ECLI:NL:RBROT:2025:8656

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 juli 2025
Publicatiedatum
16 juli 2025
Zaaknummer
AWB - 25 _ 1111
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstandsuitkering en terugvordering van teveel ontvangen bijstand op basis van onjuiste inlichtingen

Op 15 juli 2025 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak tussen een eiser, vertegenwoordigd door mr. R. Haze, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Voorne aan Zee, vertegenwoordigd door A. Voogt. De zaak betreft de intrekking van de bijstandsuitkering van de eiser op grond van de Participatiewet (Pw) per 1 maart 2022, evenals de terugvordering van een bedrag van € 11.714,28 aan teveel betaalde bijstand over de periode van 1 maart 2022 tot en met 29 november 2022. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser onjuiste of onvolledige inlichtingen heeft verstrekt, wat heeft geleid tot de intrekking van de uitkering en de terugvordering van de teveel ontvangen bijstand.

De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard, waarbij het college terecht heeft geconcludeerd dat de eiser zijn inlichtingenverplichting heeft geschonden door niet te melden dat hij een eigen onderneming was gestart. Ondanks meerdere verzoeken om informatie heeft de eiser niet tijdig gereageerd en geen bewijs geleverd van zijn inkomsten. De rechtbank oordeelde dat het college op basis van de verstrekte informatie de bijstandsuitkering terecht heeft ingetrokken en het bedrag aan bijstand volledig heeft teruggevorderd. De eiser heeft geen bewijs geleverd dat hij recht had op bijstand indien hij zijn verplichtingen was nagekomen.

De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan. De rechtbank heeft geen griffierecht of proceskostenvergoeding aan de eiser toegekend, aangezien het beroep ongegrond is verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 25/1111
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 juli 2025 in de zaak tussen
[eiser], verblijvend in [locatie] , eiser
(gemachtigde: mr. R. Haze),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Voorne aan Zee, het college
(gemachtigde: A. Voogt).

Inleiding

1. Met het besluit van 31 mei 2024 (het primaire besluit), verzonden op 25 juni 2024, heeft het college de uitkering van eiser op grond van de Participatiewet (Pw) per 1 maart 2022 ingetrokken. Het college heeft voorts een bedrag van in totaal € 11.714,28 aan teveel betaalde uitkering over de periode 1 maart 2022 tot en met 29 november 2022 van eiser teruggevorderd.
1.1.
Met het besluit van 18 december 2024 (het bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
1.2.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 15 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het college.
1.4.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank dient te beoordelen of het college terecht de bijstandsuitkering van eiser heeft ingetrokken over de periode van 1 maart 2022 tot en met 29 november 2022 en een bedrag van € 11.714,28 aan teveel ontvangen bijstand heeft teruggevorderd.
3. In het bestreden besluit staat in de inleiding dat eiser bezwaar heeft gemaakt tegen het primaire besluit waarbij is bepaald dat eiser zijn inlichtingenverplichting heeft geschonden waardoor een bestuurlijke boete is opgelegd. Desgevraagd blijkt dit te gaan om een onnodige toevoeging dan wel verschrijving van het college. Voor zover bij eiser verwarring is ontstaan of het bestreden besluit zag op de intrekking en terugvordering van de bijstandsuitkering of op een (eventuele) boete, oordeelt de rechtbank als volgt. In het bestreden besluit wordt duidelijk verwezen naar de datum van het primaire besluit dat ziet op de intrekking en de terugvordering van de bijstandsuitkering. Ook wordt verwezen naar de motivering van de bezwaaradviescommissie die door het college volledig is overgenomen. Deze motivering ziet uitsluitend op de intrekking en terugvordering van de bijstandsuitkering. Daarnaast zijn de beroepsgronden nagenoeg gelijk aan de gronden in bezwaar. Voor zover bij eiser al verwarring was ontstaan, wat niet is gesteld of gebleken, heeft hij hier geen nadeel van ondervonden.
Intrekking bijstand terecht?
4. De rechtbank stelt voorop dat niet in geschil is dat eiser zijn inlichtingenverplichting [1] heeft geschonden door niet uit eigen beweging te melden dat hij een eigen onderneming is gestart. Het college heeft eiser in de gelegenheid gesteld om alsnog informatie te verstrekken over zijn inkomsten in de periode van 1 maart 2022 tot en met 29 november 2022. Het college kon vanwege het ontbreken van gegevens niet vaststellen wat het recht van eiser op bijstand in die periode was. Evenmin kon het college vanwege het ontbreken van informatie daarover vaststellen of eiser wellicht kon worden aangemerkt als zelfstandige in de zin van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004.
5. Het college heeft eiser op verschillende wijzen geprobeerd te benaderen om informatie op te vragen. Zo heeft het college brieven gestuurd naar het woonadres waar zijn vriendin verbleef en naar de PI. Eiser heeft tussen 12 december 2023 en 27 maart 2024 de tijd gehad om te reageren op het informatieverzoek. Pas op 19 april 2024 heeft de gemachtigde van eiser hierop gereageerd. Eiser heeft aangevoerd dat hij nog stukken van zijn bedrijf wilde achterhalen maar dat dat niet lukt, zolang hij in een detentieregime zit. Voor zover eiser hiermee aanvoert dat hij in bewijsnood komt, heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat het voor hem vanuit detentie, al dan niet door tussenkomst van derden of zijn gemachtigde, niet mogelijk is de door hem bedoelde stukken te verkrijgen. Daarnaast is gebleken dat op zijn woonadres tot 30 september 2024 nog zijn vriendin woonde. Niet valt in te zien waarom eiser haar geen opdracht kon geven om zijn administratie aan het college te verstrekken. Eiser heeft ook in beroep geen nadere stukken ingediend om zijn inkomsten uit de onderneming inzichtelijk te maken. Het college heeft, naar het oordeel van de rechtbank, terecht de bijstandsuitkering ingetrokken per 1 maart 2022.
Terugvordering terecht?
6. Nu eiser onjuiste of onvolledige inlichtingen heeft verstrekt, kon het college op grond daarvan de over de betrokken periode gemaakte kosten volledig terugvorderen [2] en behoefde het college aan de terugvordering niet meer of anders ten grondslag te leggen dan de (gemotiveerde) stelling, dat eiser het college op dit punt onjuist en onvolledig heeft ingelicht. Hierbij is van belang dat een besluit tot terugvordering reparatoir van aard is en niet is gericht op leedtoevoeging, maar op herstel in de rechtmatige toestand, zoals die zou hebben bestaan indien eiser van meet af aan de juiste inlichtingen had verstrekt. Het is in een dergelijke situatie aan eiser om aannemelijk te maken dat indien de verplichting tot het geven van inlichtingen wél naar behoren zou zijn nagekomen (aanvullende) bijstand zou zijn verstrekt. [3] Dit heeft eiser niet gedaan. Het college heeft daarmee terecht het volledige bedrag aan bijstand teruggevorderd.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
8. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 juli 2025 door mr. C.A. Hage, rechter, in aanwezigheid van R.P. Evegaars, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop het proces-verbaal is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie artikel 17, eerste lid, van de Pw.
2.Zie artikel 58, eerste lid, van de Pw.
3.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 9 mei 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1688 en de uitspraak van 2 mei 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:910.