Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
uitspraak van de meervoudige kamer van 21 juli 2025 in de zaak tussen
[eiser] en anderen, uit Rotterdam, eisers,
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [naam bedrijf] . uit Utrecht
Samenvatting
Procesverloop
[naam bedrijf] heeft een reactie op het deskundigenverslag ingediend. De STAB heeft hierop gereageerd.
Overgangsrecht Omgevingswet
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 5 oktober 2021. Dat betekent dat in dit geval het recht, zoals dat gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Beoordeling door de rechtbank
4.1. [naam bedrijf] heeft een omgevingsvergunning aangevraagd voor een milieuneutrale wijziging van de inrichting. Er wordt een aantal infrastructurele wijzigingen uitgevoerd om het emplacement geschikt te maken voor de dienstregeling Rijswijk-Rotterdam in het kader van het Programma Hoogfrequent Spoorvervoer (PHS). De sporen en wissels worden aangepast, zodat treinen sneller kunnen aankomen en vertrekken. De perronsporen 7 en 8 worden geschikt gemaakt voor het keren van intercity’s. Daarnaast wordt de representatieve bedrijfssituatie (RBS) gewijzigd.
4.2. Voor de wijzigingen in het kader van het PHS is bij besluit van 14 maart 2022 het tracébesluit “wijzigingstracébesluit Programma Hoogfrequent Spoorvervoer viersporigheid Rijswijk – Delft Zuid (2021)” vastgesteld. Dit tracébesluit (WTB) is onherroepelijk geworden met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 1 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4058.
Toetsingskader
- de verandering van de inrichting niet leidt tot andere of grotere nadelige gevolgen voor het milieu dan volgens de geldende omgevingsvergunning is toegestaan;
- geen verplichting bestaat tot het maken van een milieueffectrapport als bedoeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer voor de verandering van de inrichting; en
- de verandering van de inrichting niet leidt tot een andere inrichting dan waarvoor eerder een omgevingsvergunning is verleend.
De door eisers bedoelde vaste rechtspraak van de Afdeling (onder meer de uitspraak van 14 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:786) is echter alleen van toepassing op omgevingsrechtelijke besluiten die met de openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Awb zijn voorbereid. Er kan niet uit worden afgeleid dat tegen omgevingsrechtelijke besluiten die – zoals in dit geval – met de reguliere procedure zijn voorbereid in afwijking van artikel 6:13 van de Awb beroep kan worden ingesteld door een belanghebbende die geen bezwaar heeft gemaakt (vergelijk de uitspraken van de Afdeling van 28 juli 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1668, en 8 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:957).
Eisers stellen in dit verband dat bij de omgevingsvergunning uit 2013 geen specifiek geluidonderzoek is gevoegd en dat daarin is verwezen naar een akoestisch onderzoek van Peutz van 4 mei 2010. Dat onderzoek bevat volgens eisers een aantal onjuiste aannames. In 2013 was bovendien het nieuwe station nog niet klaar. Eisers stellen ook dat de omgevingsvergunning van 6 april 2017 een aanvulling is die uitsluitend voor het maken van openingen in het geluidscherm bij de Schimmelpenninckstraat is opgesteld, zodat de akoestische gegevens die in het kader van die vergunning zijn gebruikt niet representatief zijn voor de geluidbelasting van de aangevraagde en vergunde situatie.
Het college stelt zich daarnaast op het standpunt dat de omgevingsvergunning van 19 maart 2013 niet de beperking stelt dat alleen in het noordwesten van de inrichting emplacementsactiviteiten mogen plaatsvinden. In de omgevingsvergunning is alleen aangegeven dat in het noordwestelijke deel de meeste treinen staan geparkeerd en de meeste rangeeractiviteiten plaatsvinden.
Naar het oordeel van de rechtbank is geen andere inrichting ontstaan. De oppervlakte van de twee toegevoegde locaties is zeer beperkt in verhouding tot de oppervlakte van het totale emplacement. Op deze locaties vinden bovendien geen andere activiteiten plaats dan op de rest van het emplacement.
Uit het deskundigenverslag komt naar voren dat de twee toegevoegde locaties zijn betrokken in het akoestisch onderzoek van M+P. In de berekening van de geluidbelasting is dus rekening gehouden met de activiteiten op deze locaties. Volgens het akoestisch onderzoek blijft de totale geluidbelasting na de wijziging onder de grenswaarden voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau uit voorschrift A.1.1 van de omgevingsvergunning van 2017. Eisers hebben de juistheid van deze conclusie bestreden. Hun beroepsgronden hierover worden hierna afzonderlijk besproken. De beroepsgronden van eisers geven echter geen aanleiding voor de conclusie dat specifiek de activiteiten op de twee toegevoegde locaties in het uiterste oosten en westen van het emplacement tot andere of grotere nadelige gevolgen voor het milieu leiden. De wijziging van de begrenzing van de inrichting leidt daarom als zodanig niet tot strijd met de voorwaarden uit artikel 3.10, derde lid, van de Wabo.
De beroepsgrond slaagt niet.
Wat betreft de wijziging van de begrenzing van de inrichting verwijst de rechtbank naar wat onder 11.3 is overwogen. De overige door eisers genoemde wijzigingen zijn ook niet zodanig dat daardoor een andere inrichting is ontstaan dan met de omgevingsvergunningen van 19 maart 2013 en 6 april 2017 is vergund. Het gaat nog steeds om een emplacement met als belangrijkste activiteiten overstand, rangeren en onderhoud en reiniging van reizigerstreinen. Dit verandert niet door de aangevraagde verandering. Bovendien valt de inrichting door de wijziging niet onder een andere categorie (vergunningplichtige) inrichtingen als bedoeld in bijlage I bij het Besluit omgevingsrecht. De beroepsgrond slaagt niet.
Is het college bij de beoordeling van de juiste bedrijfssituatie uitgegaan?
Eisers stellen daarnaast dat er veel treinen gestald worden langs de perrons en daarbij voornamelijk aan de oostkant buiten de overkapping staan. Het geluid van gestalde treinen aan de oostzijde bij de woningen aan het Proveniersplein en de Proveniersstraat is tot nu toe nooit beoordeeld in de akoestische onderzoeken bij de omgevingsvergunningen. Door de wijzigingen in het kader van het WTB (verlenging van de perrons aan de oostzijde en langere treinen die keren) worden er nog meer en vaker treinen voor de woningen gestald. Ook dit is ten onrechte niet beoordeeld, aldus eisers.
Op dit punt is het college bij de vergunningverlening van de juiste bedrijfssituatie uitgegaan.
Ter zitting heeft [naam bedrijf] toegelicht dat overstand op de twee meest noordelijke sporen niet tot de RBS is gerekend, maar dat het vanwege de dynamiek van de bedrijfsvoering niet goed mogelijk is om één RBS vast te stellen. In de praktijk moet daarom op de RBS worden gevarieerd. Wanneer dit soort variaties worden toegepast, moet worden voldaan aan de gestelde geluidgrenswaarden. Naar het oordeel van de rechtbank is het college op dit punt niet van een onjuiste bedrijfssituatie uitgegaan. De rechtbank is wel van oordeel dat het college de geluidbelasting vanwege de overstand van treinen op de twee meest noordelijke sporen ten oosten van de overkapping had moeten onderzoeken, ook omdat deze sporen vlakbij woningen liggen. Nu hier geen onderzoek naar is gedaan, is onvoldoende komen vast te staan dat met de overstand van treinen op deze sporen aan de geldende geluidgrenswaarden kan worden voldaan. Het bestreden besluit is daarom in zoverre in strijd met artikel 3:2 van de Awb. Voor het overige is het de rechtbank niet gebleken dat het college voor de emplacementsactiviteiten ten oosten van de overkapping van een onjuiste bedrijfssituatie is uitgegaan.
In het akoestisch onderzoek is de overkapping gemodelleerd als een 100 m hoog absorberend scherm aan de zuidkant en een situatie zonder scherm aan de noordkant. Dat betekent dat er aan de noordkant geen rekening is gehouden met de afschermende werking van de overkapping. Volgens het deskundigenverslag sluit dit model voldoende aan bij de feitelijke situatie. Naar aanleiding van vragen van de STAB heeft M+P in een memo van 4 juni 2024 onderzocht wat het verschil is tussen het wel of niet modelleren van een scherm aan de noordzijde van het station. Daaruit komt naar voren dat er bij een andere wijze van modelleren geen significant andere resultaten zijn. Als aan de noordkant een scherm wordt gemodelleerd, is het verschil maximaal 1 dB. De situatie zonder scherm is daarbij ongunstiger dan de situatie waarin wel een scherm is gemodelleerd. De rechtbank leidt hieruit af dat in het akoestisch onderzoek in zoverre inderdaad is uitgegaan van een worstcase-situatie.
Volgens het deskundigenverslag hebben de open zijkanten van de overkapping een geluiduitstralend effect, maar leidt dit niet tot een significant hogere geluidbelasting op de woningen van eisers. Uit een analyse van de reflecties door de zigzagvorm blijkt dat hierdoor aan de noordzijde ook geen hogere geluidbelasting optreedt.
Gelet hierop ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de werking van de overkapping op een onjuiste manier in het akoestisch onderzoek is verwerkt en dat daardoor de geluidbelasting op de woningen van eisers is onderschat. De beroepsgrond slaagt niet.
Het gaat bij een omgevingsvergunning voor een milieuneutrale wijziging om de vraag of er andere of grotere milieugevolgen zijn dan op grond van de geldende omgevingsvergunning is toegestaan. Zoals onder 10.1 is overwogen moet daarbij een vergelijking worden gemaakt met de eerder vergunde situatie. In beginsel moet dus worden uitgegaan van de immissiepunten uit de omgevingsvergunning van 6 april 2017. Dat is naar het oordeel van de rechtbank anders als er reden is om aan te nemen dat die immissiepunten niet meer representatief zijn voor de beoordeling van de milieugevolgen van de inrichting. In dat geval kan zich toch een situatie voordoen dat er andere of grotere milieugevolgen optreden dan op grond van de geldende omgevingsvergunning is toegestaan.
In het deskundigenverslag staat dat dit tot gevolg heeft dat de resultaten van de geluidberekening van M+P voor VIP 26 niet vergeleken kunnen worden met de geldende vergunningvoorschriften. Door de extra afscherming wordt een lager geluidniveau op VIP 26 berekend en vanwege de aangepaste locatie is feitelijk niet getoetst aan het vergunde VIP 26. Omdat het verplaatste VIP 26 van M+P dichter bij het emplacement ligt, wordt waarschijnlijk een hoger geluidniveau berekend dan op het vergunde VIP 26, maar de afschermende werking van het gebouw van [naam bedrijf] is tegelijk ook groter omdat het VIP 26 van M+P dichter bij dat gebouw ligt.
[naam bedrijf] heeft naar aanleiding van aan haar gerichte vragen van de STAB in het memo van 4 juni 2024 ook de geluidbelasting op VIP 24 en VIP 25 laten berekenen en vergeleken met de geluidbelasting die voor deze punten in de rapporten van Peutz is berekend. Volgens [naam bedrijf] blijkt daaruit dat de verandering van de inrichting ook voor deze immissiepunten milieuneutraal is. In het nadere deskundigenverslag blijft de STAB echter bij de conclusie dat de geluidberekeningen van M+P niet bruikbaar zijn om vast te stellen of sprake is van een milieuneutrale wijziging en dat VIP 26 niet meer representatief is voor de geluidbelasting op de immissiepunten VIP 24 en VIP 25 nabij de woningen van eisers. De afscherming door het gebouw zorgt voor een geluidbelasting op VIP 26 die ruim onder de vergunde geluidnormen ligt. De geluidemissie van het emplacement zou daarom nog verder kunnen toenemen zonder dat de geluidnormen voor VIP 26 worden overschreden en dat kan op VIP 24 en VIP 25 weer leiden tot een (onopgemerkte) toename tot boven de waarden die Peutz berekend heeft.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het college in zoverre onvoldoende heeft onderzocht en onderbouwd of de verandering van de inrichting geen andere of grotere nadelige gevolgen voor het milieu veroorzaakt dan volgens de geldende omgevingsvergunning is toegestaan bij de woningen van eisers. Het bestreden besluit is in zoverre in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb.
Het bestemmingsplan “Schiekade” is vastgesteld op 20 oktober 2022 en dus vóór de datum van het bestreden besluit. Het college had hiermee in de beslissing op bezwaar alsnog rekening moeten houden. In het deskundigenverslag van de STAB wordt voor dit bestemmingsplan geconcludeerd dat er geen toename van de geluidbelasting op de woningen aan het Proveniersplein door reflectie is te verwachten. Dat geldt eveneens voor het bestemmingsplan “Pompenburg”, dat op de datum van het bestreden besluit nog in voorbereiding was. Het ontwerp van dat plan is op 13 maart 2023 ter inzage gelegd.
Het bestemmingsplan “Rotterdam Central District”, waar Tree House deel van uitmaakt, was al wel vastgesteld vóór de datum van het primaire besluit. Het college heeft dit bestemmingsplan in eerste instantie niet in de beoordeling betrokken, maar in bezwaar is alsnog aanvullend onderzoek gedaan naar de gevolgen van reflectie van geluid door Tree House. Uit het memo van M+P van 14 november 2022 blijkt dat de geluidbelasting vanwege het emplacement op VIP 26 ten opzichte van de eerdere rekenresultaten toeneemt met 0,1 dB in de avond- en nachtperiode en 0,2 dB in de dagperiode. Deze toename door de reflectie van Tree House is zo minimaal dat er naar het oordeel van de rechtbank geen reden is om aan te nemen dat daardoor niet meer aan de geluidgrenswaarden kan worden voldaan.
De beroepsgrond slaagt niet.
Uit het deskundigenverslag blijkt dat, anders dan eisers stellen, geen dubbele aftrek van 10 dB is toegepast vanwege de toepassing van SSCS. In de geluidberekeningen wordt voor iedere wissel die onder invloed van SSCS staat een enkele correctie toegepast.
Voegloos spoor is een maatregel die het geluid van passerende treinen vermindert. Hierover is in het deskundigenverslag vermeld dat het spoor wel voegloos is uitgevoerd, maar dat in een groot deel van de sporen gelijmde elektrische scheidingslassen (ES-lassen) aanwezig zijn, waardoor er toch sprake is van hoorbaar voegengeluid. Als het voegengeluid van de ES-lassen een relevante bijdrage levert aan de geluidbelasting, dan moet dat in de berekening van de geluidbelasting worden betrokken. Het is echter volgens de STAB niet duidelijk of er een relevante bijdrage is, omdat dat in het akoestisch onderzoek niet is onderzocht. Het grotere aantal wissels dat voorzien moet zijn van SSCS leidt in de berekeningen tot een lagere geluidbelasting, terwijl een relevante bijdrage van het voegengeluid op de geluidbelasting leidt tot een toename. Zonder nader akoestisch onderzoek kan volgens het deskundigenverslag geen uitspraak worden gedaan over het exacte effect.
In het nadere deskundigenverslag heeft de STAB naar aanleiding van de reactie van [naam bedrijf] verduidelijkt dat zij niet heeft bedoeld dat het spoor op het emplacement voor rangerende treinen moet worden beschouwd als spoor met voegen. Vanwege het grote aantal ES-lassen is echter geconcludeerd dat het geluid van de ES-lassen door rangerende treinen akoestisch relevant kan zijn voor de geluidbelasting bij de omliggende woningen. In dat geval moet, conform de Handleiding, bij het bepalen van de geluidbelasting rekening worden gehouden met het geluid van de ES-lassen.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de ES-lassen, die hoorbaar voegengeluid veroorzaken, ten onrechte niet zijn betrokken in het akoestisch onderzoek. Hierdoor is onzeker of de milieuneutrale wijziging binnen de geldende geluidgrenswaarden blijft en niet leidt tot andere of grotere nadelige gevolgen voor het milieu. Het bestreden besluit is in zoverre in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb.
In het deskundigenverslag is vermeld dat M+P in het akoestisch onderzoek de piekgeluiden volgens de geldende methodiek heeft beoordeeld en dat daarom voor deze geluiden geen straffactor hoeft te worden toegepast. Er is gebruik gemaakt van de circulaire “Beoordelingswijze piekgeluiden voor spoorwegemplacementen” uit 2003. Op grond daarvan moet bij stijgsnelheden boven 15 dB/s een straffactor op het equivalente geluidniveau worden toegepast, maar alleen als het piekgeluid duidelijk waarneembaar is en bepalend is voor het equivalente geluidniveau. Voor zover de piekgeluiden een stijgsnelheid van meer dan 15 dB/s hebben, verhogen ze in dit geval het gemiddelde geluidniveau maar beperkt en zijn ze niet duidelijk waarneembaar, omdat het doorgaande treinverkeer dergelijke piekgeluiden in ruimere mate veroorzaakt.
De rechtbank ziet daarom geen grond voor het oordeel dat de piekgeluiden van remmen en booggeluid in het akoestisch onderzoek niet op de juiste manier zijn beoordeeld. De beroepsgrond slaagt in zoverre niet.
In het deskundigenverslag is vermeld dat de geluidbelasting in de nachtperiode op de woningen van eisers niet meer mag bedragen dan 37 dB(A) wanneer wordt uitgegaan van vergunningpunt VIP 26. Volgens de STAB is er geen reden om aan te nemen dat de geluidwerende werking van de gevels van de woningen van eisers minder dan 20 dB(A) is. De continue binnenwaarden van ongeveer 38 dB die eisers zeggen te hebben gemeten zijn volgens het deskundigenverslag niet te relateren aan de activiteiten op het emplacement. Bovendien is niet duidelijk of op de juiste manier is gemeten. De maximale binnenwaarde van 40 dB(A) is een gemiddelde waarde, dus het is niet uitgesloten dat op momenten een hogere waarden wordt gemeten.
Gelet hierop kan er naar het oordeel van de rechtbank van worden uitgegaan dat er bij de woningen van eisers geen sprake zal zijn van een binnenwaarde die hoger is dan het in de Handreiking aanvaardbaar geachte niveau van 40 dB(A) als gemiddelde waarde. De beroepsgrond slaagt in zoverre niet.
De rechtbank ziet gelet hierop geen grond voor het oordeel dat de woningen in het akoestisch onderzoek op een onjuiste manier zijn gemodelleerd. De beroepsgrond slaagt niet.
Als de verharde calamiteitenroute, de perrons, het ballastloos spoor op de tunneldelen in het station en het terrein van het [naam bedrijf] -gebouw met een bodemfactor 0 worden gemodelleerd, is de berekende geluidbelasting afgerond 1 dB hoger. Dit volgt uit de aanvullende berekening van M+P van 4 juni 2024. Het is volgens het deskundigenverslag niet uitgesloten dat de geluidbelasting nog hoger is, omdat in de aanvullende berekening in afwijking van het Modelleringsprotocol rekening is gehouden met de afschermende werking van de perrons. In het deskundigenverslag wordt geconcludeerd dat de geluidbelasting op de VIP-punten is onderschat.
De rechtbank is daarom van oordeel dat het college op dit punt onvoldoende heeft onderzocht en onderbouwd of de verandering van de inrichting geen andere of grotere nadelige gevolgen voor het milieu veroorzaakt dan volgens de geldende omgevingsvergunning is toegestaan bij de woningen van eisers. Het bestreden besluit is in zoverre in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb.
Voor zover het om de met het bestreden besluit vergunde wijziging van de inrichting gaat, overweegt de rechtbank het volgende. Eisers hebben in de eerste plaats gesteld dat het gebruik van nieuw treinmaterieel (“de wesp”) tonaal geluid veroorzaakt en dat daar in het akoestisch onderzoek geen rekening mee is gehouden. De wesp is niet vermeld op de bronnenlijst voor de RBS. Zoals onder 13.3 is overwogen, kan echter op de RBS worden gevarieerd en is het gebruik van ander treinmaterieel in beginsel ook toegestaan. De geluidbelasting moet dan voldoen aan de grenswaarden voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau. Als dat niet mogelijk is omdat voor de wesp een toeslag voor tonaal geluid moet worden toegepast, is dat een kwestie van handhaving die in deze procedure niet ter beoordeling staat. De rechtbank ziet in wat eisers hebben aangevoerd geen reden om op voorhand te betwijfelen dat aan de geluidgrenswaarden kan worden voldaan. Daarbij is van belang dat het voor de rechtbank niet is komen vast te staan dat bij de wesp daadwerkelijk sprake is van tonaal geluid.
Daarnaast hebben eisers in dit verband gewezen op andere activiteiten die volgens hen op het emplacement plaatsvinden, in het bijzonder afvalverwerking, verkeer en laden en lossen. Het is echter niet gebleken dat met de aanvraag om een omgevingsvergunning voor een milieuneutrale wijziging een wijziging is aangevraagd voor deze activiteiten. Er was daarom geen reden voor het college om de geluidbelasting daarvan te onderzoeken.
De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie en gevolgen
Beslissing
Informatie over hoger beroep
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving
e. 1°. het oprichten,
(…)
Artikel 2.141. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e:
3. Voor zover het een activiteit betreft als bedoeld in het eerste lid, kan de omgevingsvergunning slechts in het belang van de bescherming van het milieu worden geweigerd.
5. In afwijking van het eerste tot en met vierde lid wordt in gevallen als bedoeld in artikel 3.10, derde lid, de omgevingsvergunning verleend indien wordt voldaan aan de in het laatstgenoemde lid gestelde voorwaarden.
(…)