woning. De rechtbank concludeerde dat de belangen van eisers zwaarder wogen dan de noodzaak tot sluiting en verklaarde het beroep gegrond. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van de burgemeester en herstelde de situatie door het primaire besluit te herroepen. Tevens werd de burgemeester veroordeeld tot betaling van proceskosten aan eisers.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/7400 en ROT 24/7425

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 juni 2025 in de zaak tussen

[eiser 1] , uit [plaatsnaam 1] , eiser 1

(gemachtigde: mr. P.J. Winkel),
[eiser 2] en [eiser 3] ,uit [plaatsnaam 2] , eisers 2 (samen met eiser 1: eisers)
(gemachtigde: mr. P.J. Winkel)
en

de burgemeester van de gemeente Rotterdam

(gemachtigden: mr. J.C. Avedissian en mr. M.C. Rolle).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de sluiting van de woning aan [adres] (de woning) voor de duur van drie maanden. Eisers zijn het niet eens met de sluiting. Zij voeren daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de sluiting van de woning.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de sluiting van de woning onevenredig is en dat de woning niet gesloten had mogen worden
.Eisers krijgen gelijk en het beroep is dus gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Met het besluit van 1 mei 2024 (het primaire besluit) heeft de burgemeester bepaald dat de woning aan [adres] (de woning) voor drie maanden gesloten diende te worden.
2.1.
Met de uitspraak van 30 mei 2024 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam het primaire besluit geschorst tot vier weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar. [1]
2.2.
Met het besluit van 11 juli 2024 op het bezwaar van eisers (het bestreden besluit) heeft de burgemeester het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
2.3.
Eisers hebben beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.4.
Met de uitspraak van 31 juli 2024 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam een ordemaatregel getroffen in de zin dat het bestreden besluit wordt geschorst tot het moment waarop uitspraak is gedaan op het verzoek tot een voorlopige voorziening. [2]
2.5.
Met de uitspraak van 19 augustus 2024 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam de ordemaatregel gewijzigd in die zin dat het bestreden besluit geschorst blijft tot vier weken na de uitspraak op het beroep. [3]
2.6.
De burgemeester heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. De burgemeester heeft op 6 maart 2025 een aanvullende brief gestuurd.
2.7.
De rechtbank heeft het beroep op 25 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eisers, [eiser 2] en de gemachtigden van de burgemeester.

Totstandkoming van het bestreden besluit

3. Eiser 1 is eigenaar van de woning. Tot 28 maart 2024 huurde [naam] de woning.
3.1.
Op 5 februari 2024 heeft Duna vastgoedbeheer, de beheerder van de woning (de beheerder), een melding over de woning binnengekregen van de Vereniging van Eigenaren. De melding hield in dat die week bij de Vereniging van Eigenaren meldingen waren binnengekomen over het binnenbrengen van jerrycans en van een ongebruikelijke, chemische geur bij de woning. De beheerder heeft hierover contact opgenomen met de gemeente en met de politie.
3.2.
Op 6 februari 2024 heeft de politie de woning doorzocht. In een bestuurlijke rapportage van 29 februari 2024 is onder meer het volgende vermeld. In de woning troffen de politieambtenaren goederen en (vloei)stoffen aan. Bij het zien hiervan rees het vermoeden dat de woning als drugslab werd gebruikt voor het fabriceren van ‘purple lean’. De politiemedewerkers hebben diverse stapeltjes met contant geld in de woning zien liggen. De woning is vervolgens doorzocht in opdracht van de rechter-commissaris. In de woning is onder andere het volgende aangetroffen en in beslag genomen:
- in de woonkamer in totaal € 3.760,- aan contant geld, een plastic zak met dopjes en een vat met vloeistof;
- in de keuken zes flesjes met het etiket codeïne, een bak met 210,8 gram wit poeder (het gaat mogelijk om Alprazolam, een middel dat staat op lijst II van de Opiumwet), 24 dozen met lege flessen en drie bigshoppers met corn syrup en kleurmiddel;
- in slaapkamer 1 vier volle jerrycans glycerine, vijf lege glycerine-jerrycans, vijf zakken lege flessen, twee zakken met dopjes, twee lachgascilinders, een kookvat met een grote lepel, 21 volle flesjes met substantie en 90 lege flesjes;
- in slaapkamer 2 zeven flesjes met substantie.
[naam] is als verdachte gehoord voor het bezit en het vervaardigen van harddrugs. Tijdens zijn verhoor heeft hij zich beroepen op zijn zwijgrecht. [naam] heeft geen relevante antecedenten op het gebied van de Opiumwet. Met betrekking tot de woning zijn in de politiesystemen geen relevante registraties opgenomen.
3.3.
Uit een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut van 15 februari 2024 blijkt dat één van de vier geteste vloeistoffen de stof morfine bevatte in een waterige suikeroplossing. Morfine staat op lijst I van de Opiumwet.
3.4.
Op 5 maart 2024 heeft de burgemeester aan eiser 1 en aan [naam] een voornemen tot sluiting van de woning gestuurd. Door eiser 1 en door [naam] zijn zienswijzen ingediend.
3.5.
Nadat de beheerder namens eiser 1 de huurovereenkomst met [naam] had opgezegd, heeft deze de woning verlaten op 28 maart 2024. De woning is vervolgens gerenoveerd. Vanaf vrijdag 26 april 2024 huren eisers 2 de woning.
3.6.
Op 1 mei 2024 heeft de burgemeester het primaire besluit genomen. Met de uitspraak van 30 mei 2024 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam het primaire besluit geschorst tot vier weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
3.7.
Met het bestreden besluit heeft de burgemeester het bezwaar ongegrond verklaard. De burgemeester heeft overwogen dat uit het dossier niet blijkt hoeveel morfine is aangetroffen, maar dat de burgemeester ook bevoegd is te sluiten als op grond van andere feiten en omstandigheden aannemelijk is dat drugs worden verkocht, afgeleverd, of verstrekt in de woning. [4] Aangezien eisers tijdens de hoorzitting in bezwaar hebben aangegeven dat zij de bevoegdheid niet betwisten is de burgemeester hier niet verder op ingegaan en heeft hij zich beperkt tot de vraag of de sluiting van de woning noodzakelijk en evenwichtig is geweest.
3.8.
Met de uitspraak van 19 augustus 2024 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam de schorsing van de sluiting van de woning verlengd tot vier weken na de uitspraak op het beroep.

Het beroep van eiser

4. Eisers stellen zich op het standpunt dat de burgemeester niet bevoegd was om tot sluiting van de woning over te gaan. Volgens eisers heeft de burgemeester onvoldoende onderzoek gedaan of daadwerkelijk sprake was van een drugslab en purple lean. Ook heeft de burgemeester onvoldoende onderzoek gedaan naar de aard van de aangetroffen stoffen en of er een verband bestaat tussen de morfine en de overige stoffen. Ook is geen sprake van een handelshoeveelheid drugs en is er onvoldoende onderzoek gedaan naar de aangetroffen stoffen. Voorts zijn de noodzaak en de evenwichtigheid van de sluiting onvoldoende aangetoond. Eisers hebben naar voren gebracht dat de overtreding is beëindigd, dat eiser 1 er alles aan heeft gedaan om de woning opnieuw te verhuren, dat de burgemeester heeft nagelaten te motiveren waarom de herstelfunctie nodig is en dat de besluitvorming te lang heeft geduurd. Verder is er geen overlast en had de burgemeester onderzoek moeten doen naar de duur van de overtreding. De burgemeester heeft onvoldoende rekening gehouden met de belangen van eisers 2. Ook de stelling dat de woning in een kwetsbare wijk ligt, is onvoldoende gemotiveerd.

Het verweer van de burgemeester

5. De burgemeester heeft naar voren gebracht dat uit de rapportage van de politie en het onderzoek van het NFI blijkt dat er morfine is aangetroffen en dat dit een bestanddeel is van purple lean. Uit de rapportage blijkt ook dat de woning gelet op de aard en de hoeveelheid van de aangetroffen stoffen en voorwerpen werd gebruikt voor (de grootschalige productie van) purple lean. Daarmee was de burgemeester bevoegd om tot sluiting van het pand over te gaan. Het gaat om een ernstig geval omdat, samengevat, de hele woning werd gebuikt als drugslab voor de grootschalige vervaardiging van purple lean. Buurtbewoners hebben meldingen gedaan waaruit blijkt dat bij het drugslab meerdere mensen waren betrokken. Zij zagen meerdere personen in en uit de woning lopen. De woning ligt in een kwetsbare wijk aangezien de Agnesiebuurt bovengemiddeld scoort op drugsoverlast en in de buurt van de woning een dak- en thuislozenopvang zit waar voornamelijk verslaafden verblijven. De burgemeester stelt zich op het standpunt dat het opnieuw verhuren van de woning voor het risico van eisers dient te komen en dat dit niet als omstandigheid kan gelden waardoor het bestreden besluit onrechtmatig is.

Het toetsingskader

6. Op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in woningen softdrugs worden verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig zijn.
6.1.
De burgemeester voert beleid om de handel in drugs in Rotterdam tegen te gaan. Dit beleid staat in de Beleidslijn bestuurlijke handhaving artikel 13b Opiumwet Rotterdam 2022. In dit beleid staat in welke gevallen de burgemeester in principe overgaat tot sluiting van een woning. Uit de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) volgt wat het toetsingskader voor de rechter is in geval van uitoefening van een discretionaire handhavingsbevoegdheid op basis van een beleidsregel, om te beoordelen of de burgemeester binnen de grenzen van zijn beoordelings- en beleidsvrijheid is gebleven. [5] Het dient te gaan om een doeltreffend, afschrikwekkend en evenredig handhavingsbesluit. Daarbij dient de burgemeester ten aanzien van de evenredigheid te bepalen of het besluit geschikt, noodzakelijk en evenwichtig was. [6] In bezwaar dient de burgemeester in de eerste plaats te bezien of het op basis van de feiten en omstandigheden ten tijde van het primaire besluit destijds terecht zijn besluit heeft genomen (ex tunc). In de tweede plaats dient de burgemeester feiten en omstandigheden die zich na de oplegging van een herstelsanctie hebben voorgedaan bij zijn heroverweging te betrekken (ex nunc). [7]

De beoordeling door de rechtbank

7. De rechtbank beoordeelt of de burgemeester in redelijkheid het besluit heeft mogen nemen om de woning te sluiten. Dit doet zij aan de hand van de beroepsgronden.
Is er nog belang bij de uitspraak?
7.1.
Voordat de rechtbank overgaat tot een inhoudelijke beoordeling, beantwoordt zij eerst de vraag of eisers nog belang hebben bij deze procedure. Met de brief van 6 maart 2025 heeft de burgemeester besloten om, in verband met het tijdsverloop, niet meer over te gaan tot de uitvoering van het bestreden besluit. De sluiting wordt dus niet geëffectueerd. De burgemeester benadrukt dat het bestreden besluit niet wordt ingetrokken, maar dat de feitelijke sluiting achterwege blijft. De burgemeester vraagt zich af welk procesbelang eisers bij de procedure hebben.
7.2.
In het geval van vernietiging van het bestreden besluit en herroeping van het primaire besluit, kan eiser bij een onverhoopte, volgende sluiting niet worden aangemerkt als recidivist. Een eventuele volgende sluiting binnen drie jaar is dan niet voor een langere tijd dan drie maanden. Hierin is ook een belang gelegen voor eisers 2. De rechtbank acht daarom procesbelang bij eisers aanwezig.
Was de burgemeester bevoegd om tot sluiting van de woning over te gaan?
7.3.
Ter zitting is nader vastgesteld dat de bevoegdheid van de burgemeester om over te gaan tot de sluiting tussen partijen niet (meer) in geschil is. De rechtbank zal de bevoegdheid dan ook niet beoordelen en gaat er vanuit dat de burgemeester in beginsel bevoegd is om de woning te sluiten.
Noodzaak van de sluiting
7.4.
De rechtbank volgt de burgemeester in haar standpunt dat de sluiting in beginsel noodzakelijk was. Weliswaar volgt uit de bestuurlijke rapportage niet dat er op 1 mei 2024 sprake was van een noodzaak om verdere aantasting van het woon- en leefklimaat te voorkomen of dat er redenen waren om de openbare orde te herstellen. Evenmin is gebleken van loop, overlast of handel vanuit de woning. Maar gelet op de aangetroffen hoeveelheid (hard)drugs in combinatie met de overige aangetroffen goederen is sprake van een ernstig geval. De rechtbank betrekt hier ook bij dat omwonenden hebben gezien dat onbekende personen jerrycans hebben binnengebracht en dat er later daadwerkelijk harddrugs zijn aangetroffen. De rechtbank betrekt daarbij ook dat uit het NFI-rapport van 15 februari 2024 blijkt dat de stoffen die zijn aangetroffen passen bij de samenstelling van “Purple Lean”. Ook heeft de burgemeester voldoende aangetoond dat de woning in een kwetsbare wijk ligt. De Agnesiebuurt scoort bovengemiddeld op het gebied van drugsoverlast en de woning ligt in de buurt van een dak- en thuislozenopvang waar voornamelijk verslaafden verblijven. De burgemeester heeft zich daarom op het standpunt mogen stellen dat de sluiting noodzakelijk was op 1 mei 2024.
Is de sluiting evenwichtig?
7.5.
Als de burgemeester zich redelijkerwijs op het standpunt heeft kunnen stellen dat sluiting van het pand noodzakelijk is, dient hij zich ervan te vergewissen dat de sluiting evenwichtig is. De rechtbank verwijst daartoe naar een uitspraak van de Afdeling van 28 augustus 2019. [8] Dat een sluiting nadelige gevolgen heeft, maakt het niet per definitie onevenwichtig. Bij het beoordelen van de evenwichtigheid spelen factoren een rol zoals de persoonlijke verwijtbaarheid van de pandeigenaar of bewoner. De nadelige gevolgen van de sluiting moeten worden afgewogen tegen de omstandigheden die ertoe hebben geleid dat de burgemeester een sluiting noodzakelijk mocht vinden.
7.6.
De rechtbank oordeelt dat de burgemeester op 1 mei 2024 niet in redelijkheid kon besluiten de woning voor de duur van drie maanden te sluiten. De rechtbank betrekt bij dit oordeel de omstandigheid dat de beheerder zelf melding heeft gedaan bij de gemeente en de politie. Er is door de beheerder ook snel actie ondernomen door het opzeggen van de huurovereenkomst met [naam] . De woning is vervolgens gerenoveerd. De woning heeft hierdoor, voor het primaire besluit, al een langere tijd leeg gestaan. De kans op herhaling van strafbare feiten door [naam] in deze woning was daarmee nagenoeg nihil. Daarnaast is niet gebleken van loop naar de woning of handel vanuit de woning. Na de renovatie is de woning opnieuw verhuurd. Niet in geschil is dat eisers 2 geen enkele betrokkenheid hadden bij het vermoedelijke drugslab in de woning. Niet is betwist dat eisers 2 toen zij de huurovereenkomst aangingen niet van het voornemen tot sluiting op de hoogte waren.
7.7.
De rechtbank is van oordeel dat de noodzaak van een sluiting niet opweegt tegen de gevolgen die de sluiting met zich meebrengt. Eisers 2 hadden als gevolg van de sluiting de woning voor de duur van drie maanden moeten verlaten en ergens anders moeten gaan wonen, terwijl hen geen verwijt gemaakt kan worden. Dit weegt niet op tegen het enkele doel, namelijk de signaalfunctie, dat nog is overgebleven dat de burgemeester nastreeft met de sluiting van deze woning. De burgemeester heeft in het licht hiervan en gelet op de belangen van eisers 2 onvoldoende blijk gegeven van een behoorlijke belangenafweging.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep slaagt. Aangezien het geconstateerde gebrek niet meer kan worden hersteld ziet de rechtbank aanleiding om zelf in de zaak te voorzien door het beroep gegrond te verklaren, het bestreden besluit te vernietigen, het bezwaar gegrond te verklaren en het sluitingsbesluit te herroepen. De rechtbank bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
8.1.
Omdat het beroep gegrond is, veroordeelt de rechtbank de burgemeester in de door eisers gemaakte (proces)kosten. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgen eisers een vast bedrag per proceshandeling. In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van € 647,-. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 907,-. Eiser 1 werd in bezwaar en beroep bijgestaan door een professionele gemachtigde. Eiser 1 heeft in bezwaar gevraagd om een vergoeding van de proceskosten. De gemachtigde heeft een bezwaarschrift ingediend en de hoorzitting bijgewoond. De kosten in bezwaar voor eiser 1 worden door de rechtbank vastgesteld op € 1.294,-. De gemachtigde heeft voor eiser 1 een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De kosten in beroep worden door de rechtbank vastgesteld op € 1.814,-. In totaal is de vergoeding voor proceskosten voor eiser 1 € 3.108,- . Eisers 2 hebben zich pas door een gemachtigde laten vertegenwoordigen op de zitting bij de rechtbank. De rechtbank is niet gebleken van door eisers 2 gemaakte kosten in de bezwaar. In beroep hebben eisers 2 zich op de zitting laten bijstaan door een gemachtigde. De rechtbank stelt de proceskosten voor eisers 2 vast op € 907,-. Ook dient de burgemeester het griffierecht aan eisers te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 11 juli 2024;
- herroept het primaire besluit van 1 mei 2024;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde besluit;
- bepaalt dat de burgemeester het griffierecht van € 187,- aan eiser 1 moet vergoeden;
- bepaalt dat de burgemeester het griffierecht van € 187,- aan eisers 2 moet vergoeden;
- veroordeelt de burgemeester tot betaling van € 3.108,- aan proceskosten aan eiser 1;
- veroordeelt de burgemeester tot betaling van € 907,- aan proceskosten aan eisers 2.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.A. Hage, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Blokhuis, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 17 juni 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam van 30 mei 2024, ECLI:NL:RBROT:2024:5120.
2.Deze uitspraak is bekend onder het kenmerk ROT 24/7401 en ROT 24/7426.
3.Zie de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam van 19 augustus 2024, ECLI:NL:RBROT:2024:8269.
4.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 12 april 2017, ECLI:NL:RVS:2017:993.
5.Uitspraak van de Afdeling van 28 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2571 (Greenpeace) en de uitspraak van de Afdeling van 2 februari 2022, ECLI:N:RVS:2022:285 (Harderwijk).
6.Zie rechtsoverwegingen 7.4, 7.6, 7.8-7.9 van de Harderwijk-uitspraak.
7.Vergelijk verder ook de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 21 mei 2025, ECLI:NL:RBROT:2025:6095.
8.Zie de uitspraak van de Afdeling van 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2912, r.o. 4.2.