Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
[onderzoek]”. In dat kader is een overzichtsproces-verbaal met (kennelijk) dagtekening 10 of 21 maart 2013 door de FIOD (hierna: het overzichtsproces-verbaal) opgesteld. Van dit proces-verbaal is één pagina (door belanghebbende) als stuk in deze zaak ingebracht (bijlage 3 bij de brief van 9 januari 2018). Op deze pagina staat onder meer vermeld:
verzoek artikel 55 AWR” heeft [D] (hierna: [D] ) namens de inspecteur aan officier [E] (hierna: [E] ) van het Functioneel Parket van het Openbaar Ministerie onder meer geschreven:
3.Geschil
4.Beoordeling van het geschil
Door [A] , medewerker van de Belastingdienst is, met toestemming van de officier van justitie [E] , onderzoek gedaan naar de woonplaats van verdachte [belanghebbende] over de periode 2002 tot en met mei 2012.” En “
Op grond daarvan komt hij in zijn rapport tot de conclusie dat verdachte [belanghebbende] vermoedelijk woonachtig is geweest in Nederland in de periode 2002 tot en met mei 2012.” Dit citaat zou bovendien de indruk kunnen wekken dat [A] een woonplaatsonderzoek heeft uitgevoerd in zijn hoedanigheid van ambtenaar van de Belastingdienst.
Logboek feitelijke handelingen en werkzaamheden Belastingdienst”(bijlage 1 bij de brief van 9 november 2017). Dat stuk biedt geen, althans onvoldoende, duidelijkheid over bovenstaande punten. Bovendien valt op dat sommige handelingen en werkzaamheden er niet in zijn vermeld, zoals (a) het verzoek omstreeks 1 maart 2013 aan Bodegraven c.q. het Openbaar Ministerie om stukken uit het strafdossier, (b) de ontvangst per e-mail van die stukken, en (c) het verstrekken van stukken door [A] aan [B] van de FIOD tijdens een bezoek op 10 september 2008. Verder valt op dat blijkens het logboek in de eerste helft van 2008 veel onderzoekshandelingen plaatsvinden en dat dit eind augustus 2008 abrupt stopt, terwijl in het logboek niet op enig moment melding wordt gemaakt van het (tijdelijk) stopzetten van het woonplaatsonderzoek om de reden dat het OM bezig is met onderzoek.
Logboek feitelijke handelingen en werkzaamheden Belastingdienst” (hierna: het logboek) gevoegd. Hieruit kan niet worden afgeleid dat de inspecteur vóór 2008 reeds zodanig veel aanknopingspunten had wat betreft de woonplaats van belanghebbende, dat gezegd kan worden hij een ambtelijk verzuim heeft begaan door geen nader onderzoek in te stellen, onder het opleggen van (primitieve) aanslagen ter behoud van rechten. Ook overigens is niet gebleken van dergelijke aanknopingspunten. Gelet op de aanslagtermijn van artikel 11, derde lid, van de AWR van drie jaar betekent dit dat de inspecteur voor de jaren 2002 tot en met 2004 beschikt over een nieuw feit en over die drie jaren dus mag navorderen. Dat nieuwe feit bestaat uit de informatie die uit het strafrechtelijk onderzoek naar voren is gekomen. Weliswaar bestaat die informatie grotendeels uit feiten en omstandigheden na het jaar 2004, maar naar het oordeel van de rechtbank kan een feit in de zin van artikel 16 van de AWR voor een bepaald jaar ook een feit zijn dat zich pas ná dat jaar voordoet, omdat het gaat om een “vermoeden” dat ten onrechte een aanslag achterwege is gebleven.
storting eigen bankrekening”. Niet gesteld – laat staan aannemelijk gemaakt – is dat dit laatste bedrag een bestanddeel betreft dat in het buitenland is opgekomen. Reeds daarom is de verlengde navorderingstermijn met betrekking tot dat bedrag niet van toepassing. Met betrekking tot het fictief loon geldt wat hiervoor bij 4.20 tot en met 4.22 is overwogen dienovereenkomstig. De verlengde navorderingstermijn is derhalve enkel op het (fictief) loon in verband met de werkzaamheden voor FTF NV en TI NV van toepassing.
storting eigen bankrekening”. Evenals voor 2003 het geval was, is niet gesteld – laat staan aannemelijk gemaakt – dat dit bedrag een bestanddeel betreft dat in het buitenland is opgekomen of wordt gehouden. Voor dat bedrag is derhalve de verlengde navorderingstermijn niet van toepassing.
“(…) payment on behalf of [Y]”. Belanghebbende heeft onvoldoende gemotiveerd betwist dat hij dit bedrag heeft ontvangen, dat dit bedrag als box 1-inkomen is aan te merken, en dat [Y] een op de Turks en Caicos Eilanden gevestigd lichaam is. Nu aldus sprake is van in het buitenland opgekomen inkomen, betekent dit dat de verlengde navorderingstermijn van toepassing is op dat inkomen.
- 2002: (fictief) loon in verband met de werkzaamheden voor FTF NV en TI NV en over inkomsten verkregen van SPF, zijnde € 90.446;
- 2003: (fictief) loon in verband met de werkzaamheden voor FTF NV en TI NV, zijnde € 38.118;
- 2004: inkomsten verkregen van [Y] , zijnde € 19.362.
[onderzoek]”. Ook van de schatting van de hoogte van het (resterende) box 1-inkomen in elk van de jaren 2002-2004 en 2011-2014 kan, gelet op de gegeven toelichting, niet gezegd worden dat deze willekeurig of anderszins onredelijk hoog is. Met betrekking tot de aanslagen 2011-2013 kan aan belanghebbende worden toegegeven dat het geschatte box 3-inkomen in absolute zin hoog is. De schatting overschrijdt echter niet de grens van redelijk naar willekeur. Daarbij is van belang dat de inspecteur zijn schatting onder meer heeft gebaseerd op verifieerbare saldi op de rekening van belanghebbende bij ABN Amro, en rekening(en) van SPF en een verklaring van [H] over de omvang van inkomen dat belanghebbende op de Turks en Caicos Eilanden had verdiend. Bovendien is van belang dat de inspecteur over beperkte gegevens beschikte doordat belanghebbende geen inzicht heeft gegeven in zijn vermogen (niet in een aangifte en ook niet in een later stadium), vgl. HR 15 april 2011, ECLI:NL:HR:2011:BN6324, rov. 4.4.3 en 4.4.6.
5.Proceskosten
6.Beslissing
- verklaart de beroepen betreffende de aanslagen 2011 tot en met 2013 ongegrond;
- verklaart de overige beroepen gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar betreffende de navorderingsaanslagen 2002 tot en met 2010;
- vernietigt de navorderingsaanslagen 2005 tot en met 2010 alsmede de daarmee samenhangende heffingsrentebeschikkingen;
- vermindert de navorderingsaanslag 2002 tot een berekend naar uitsluitend een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 90.466, en vermindert de heffingsrentebeschikking dienovereenkomstig;
- vermindert de navorderingsaanslag 2003 tot een berekend naar uitsluitend een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 38.118, en vermindert de heffingsrentebeschikking dienovereenkomstig;
- vermindert de navorderingsaanslag 2004 tot een berekend naar uitsluitend een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 19.362, en vermindert de heffingsrentebeschikking dienovereenkomstig;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 3.942;
- veroordeelt de Minister voor Rechtsbescherming tot het betalen van een schadevergoeding aan belanghebbende tot een bedrag van € 1.000;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: