ECLI:NL:RBROT:2025:8347
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verwijtbare werkloosheid en de gevolgen voor WW-uitkering na beëindiging dienstverband
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 11 juli 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het UWV over de toekenning van een WW-uitkering. De eiser, die sinds 12 juli 2016 in dienst was bij werkgever A, heeft op verzoek zijn dienstverband per 1 maart 2023 beëindigd. Hij heeft vervolgens een aanvraag voor een WW-uitkering ingediend, maar het UWV heeft deze aanvraag geweigerd op grond van verwijtbare werkloosheid. Het UWV concludeerde dat er ten tijde van de baanwisseling geen reëel vooruitzicht was op een dienstverband van ten minste 26 weken bij werkgever B, waar de eiser per 1 maart 2023 in dienst zou treden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser zelf zijn dienstverband bij werkgever A heeft beëindigd, terwijl hij dit voor onbepaalde tijd had kunnen voortzetten. De rechtbank oordeelde dat de omstandigheden waaronder de baanwisseling heeft plaatsgevonden, niet rechtvaardigen dat de eiser geen verwijt treft voor zijn werkloosheid. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard, wat betekent dat de weigering van het UWV om de WW-uitkering te betalen terecht was. De eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.