ECLI:NL:RBROT:2025:8633

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 juli 2025
Publicatiedatum
16 juli 2025
Zaaknummer
ROT 24/2700
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke uitspraak over omgevingsvergunning voor dakopbouw met privaatrechtelijke belemmering

Op 15 juli 2025 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak over de verlening van een omgevingsvergunning voor een dakopbouw. Eiser, die naast de vergunninghouder woont, was het niet eens met de verleende vergunning en voerde aan dat er sprake was van een evidente privaatrechtelijke belemmering. De rechtbank beoordeelde of het college van burgemeester en wethouders de vergunning in redelijkheid had kunnen verlenen. De rechtbank concludeerde dat het college dit inderdaad had kunnen doen en verklaarde het beroep van eiser ongegrond. De rechtbank legde uit dat de beoordeling van een privaatrechtelijke belemmering aan de burgerlijke rechter toekomt en dat er geen evident karakter was aangetoond. De rechtbank behandelde ook de beroepsgronden van eiser met betrekking tot het Bouwbesluit 2012 en oordeelde dat het college aannemelijk had gemaakt dat de aanvraag niet in strijd was met dit besluit. Eiser kreeg geen gelijk en het griffierecht werd niet teruggegeven. De uitspraak benadrukt de scheiding tussen bestuursrechtelijke en privaatrechtelijke kwesties en de rol van de burgerlijke rechter in dergelijke gevallen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/2700

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 juli 2025 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. O.V. Wilkens),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam

(gemachtigde: mr. A.M.H. Dellaert).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[naam vergunninghouder]uit Rotterdam (vergunninghouder)
(gemachtigde: mr. G. Soebhag).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de verlening van een omgevingsvergunning voor een dakopbouw aan vergunninghouder. Eiser is het niet eens met deze omgevingsvergunning. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank of het college de omgevingsvergunning in redelijkheid heeft kunnen verlenen.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het college de omgevingsvergunning in redelijkheid aan vergunninghouder heeft kunnen verlenen. Eiser krijgt geen gelijk en het beroep is dus ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
1.2.
Onder 2 staat het procesverloop in deze zaak. De beoordeling door de rechtbank volgt vanaf 3. Daarbij gaat de rechtbank eerst in op de totstandkoming van het bestreden besluit en vervolgens worden de beroepsgronden besproken. Aan het eind staat de beslissing van de rechtbank en de gevolgen daarvan.
1.3.
De wettelijke regels en beleidsregels die van belang zijn voor deze zaak, staan in de bijlage bij deze uitspraak.

Procesverloop

2. Vergunninghouder heeft een omgevingsvergunning aangevraagd ter realisering van een dakopbouw op zijn woning. Het college heeft deze vergunning met het primaire besluit van 14 september 2023 aan hem verleend. Eiser heeft hier bezwaar tegen gemaakt. Met het bestreden besluit van 8 februari 2024 heeft het college het bezwaar ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd. De dakopbouw is inmiddels gerealiseerd en het college heeft na de afronding een inspectie uitgevoerd.
2.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.3.
De rechtbank heeft het beroep op 5 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiser en zijn gemachtigde deelgenomen, vergezeld van [persoon A] . Namens het college zijn de gemachtigde en [persoon B] verschenen. Vergunninghouder is tevens verschenen. Zijn gemachtigde heeft zich voorafgaand aan de zitting afgemeld.

Beoordeling door de rechtbank

3. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 30 juni 2023. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Totstandkoming van het bestreden besluit
4. Op 30 juni 2023 heeft vergunninghouder een omgevingsvergunning aangevraagd voor het realiseren van een dakopbouw op zijn woning aan de [adres 1] in Rotterdam.
4.1.
De Commissie voor Welstand en Monumenten Rotterdam (de welstandscommissie) heeft op 23 augustus 2023 een positief welstandsadvies uitgebracht over de aanvraag.
4.2.
Met het primaire besluit van 14 september 2023 heeft het college de omgevingsvergunning aan vergunninghouder verleend voor de activiteiten ‘bouwen’ en ‘handelen in strijd met regels ruimtelijke ordening’.
4.3.
De gemachtigde van eiser heeft op 16 oktober 2023 bezwaar gemaakt tegen de verlening van de omgevingsvergunning. Hierin stelt eiser zich op het standpunt dat sprake is van een evidente privaatrechtelijke belemmering die aan vergunningverlening in de weg staat. Eiser woont naast vergunninghouder, op het adres [adres 2] in Rotterdam. De dakopbouw van eiser zelf is bij de bouw hiervan een klein stukje over de perceelgrens gebouwd. Zijn zijmuur zal volgens het bouwplan verwijderd moeten worden voor de dakopbouw van vergunninghouder. Volgens eiser staat artikel 5:54 van het Burgerlijk Wetboek (BW) hieraan in de weg.
4.4.
Op 23 november 2023 heeft [persoon A] van [architectbureau A] in opdracht van eiser een bouwkundige analyse opgesteld. Hierin komt [persoon A] tot de conclusie dat de door vergunninghouder ingediende documenten onvoldoende zijn gespecificeerd en onderbouwd om te kunnen beoordelen of de constructie van de beoogde scheidingswand voldoet aan het Bouwbesluit 2012. Daarnaast ontbreken er volgens [persoon A] allerlei stukken en is onvoldoende rekening gehouden met de rechten van eiser.
4.5.
Op 4 december 2023 heeft er een hoorzitting plaatsgevonden bij de Algemene Bezwaarschriftencommissie (de commissie). Naar aanleiding hiervan heeft de commissie op 5 februari 2024 een advies uitgebracht aan het college. Hierin komt de commissie tot het oordeel dat geen sprake is van een evidente privaatrechtelijke belemmering die zonder meer aan de uitvoer van de omgevingsvergunning in de weg staat. De omstandigheid dat de dakopbouw zal aansluiten op de bestaande opbouw van eiser – en dat daarvoor geen toestemming wordt gegeven – leidt niet zonder meer tot het oordeel dat er sprake is van een evidente privaatrechtelijke belemmering. Mocht het tot een privaatrechtelijke juridische procedure komen is niet uit te sluiten dat de civiele rechter zal oordelen dat de toestemming in redelijkheid en billijkheid gegeven moet worden. Tijdens de hoorzitting is tevens afgesproken dat het college nog een bouwfysische beoordeling naar eiser zal sturen. Dit is op 9 januari 2024 ook gebeurd.
4.6.
Op 19 januari 2024 heeft [persoon A] gereageerd op de bouwfysische beoordeling. Hierin komt hij tot de conclusie dat de specificatie van de bestaande situatie nog steeds niet volledig is en er is evenmin onderzocht in hoeverre het mogelijk is om de metselgevel te handhaven. Ook ontbreken er nog steeds betrouwbare bouwfysische berekeningen ten aanzien van de geluidsisolatie van de bouwkundige constructie en de WPA unit. Er is volgens [persoon A] veel verbeterd, maar er is nog steeds niet aangetoond dat de nieuwe situatie voldoet aan de voorschriften en de beoogde nieuwe situatie gelijkwaardig is aan de huidige situatie.
4.7.
Met het bestreden besluit van 8 februari 2024 heeft het college het advies van de commissie in zijn geheel overgenomen en het bezwaar ongegrond verklaard.
4.8.
Op 13 maart 2024 heeft de gemachtigde van eiser pro forma beroep ingesteld. Op 9 april 2024 zijn de beroepsgronden ingediend.
4.9.
Op 20 augustus 2024 heeft de advocaat van vergunninghouder namens hem een zienswijze ingediend.
4.10.
Op 22 mei 2025 heeft het college een verweerschrift ingediend. Eveneens op deze datum heeft de gemachtigde van vergunninghouder een verklaring ingebracht d.d. 30 augustus 2024 van [persoon C] van [bouwadviesbedrijf C] .
4.11.
Op 26 mei 2025 heeft [persoon A] op de verklaring van [persoon C] gereageerd.
De beroepsgronden
Evidente privaatrechtelijke belemmering
5. Eiser stelt zich allereerst op het standpunt dat er sprake is van een evidente privaatrechtelijke belemmering die aan vergunningverlening in de weg staat. Eiser heeft immers eveneens een dakopbouw op zijn woning, en het bouwplan van vergunninghouder voorziet in de volledige verwijdering van een deel van de zijmuur hiervan. Hiervoor geeft eiser geen toestemming. Hoewel de dakopbouw van eiser bij de bouw voor een zeer gering deel op het dak van vergunninghouder is geplaatst, is er volgens eiser sprake van grensoverschrijdend bouwen in de zin van artikel 5:54 van het BW. De rechterlijke uitspraken waarnaar het college verwijst zijn niet vergelijkbaar met onderhavig geval omdat het hier gaat om het geheel verwijderen van de zijmuur van eisers dakopbouw. Het enkele feit dat de dakopbouw van vergunninghouder anders iets kleiner zal worden, rechtvaardigt dit niet.
5.1.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) bestaat voor het oordeel dat een privaatrechtelijke belemmering aan de verlening van een omgevingsvergunning waarbij wordt afgeweken van het bestemmingsplan in de weg staat, slechts aanleiding wanneer deze een evident karakter heeft. De burgerlijke rechter is immers de eerst aangewezene om de vraag te beantwoorden of een privaatrechtelijke belemmering in de weg staat aan de uitvoering van een activiteit. [1] Een privaatrechtelijke belemmering is pas evident indien zonder nader onderzoek kan worden vastgesteld dat voor de realisering van een bouwwerk de toestemming van een ander is vereist en die ander die toestemming niet geeft en ook niet hoeft te geven. [2]
5.2.
De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat de buitenmuur van de bestaande dakopbouw van eiser (deels) over de erfgrens is gebouwd. Deze grens is zichtbaar op de bouwtekening (dossierpagina 246 zoals die op de zitting is besproken). De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake is van een evidente privaatrechtelijke belemmering die aan vergunningverlening in de weg staat. Volgens artikel 5:54 van het BW moet in geval van overbouw worden beoordeeld of de eigenaar van het gebouw door wegneming van het overgebouwde deel onevenredig veel zwaarder benadeeld zal worden dan de eigenaar van het erf door handhaving daarvan. Dit is iets wat ter beoordeling voorligt aan de burgerlijke rechter, waardoor van een evidente – zonder nader onderzoek vast te stellen – belemmering geen sprake is. Daarbij is van belang dat niet zonder meer vaststaat dat de toestemming van eiser niet kan worden verkregen of nodig is. [3] Voor zover eiser aanvoert dat de door het college genoemde uitspraken niet vergelijkbaar zijn met de onderhavige situatie overweegt de rechtbank dat de feiten niet identiek hoeven te zijn. Het college heeft deze uitspraken kennelijk slechts genoemd ter onderbouwing van het standpunt dat een eventuele privaatrechtelijke belemmering een evident karakter moet hebben. Dat evidente karakter is in deze zaak niet gebleken. Dat mogelijk andere bouwkundige oplossingen mogelijk zijn waarbij de buitenmuur behouden had kunnen blijven, maakt evenmin dat privaatrechtelijke verhoudingen aan de vergunningverlening in de weg kunnen staan. De beroepsgrond slaagt niet.
Het Bouwbesluit 2012
6. Eiser stelt zich daarnaast op het standpunt dat de bouwtekeningen onvoldoende duidelijk en onvolledig zijn. Op grond hiervan had het college de omgevingsvergunning niet mogen verlenen. Het is daarnaast nog maar de vraag of de dakopbouw van eiser na realisering van de dakopbouw van vergunninghouder dezelfde kwaliteit zal hebben. Verder verwijst eiser naar de rapporten van [persoon A] . Hieruit volgt dat de bestaande situatie onvoldoende in kaart is gebracht en dat onvoldoende is onderzocht of de metselgevel gehandhaafd kan worden. Ook ontbreken er berekeningen met betrekking tot de geluidsisolatie van de constructie en de WPA unit. Verder is tijdens de bouw isolatiemateriaal verwijderd of onvoldoende aangebracht waardoor er een koudebrug is ontstaan. Hetgeen is getekend komt volgens eiser niet overeen met de werkelijkheid.
6.1.
De toets die het college aan het Bouwbesluit moet uitvoeren is een aannemelijkheidstoets. Bij de beantwoording van de vraag of op basis van de door de aanvrager overgelegde stukken aannemelijk is dat wordt voldaan aan de voorschriften van het Bouwbesluit komt het college beoordelingsruimte toe. Dit betekent dat niet hoeft te zijn aangetoond dat aan het Bouwbesluit wordt voldaan. [4]
6.2.
De rechtbank is van oordeel dat het college op basis van de ingediende stukken aannemelijk heeft kunnen achten dat de aanvraag niet in strijd is met het Bouwbesluit. Het college moet de aanvraag als zodanig beoordelen, zodat de vraag of de metselgevel gehandhaafd kon worden niet voorligt. In het dossier bevinden zich naar het oordeel van de rechtbank voldoende tekeningen en foto’s op grond waarvan het college tot dit oordeel kon komen. Over de geluidskwestie blijkt uit de stukken dat er een doos-in-doos constructie wordt gemaakt, waardoor de overdracht van contactgeluid minder zal zijn dan in de bestaande situatie. De overgelegde stukken zijn bedoeld om de aanvraag aan het Bouwbesluit te toetsen en niet om elk mogelijk detail van het beoogde bouwwerk in vast te leggen. Daarbij komt dat het college heeft aangegeven dat in dit geval bij de aanvraag zelfs meer dan gebruikelijk is aangeleverd. Tot een nadere of uitgebreidere motivering naar aanleiding van door eiser ingebrachte technische aspecten, was het college niet gehouden. Voor zover bij de feitelijke realisering in strijd met het Bouwbesluit is afgeweken van de tekeningen, betreft dit een civielrechtelijke aangelegenheid dan wel een kwestie van handhaving. Dit valt buiten de omvang van dit geding. Eisers betoog over de WPA unit valt eveneens buiten de omvang van dit geding. In het beroepschrift komt dit slechts terug in een overgenomen passage uit een rapportage van [persoon A] , maar dit is geen onderdeel van de beroepsgronden. Bovendien heeft het college ter zitting aangegeven dat dit een vergunningvrij bouwwerk betreft. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Dingemanse, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Veth, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 15 juli 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)

Artikel 2.1
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk.
b. het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, in gevallen waarin dat bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit is bepaald,
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet,
[…]
Artikel 2.10
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:
a
.de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2 of 120 van de Woningwet;
b. de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij de bouwverordening of, zolang de bouwverordening daarmee nog niet in overeenstemming is gebracht, met de voorschriften die zijn gesteld bij een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 8, achtste lid, van de Woningwet dan wel bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 120 van die wet;
c. de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening of het exploitatieplan, of de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening, tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12;
d. het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, met uitzondering van een tijdelijk bouwwerk dat geen seizoensgebonden bouwwerk is, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onder a, van de Woningwet, tenzij het bevoegd gezag van oordeel is dat de omgevingsvergunning niettemin moet worden verleend;
e. de activiteit een wegtunnel als bedoeld in de Wet aanvullende regels veiligheid wegtunnels betreft en uit de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden blijkt dat niet wordt voldaan aan de in artikel 6, eerste lid, van die wet gestelde norm.
2. In gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning op de grond, bedoeld in het eerste lid, onder c, slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.
Artikel 2.12
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
(…)
2 . in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
(…)

Bijlage II Bor

Artikel 4
Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:
(…)
4. een dakterras, balkon of andere niet op de grond gelegen buitenruimte aan of op een gebouw, een dakkapel, dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van een gebouw, de uitbreiding van een bouwwerk met een bouwdeel van ondergeschikte aard dan wel voorzieningen gericht op het isoleren van een gebouw;
(…)

Bestemmingsplan ‘Noordereiland’ (planregels)

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
woningen;
ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf' en uitsluitend op de begane grond tevens voor bedrijven t/m categorie 2 als bedoeld in 'Bijlage 2' behorende bij deze regels, met uitzondering van handel in auto's en motorfietsen, reparatie- en servicebedrijven (sbi-codes 451 t/m 454, 45204 en 45205);
ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel' ' tevens voor detailhandel en dienstverlening uitsluitend op de begane grond;
ter plaatse van de aanduiding 'kantoor', tevens voor kantoren uitsluitend op de begane grond;
ter plaatse van de aanduiding 'horeca', tevens voor horeca uitsluitend op de begane grond;
ter plaatse van de aanduiding 'maatschappelijk', tevens voor openbare dienstverlening, verenigingsleven, een welzijnsinstelling en religie;
ter plaatse van de aanduiding 'seksinrichting', tevens voor een seksinrichting;
met de daarbij behorende voorzieningen zoals (inpandige) bergingen en garageboxen, al dan niet ondergronds (gebouwde) parkeervoorzieningen, aanbouwen, bijgebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, alsmede tuinen, groen, water en ontsluitingswegen en -paden;
Artikel 14.2.1
Op de voor ''Wonen' bestemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de aldaar genoemde functies.
Artikel 14.2.2
de bouwhoogte van de gebouwen mag niet meer bedragen dan op de verbeelding is aangegeven;
ter plaatse van de aanduiding "plat dak" dienen gebouwen plat te worden afgedekt;
ter plaatse van de bouwaanduiding 'onderdoorgang' dient een onderdoorgang aanwezig te zijn, waarvan de breedte en hoogte niet minder dan 2,5 meter mag bedragen, met dien verstande dat ingeval de onderdoorgang tevens voor autoverkeer bestemd is deze niet minder dan 3,5 meter breed resp. 4,2 meter hoog mag zijn;
ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - overkraging' dient een vrije hoogte van 8,5 meter te worden aangehouden, gerekend vanaf peil Maaskade;
Verbeelding
Op de verbeelding wordt bij de bestemming ‘Wonen’ een maximum bouwhoogte van vijftien meter aangeduid.

Voetnoten

1.ABRvS 15 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4255.
2.ABRvS 4 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2599.
3.ABRvS 5 september 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2898.
4.ABRvS 18 januari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:180.