Op 17 juni 2025 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak over de sluiting van een woning aan [adres] voor de duur van drie maanden. Eisers, waaronder eiser 1, de eigenaar van de woning, en eisers 2, huurders van de woning, waren het niet eens met de sluiting die door de burgemeester van Rotterdam was opgelegd. De rechtbank heeft de zaak beoordeeld aan de hand van de beroepsgronden van eisers, die stelden dat de burgemeester onvoldoende onderzoek had gedaan naar de aanwezigheid van drugs en dat de sluiting onevenredig was. De rechtbank oordeelde dat de sluiting van de woning niet gerechtvaardigd was, omdat de burgemeester niet had aangetoond dat er daadwerkelijk sprake was van drugshandel vanuit de woning. De rechtbank concludeerde dat de belangen van eisers zwaarder wogen dan de noodzaak tot sluiting en verklaarde het beroep gegrond. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van de burgemeester en herstelde de situatie door het primaire besluit te herroepen. Tevens werd de burgemeester veroordeeld tot betaling van proceskosten aan eisers.