Uitspraak
uitspraak van de meervoudige kamer van 24 juli 2025 in de zaak tussen
en [naam eiser 2], uit [plaats 2] , eisers
het college van burgemeester en wethouders van Goeree-Overflakkee
[bedrijf A] .uit [plaats 1] ( [bedrijf A] )
Inleiding
Overgangsrecht Omgevingswet
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 28 juli 2021. Dat betekent dat in dit geval het recht, zoals dat gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Beoordeling door de rechtbank
In het bestemmingsplan “Oudeland en Oude Nieuwland 2013” (het bestemmingsplan) zijn de oorspronkelijke historische schurvelingen bestemd als “Natuur – Schurvelingen” en de overige recentere schurvelingen, die feitelijk geen originele schurvelingen zijn, als “Natuur – Zandwallen”. De historische schurvelingen zijn vanwege hun uniciteit en zeldzaamheid strikter beschermd dan de andere zandwallen. Voor de niet-historische schurvelingen met de bestemming “Natuur – Zandwallen” is het eerdere beschermingsregime voor schurvelingen van toepassing verklaard.
In de ruimtelijke onderbouwing bij het bestreden besluit wordt het stelsel van schurvelingen en zandwallen aangeduid als het schurvelingenlandschap. De ter plaatse van de voorziene inrit gelegen zandwal 31 maakt onderdeel uit van dit schurvelingenlandschap.
Eisers stellen dat de zandwal verruigd en slecht onderhouden is, maar wel aanwezig is en kan worden hersteld. Volgens hen heeft [bedrijf A] , die al sinds 2015 eigenaar is van het perceel, de zandwal slecht onderhouden en kan verwaarlozing geen reden zijn om de zandwal niet meer te beschermen. Eisers betogen daarnaast dat de vergunde afwijking van het bestemmingsplan niet nodig is, omdat de planregels voor de bestemming “Natuur – Zandwallen” al in een planologisch kader voorzien om de zandwal af te graven, op voorwaarde dat de natuur- en landschapswaarden niet onevenredig worden aangetast door de werkzaamheden. Zij wijzen daarbij op de artikelen 11.3.1 en 11.3.3 van de planregels. Pas als een omgevingsvergunning is aangevraagd voor bouwen en het uitvoeren van werken en werkzaamheden kan worden beoordeeld of de natuur- en landschapswaarden onevenredig worden aangetast en of de vergunning kan worden verleend.
Anders dan eisers betogen is niet alleen de staat van onderhoud van de zandwal bepalend voor de conclusie van het college dat de aanleg van de inrit niet leidt tot een onaanvaardbare aantasting van de natuur- en landschapswaarden. Nog los van de vraag of de aanwezigheid van de Japanse duizendknoop uitsluitend te wijten is aan slecht onderhoud, heeft het college daarnaast ook gewezen op de geringe hoogte van de zandwal en op het feit dat op meer plaatsen zandwallen worden onderbroken voor inritten van woonpercelen.
Voor zover eisers hebben betoogd dat de artikelen 11.3.1 en 11.3.3 van de planregels al voorzien in een planologisch kader om de zandwal af te graven en dat de vergunde afwijking van het bestemmingsplan dus niet nodig is, overweegt de rechtbank het volgende. De genoemde planregels bevatten een verbod om zonder omgevingsvergunning bepaalde werken en werkzaamheden uit te voeren en bepalen onder welke voorwaarden daarvoor een omgevingsvergunning kan worden verleend. De aanvraag ziet echter niet op het uitvoeren van werken of werkzaamheden, maar op het gebruik in strijd met het bestemmingsplan. De rechtbank stelt vast dat de planregels voor de bestemming “Natuur-Zandwallen” het beoogde gebruik als inrit voor een woning niet mogelijk maken. In artikel 11.1 van de planregelsis namelijk bepaald dat de voor “Natuur – Zandwallen” aangewezen gronden zijn bestemd voor behoud, herstel en ontwikkeling van de aan de schurvelingen eigen zijnde natuur-, landschaps- en cultuurhistorische waarden. Het gebruik als inrit ten behoeve van een woning valt hier niet onder. Daarvoor is een omgevingsvergunning op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo nodig, die met het bestreden besluit is verleend. Het bestreden besluit is dus bedoeld om het gebruik als inrit planologisch mogelijk te maken. Als bij de uitvoering van het bouwplan een afzonderlijke omgevingsvergunning nodig is voor het afgraven van de zandwal, zal het college in dat kader moeten beoordelen of die vergunning kan worden verleend, gelet op de daarvoor geldende criteria.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college zich met de aanvullende motivering in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de inrit op deze plaats niet leidt tot een onaanvaardbare aantasting van natuur- of landschapswaarden en dus aanvaardbaar is met het oog op een goede ruimtelijke ordening. Daarnaast is het college met de aanvullende motivering alsnog voldoende ingegaan op de zienswijze van eisers over het ontwerpbesluit.
Conclusie en gevolgen
De rechtbank laat met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand, omdat het college in zijn reactie op de tussenuitspraak het gebrek heeft hersteld. Dat betekent dat de met het bestreden besluit verleende omgevingsvergunning voor twee woningen en de wijziging van vijf recreatiewoningen in reguliere woningen blijft gelden.
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk, voor zover het is ingesteld door [naam eiser 2] ;