ECLI:NL:RBROT:2025:8313

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 juli 2025
Publicatiedatum
10 juli 2025
Zaaknummer
24/5561
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Definitieve vaststelling zorgtoeslag 2022; terugvordering van teveel ontvangen zorgtoeslag; schending hoorplicht en motiveringsbeginsel

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 11 juli 2025, wordt de definitieve vaststelling van de zorgtoeslag van eiser over het jaar 2022 behandeld. Eiser had in 2019 voor het eerst zorgtoeslag aangevraagd, maar de zorgtoeslag voor 2022 werd vastgesteld op nihil. Dit leidde tot een terugvordering van € 1.350,- aan teveel ontvangen voorschot zorgtoeslag. Eiser was het hier niet mee eens en heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de Dienst Toeslagen. De rechtbank oordeelt dat de Dienst Toeslagen terecht heeft besloten dat eiser geen recht heeft op zorgtoeslag, omdat zijn vermogen boven de vermogensgrens van € 120.020,- uitkwam. Eiser voerde aan dat een schenking van zijn ouders, de zogenaamde 'jubelton', niet meegeteld had moeten worden bij de vermogenstoets. De rechtbank oordeelt echter dat deze schenking wel degelijk meetelt, omdat het vermogen vrij beschikbaar was voor eiser. Daarnaast oordeelt de rechtbank dat de hoorplicht is geschonden, omdat eiser niet is gehoord voordat het bestreden besluit werd genomen. Desondanks wordt het beroep ongegrond verklaard, omdat eiser tijdens de zitting zijn standpunt heeft kunnen toelichten. De rechtbank bepaalt dat de Dienst Toeslagen het griffierecht van € 51,- aan eiser moet vergoeden, maar er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/5561

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 juli 2025 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigden: [persoon A] en [persoon B] ),
en

Dienst Toeslagen, verweerder

(gemachtigde: [persoon C] ).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de definitieve vaststelling van de zorgtoeslag van eiser over het jaar 2022 op grond van de Wet op de zorgtoeslag (Wzt). De zorgtoeslag van eiser is over het jaar 2022 vastgesteld op nihil. Als gevolg daarvan wordt het aan eiser reeds uitgekeerde bedrag inclusief rente van in totaal € 1.350,- teruggevorderd. Eiser is het hiermee niet eens.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat verweerder terecht heeft beslist dat eiser over 2022 geen recht heeft op zorgtoeslag en dat er geen aanleiding is om het terug te vorderen bedrag te matigen. Het beroep is ongegrond. Wel krijgt eiser zijn griffierecht terug vanwege schending van de hoorplicht en schending van het motiveringsbeginsel.

Procesverloop

2. Eiser heeft in 2019 voor het eerst zorgtoeslag aangevraagd. Met de voorschotbeschikking van 28 december 2021 heeft verweerder de zorgtoeslag over 2022 vastgesteld op € 1.336,-.
2.1.
Verweerder heeft met het besluit van 6 oktober 2023 (het primaire besluit) de zorgtoeslag definitief berekend op € 0,-. Als gevolg hiervan dient eiser een bedrag van € 1.350,- aan te veel ontvangen voorschot zorgtoeslag inclusief rente terug te betalen.
2.2.
Met het besluit van 22 april 2024 (het bestreden besluit) op het bezwaar van eiser heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
2.2.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Verweerder heeft op het beroep van eiser gereageerd met een beroepschrift.
2.3.
De rechtbank heeft het beroep op 24 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigden van eiser en de gemachtigde van verweerder.
Totstandkoming van het bestreden besluit
3. Met het primaire besluit heeft verweerder de zorgtoeslag over het jaar 2022 definitief vastgesteld op nihil en het teveel aan ontvangen zorgtoeslag inclusief rente teruggevorderd. Verweerder heeft aan het primaire besluit ten grondslag gelegd dat de maximale vermogensgrens om voor zorgtoeslag in aanmerking te komen in 2022 maximaal € 120.020,- bedroeg. Uit de Basisregistratie inkomen (BRI) blijkt dat eiser over het jaar 2022 een rendementsgrondslag heeft van € 165.827,- . Op grond van het bericht van 7 juni 2023 van BRI heeft verweerder het primaire besluit genomen.
3.1.
Met het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.

Beroep van eiser

4. Eiser heeft naar voren gebracht dat het bestreden besluit onzorgvuldig is genomen omdat eiser, ondanks zijn uitdrukkelijke wens, niet is gehoord. Het bestreden besluit is eveneens onvoldoende gemotiveerd. Eiser heeft van zijn ouders een schenking gehad van € 100.000,- (de zogenaamde ‘jubelton’). Tussen eiser en zijn ouders is contractueel vastgelegd dat eiser dit bedrag dient aan te wenden voor de aanschaf van een woning. Dit vermogen is niet vrij te besteden door eiser en zou daarom niet moeten worden meegenomen bij de vermogenstoets van eiser. Dit is ook de bedoeling van de wetgever. Verweerder is ten onrechte niet ingegaan op de bezwaargrond van eiser dat sprake is van schending van het gelijkheidsbeginsel. Eiser wordt ongelijk behandeld ten opzichte van mensen die wel voor de peildatum (binnen een jaar) een huis hebben kunnen kopen.

Beoordeling door de rechtbank

5. De rechtbank dient de vraag te beoordelen of verweerder terecht de zorgtoeslag van eiser over het jaar 2022 heeft vastgesteld op nihil en een bedrag van € 1.350,- heeft teruggevorderd. Dit doet zij aan de hand van de beroepsgronden.
Heeft Dienst Toeslagen de hoorplicht geschonden?
6. Met betrekking tot de hoorplicht oordeelt de rechtbank dat de beroepsgrond van eiser slaagt.
6.1.
Voordat een beslissing op bezwaar wordt genomen, stelt verweerder een belanghebbende in de gelegenheid om te worden gehoord. [1] Van het horen kan worden afgezien als de belanghebbende heeft verklaard geen gebruik te willen maken van het recht om te worden gehoord. [2]
6.2.
Op de zitting hebben de gemachtigden van eiser nader toegelicht dat verweerder op 9 april 2024 telefonisch contact heeft opgenomen met [persoon A] . In dat gesprek heeft verweerder aangegeven dat het bezwaar ongegrond zou worden verklaard. Aan [persoon A] is gevraagd of hij wilde afzien van de hoorzitting. [persoon A] heeft aangegeven dat hij nog wil nadenken over een hoorzitting. Vervolgens is zonder nader bericht het bestreden besluit genomen. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de door verweerder opgemaakte en overgelegde telefoonnotitie van dit gesprek niet dat [persoon A] uitdrukkelijk heeft afgezien van het recht om te worden gehoord én ook de consequenties daarvan heeft kunnen begrijpen. Naar het oordeel van de rechtbank is daarom niet aannemelijk dat namens eiser is verklaard dat hij geen gebruik wilde maken van het recht om te worden gehoord. Zeker niet nu eiser juist in zijn bezwaarschrift uitdrukkelijk had aangegeven gehoord te willen worden. De hoorplicht is daarom geschonden.
6.3.
De rechtbank ziet echter aanleiding om dit gebrek te passeren, omdat eiser tijdens de behandeling van het beroep in de gelegenheid is gesteld om zijn standpunt naar voren te brengen en verder toe te lichten en hij van die gelegenheid ook gebruik heeft gemaakt. Niet is gebleken dat eiser door de schending van de hoorplicht in de bezwaarfase is benadeeld. [3] Aan het einde van deze uitspraak zal worden ingegaan op de gevolgen hiervan.
Vaststelling van het recht op zorgtoeslag op nihil terecht?
7. Zorgtoeslag is een inkomensafhankelijke uitkering. [4] De hoogte van de zorgtoeslag is afhankelijk van de draagkracht op basis van het inkomen en het vermogen van een belanghebbende. [5] Bij het bepalen van de draagkracht voor de toepassing van een inkomensafhankelijke regeling zoals zorgtoeslag dient het toetsingsinkomen van de belanghebbende in aanmerking te worden genomen. [6]
7.1.
De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat de inspecteur van de Belastingdienst over 2022 een rendementsgrondslag heeft vastgesteld van € 165.827,-. Eiser heeft geen bezwaar gemaakt tegen deze aanslag. Bij het bepalen van de draagkracht moet verweerder gebruik maken van het door de inspecteur vastgestelde belastbare inkomen en de vastgestelde grondslag sparen en beleggen zoals opgenomen in de BRI. De wet biedt verweerder geen mogelijkheid om hiervan af te wijken. Verweerder heeft zich terecht gebaseerd op de door de inspecteur vastgestelde aanslag inkomstenbelasting over het jaar 2022, zoals dat volgt uit de BRI. [7] Nu de door de inspecteur vastgestelde rendementsgrondslag over 2022 van eiser hoger is dan de voor 2022 vastgestelde vermogensgrens voor zorgtoeslag van € 120.020,-, [8] heeft verweerder terecht bepaald dat eiser geen recht heeft op zorgtoeslag over 2022.
Zijn er bijzondere omstandigheden om de terugvordering van zorgtoeslag te matigen?
8. Eiser voert aan dat een groot deel van zijn vermogen in 2022, namelijk het deel dat bestaat uit een schenking van zijn ouders voor de aankoop van een eigen woning (de zogenoemde ‘jubelton’), buiten de vermogenstoets moet worden gelaten. Deze beroepsgrond slaagt niet.
8.1.
Op grond van artikel 47 van de Awir kan bij ministeriële regeling een van deze wet afwijkende maatregel worden getroffen voor groepen gevallen waarin toepassing van artikel 2a, eerste lid, van de Wzt leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard. Dat is de Uitvoeringsregeling Awir (de Uitvoeringsregeling). Op grond van artikel 9, eerste en zesde lid, van de Uitvoeringsregeling, blijft artikel 2a, eerste lid, van de Wzt op verzoek van de belanghebbende buiten toepassing indien de belanghebbende wel aanspraak op zorgtoeslag zou hebben indien de rendementsgrondslag als bedoeld in artikel 5.3 van de Wet Inkomstenbelasting 2001 zou worden verminderd met de in het eerste lid van artikel 9 genoemde bezittingen en uitkeringen. De situatie van eiser, waarbij de ‘jubelton’ heel 2022 op de bankrekening van eiser heeft gestaan omdat hij door de toestand op de woningmarkt pas in 2023 een eigen woning vond, valt niet onder de uitzonderingen zoals beschreven in de Uitvoeringsregeling. Buiten de in de Uitvoeringsregeling opgesomde gevallen bestaat er geen bevoegdheid tot het buiten beschouwing laten van artikel 2a, eerste lid, van de Wzt. De opsomming in de Uitvoeringsregeling is limitatief. [9] Verweerder kan voor de situatie van eiser geen uitzondering maken.
8.2.
In artikel 26, eerste lid, van de Awir is bepaald dat de belanghebbende het bedrag van de terugvordering in zijn geheel verschuldigd is, als een herziening van een tegemoetkoming of voorschot leidt tot een terug te vorderen bedrag. Als de nadelige gevolgen van een volledige terugvordering van het bedrag voor de belanghebbende onevenredig zijn in verhouding tot de met die volledige terugvordering te dienen doelen, kan verweerder op grond van artikel 26, tweede lid, van de Awir, bij het vaststellen van de beschikking tot terugvordering een lager bedrag terugvorderen.
8.3.
De staatssecretaris van Financiën heeft in het Verzamelbesluit Toeslagen van 1 juli 2022, geactualiseerd op 17 juli 2024, beleid over de terugvordering van toeslagen vastgesteld. [10] Hierin is opgenomen dat alleen bijzondere omstandigheden zich verzetten tegen gehele terugvordering en dat als dergelijke omstandigheden zich voordoen een gehele terugvordering onevenredig is. Verweerder kan in dergelijke gevallen afzien van de terugvordering of het bedrag van de terugvordering matigen. In het Verzamelbesluit Toeslagen zijn voorbeelden van bijzondere omstandigheden opgenomen en is vermeld dat de financiële situatie of financiële problemen van belanghebbenden die terugbetaling van toeslagen verhinderen, in het algemeen niet leiden tot een matiging van de terugvordering. Voor deze situatie bestaat de mogelijkheid van een betalingsregeling.
8.4.
De rechtbank overweegt dat het in het geval van eiser gaat om overschrijding van de vermogensgrens. In een dergelijk geval is op grond van het Verzamelbesluit Toeslagen geen sprake van een bijzondere omstandigheid. Het uitgangspunt bij een dergelijke situatie is dat deze omstandigheid op zichzelf niet tot matiging van de terugvordering kan leiden. Afhankelijk van de specifieke omstandigheden van het geval kan er bij de aanwezigheid van aanvullende omstandigheden die – op zichzelf of in samenhang – wel zijn aan te merken als bijzondere omstandigheden, na een belangenafweging echter toch reden zijn de terugvordering te matigen.
8.5.
Eiser heeft geen bijzondere omstandigheden aangevoerd die zich verzetten tegen de (gehele) terugvordering. De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt dat verweerder had moeten aansluiten bij de bedoeling van de wetgever. Volgens eiser is het de bedoeling van de wetgever dat slechts vermogen dat draagkracht geeft, dient te worden meegenomen bij de rendementstoets. Eiser kon niet vrij beschikken over de schenking van zijn ouders en dit bedrag had daarom buiten beschouwing moeten worden gelaten. De rechtbank oordeelt als volgt. Afgezien van het feit dat verweerder niet kan afwijken van de vastgestelde aanslag inkomstenbelasting (zie onder 7), is de bedoeling van de wetgever dat geen aanspraak bestaat op een tegemoetkoming als het vermogen zodanig hoog is, dat daarvan voor de inkomstenbelasting voordeel uit sparen en beleggen in aanmerking wordt genomen. [11] Het gehele vermogen, inclusief het geschonken bedrag stond op de spaarrekening van eiser en kon door hem vrij worden opgenomen en besteed. Eiser kon ook over dit vermogen rente ontvangen. Dat eiser met zijn ouders had afgesproken dat de schenking moest worden terugbetaald als het geld niet uiterlijk in 2023 zou worden aangewend voor de aankoop van een eigen woning of, zoals tijdens de zitting is opgemerkt, aan een ander doel zou worden besteed, maakt niet dat het bedrag niet vrij tot zijn beschikking stond. Zoals ter zitting ook is besproken zag deze afspraak op het vermijden van schenkingsbelasting. Verweerder hoefde verder met de gevolgen van de krapte op de woningmarkt en het feit dat eiser niet eerder dan in 2023 een deel van zijn vermogen kon aanwenden voor de aankoop van een eigen woning geen rekening te houden in het kader van zijn bevoegdheid tot terugvordering. Verder is niet gesteld of gebleken dat eiser door de terugvordering in de financiële problemen is gekomen. Van onevenredige gevolgen is de rechtbank niet gebleken.
Schending motiveringsbeginsel; beroep op gelijkheidsbeginsel
9. Met betrekking tot de beroepsgrond dat verweerder in het bestreden besluit ten onrechte niet is ingegaan op de vermeende schending van het gelijkheidsbeginsel, oordeelt de rechtbank dat deze beroepsgrond slaagt. De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit in strijd met het motiveringsbeginsel is genomen, doordat verweerder daarin niet is ingegaan op de door eiser in bezwaar aangevoerde grond van schending van het gelijkheidsbeginsel. [12] In het verweerschrift is verweerder alsnog ingegaan op deze grond.
9.1.
De rechtbank passeert dit motiveringsgebrek eveneens met toepassing van artikel 6:22 van de Awb. Aan het einde van deze uitspraak zal worden ingegaan op de gevolgen hiervan.
9.2.
De rechtbank is van oordeel dat niet gebleken is van schending van het gelijkheidsbeginsel. Voor alle aanvragers van zorgtoeslag geldt dat het recht op zorgtoeslag (onder meer) afhankelijk is van de hoogte van het vermogen. Verweerder is ook bij de beoordeling van het recht van eiser op zorgtoeslag uitgegaan van het – door de inspecteur vastgestelde – vermogen. Bovendien is in de door eiser genoemde gevallen van mensen zonder eigen woning en mensen mét een eigen woning of van mensen die het geluk hebben snel een woning te vinden en mensen die dat geluk niet hebben, geen sprake van gelijke gevallen. Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Vanwege de onder 6. en 9. terecht aangedragen en geconstateerde gebreken en de toepassing van artikel 6:22 van de Awb ziet de rechtbank wel aanleiding om te bepalen dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 51,- vergoedt. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten, omdat niet is gebleken van kosten die voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 51,- aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.A. Hage, rechter, in aanwezigheid van
mr. C.H.I. Zwaneveld-Butter, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 11 juli 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit volgt uit artikel 7:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Dit volgt uit artikel 7:3, aanhef en onder c, van de Awb.
3.Dit volgt uit artikel 6:22 van de Awb.
4.Zoals bedoeld in de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir).
5.Dit volgt uit artikel 1, tweede lid, van de Wzt.
6.Dit volgt uit artikel 7 van de Awir.
7.Zie in dit verband bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 7 juli 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BN0491, of van 3 mei 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1730.
8.Dit volgt uit het van toepassing zijnde artikel 2a, eerste lid, van de Wzt.
9.Zie de uitspraak van de Afdeling van 24 maart 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BL8697 of van 4 augustus 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1729.
10.Beleidsregel van de Staatssecretaris van Financiën – Toeslagen en Douane en van de Dienst Toeslagen, vertegenwoordigd door de directeur-generaal Toeslagen van 9 juli 2024, nr. 2024-375539, over regels met betrekking tot de kinderopvangtoeslag, de huurtoeslag, de zorgtoeslag en het kindgebonden budget (Verzamelbesluit Toeslagen).
11.Zie kamerstukken II 2004/05, 29764, nr. 3, p. 12 en 40.
12.als bedoeld in artikel 7:12 van de Awb.