4.3Het oordeel van de rechtbank
Feit 1 – belaging [Slachtoffer]
“13 jaar van mijn leven” aan [Slachtoffer] en familie gestuurd
Op 9 juli 2014 heeft [Slachtoffer] een e-mail van verdachte ontvangen met als bijlage een terugblik op het huwelijk tussen [Slachtoffer] en verdachte, met het verzoek dit stuk te controleren op feitelijke onjuistheden. De bijlage is getiteld “13 jaar van mijn leven”.
Op 21 november 2014 hebben de ouders van [Slachtoffer] een brief ontvangen met dezelfde bijlage “13 jaar van mijn leven”, in het Arabisch en in het Nederlands. In de bijlage staat onder meer – zoals [Slachtoffer] samenvattend heeft verwoord – dat [Slachtoffer] is vreemdgegaan en dat zij een slechte moslima, een slechte moeder, een slechte dochter, een slechte zus en een slechte vrouw is. Ook staan er zaken in die [Slachtoffer] als privé beschouwt, zoals het seksleven van [Slachtoffer] en verdachte, waarvan [Slachtoffer] vindt en waarvan verdachte volgens [Slachtoffer] weet dat zij niet wil dat die worden gedeeld met anderen. [Slachtoffer] verklaart dat zij in die bijlage ‘pagina’s lang wordt neergesabeld’.
Op 26 november 2014 hebben diverse familieleden van [Slachtoffer] en een moskee in Helmond een brief ontvangen met als bijlage wederom het document “13 jaar van mijn leven”.In de begeleidende brief wordt gesteld dat het geschreven is door een ‘vrouwelijk familielid’ van verdachte. Ook wordt daarin gesteld dat de verzender in het bezit is van blote foto’s van [Slachtoffer] , verkrijgbaar door een e-mail te sturen naar het adres [E-mailadres 2]
[Slachtoffer] heeft in de inbox van het e-mailadres van verdachte gezien dat op 13 november 2014 een testmail is gestuurd vanuit het e-mailadres [E-mailadres 2] naar zijn eigen e-mailadres [E-mailadres 3] , wat zich op 16 november 2014 heeft herhaald. Ze heeft hiervan twee foto’s gemaakt die zij aan de politie heeft overgelegd.
De envelop die is gebruikt om voornoemde brief naar de vader van [Slachtoffer] te sturen bevat een frankering-sticker met daarop het nummer [Nummer] . Dit nummer is toegekend aan het Post NL-filiaal in de Emté-supermarkt aan het [Straatnaam 1] .De hiervoor genoemde brieven aan overige familieleden van aangeefster zijn verstuurd in enveloppen die alle een frankering-sticker bevatten met daarop het nummer [Nummer] .
Verdachte heeft verklaard dat hij brieven, met als bijlage het document “13 jaar van mijn leven” heeft gestuurd naar de ouders en een oom van [Slachtoffer] . Hij heeft verklaard dat zijn e-mail adres [E-mailadres 3] is.
De vader van [Slachtoffer] heeft verklaard dat hij verdachte niet heeft gevraagd om de brieven en het document “13 jaar van mijn leven” te ontvangen.
Tussenconclusie
De rechtbank stelt vast dat alle hiervoor genoemde brieven die aan familieleden van [Slachtoffer] zijn verstuurd, zijn gepost in dezelfde brievenbus in de Emté-supermarkt. Verdachte erkent dat hij het document “13 jaar van mijn leven” aan [Slachtoffer] en aan haar ouders heeft verzonden. De overige ontvangers hebben dezelfde bijlage (“13 jaar van mijn leven”) ontvangen, die bovendien in dezelfde brievenbus is gepost als waar de brief naar de ouders van [Slachtoffer] is gepost. De rechtbank is daarom van oordeel dat vastgesteld kan worden dat verdachte het document “13 jaar van mijn leven” naar de familieleden van [Slachtoffer] en de moskee heeft gestuurd die het document hebben ontvangen.
Overig contact met familie
Op 15 november 2014 heeft verdachte twee ooms van [Slachtoffer] opgezocht in Helmond. [Slachtoffer] verklaart dat verdachte hen ‘zijn waarheid’ heeft verteld en dat hij hen heeft gevraagd te helpen om te regelen dat zijn kinderen niet meer spelen met de kinderen van de zus van [Slachtoffer] . [Slachtoffer] verklaart dat verdachte aan haar ooms het verhaal heeft verteld zoals hij dat in zijn dagboek had opgetekend.De rechtbank begrijpt dat met ‘zijn dagboek’ het document “13 jaar van mijn leven” bedoeld wordt.
Op 25 februari 2015 zijn er anonieme brieven verstuurd met als afzender [E-mailadres 2] naar ooms en kennissen en/of vrienden van de ouders van [Slachtoffer] .
Op 15 juni 2015 heeft verdachte onder meer een brief, een sms-bericht en een What’s App-bericht gestuurd naar de vader en een oom van [Slachtoffer] . In deze brieven staan bedreigingen in de richting van [Slachtoffer] . De brieven zijn in het Arabisch opgesteld. [Slachtoffer] is de Arabische taal machtig en heeft verklaard dat de brief aan haar vader is afgesloten met woorden als: “Ze heeft mijn eer en goede en naam aangetast. Ik haat haar. Ik zal nooit stoppen, ik schuw niet alles te doen met haar wat ik wil.” In de brief aan de oom van [Slachtoffer] spreekt verdachte volgens [Slachtoffer] over iets groots wat er zal gaan gebeuren. Verdachte verwijst dat hij uit het Rifgebergte komt en dat er een soort van Berber-wind zal gaan waaien. [Slachtoffer] heeft verklaard dat deze woorden aan haar zijn gericht en dat ze zich ernstig bedreigd voelt door de brieven.
Op 27 maart 2016 heeft verdachte een brief aan een oom van [Slachtoffer] verzonden, naar het adres [Straatnaam 2] te Helmond. Dit betreft het adres van de moskee waar haar oom bestuurslid is. In de brief beschrijft verdachte onder meer wat [Slachtoffer] met hun kinderen heeft gedaan en wordt zowel [Slachtoffer] als haar oom uitgescholden. Vervolgens heeft verdachte op 3 juni 2016 twee brieven gestuurd, een naar dezelfde oom en een naar de vader van [Slachtoffer] . De brief naar de oom is opnieuw in het Arabisch. In de brief staan wederom beledigingen van [Slachtoffer] , zoals dat zij ‘een pornografische slet’ is, en opnieuw wordt beschreven wat [Slachtoffer] op verschillende data met de kinderen heeft gedaan. De brief aan de vader is ook in het Arabisch opgesteld, vermeldt dezelfde incidenten als die verdachte in de brief naar de oom heeft beschreven en bevat eveneens een aantal beledigingen richting zowel vader als [Slachtoffer] . [Slachtoffer] verklaart dat verdachte zich inmiddels niet meer alleen per brief maar ook per What’s App en sms-berichten tot haar familie richt, en heeft daarvan afbeeldingen aan de politie overgelegd.
Werkgever en collega’s
Op 16 november 2014 heeft de rector van de [Naam 1] een e-mail ontvangen van een anonieme zender (‘ [E-mailadres 4] ), met als onderwerp “Op [Naam 3] ruikt het naar Stapel”, met betrekking tot vermeende handelingen van een medewerkster van de [Naam 1] , [Slachtoffer] . Hierin wordt verwezen naar plagiaat en/of fraude in wetenschappelijke publicaties en privé-activiteiten op de werkplek. Deze e-mail is ook gericht aan onder meer andere medewerkers van de [Naam 1] .
Op 11 januari 2015 is vanuit hetzelfde e-mailadres hetzelfde bericht gestuurd naar een andere groep geadresseerden, onder wie collega’s van de [Naam 1] . De e-mail is ook gestuurd naar [Naam 8] , de voormalige promotor van [Slachtoffer] . Volgens aangeefster [Naam 2] is de relatie tussen [Slachtoffer] en [Naam 8] door een werk gerelateerd conflict verbroken. Aangeefster [Naam 2] verklaart dat alleen verdachte weet van deze precaire situatie.
Op 10 augustus 2015 heeft verdachte zich openlijk gemeld bij de [Naam 1] , bij de heer [Naam 4] . Hij heeft toen melding gemaakt van wetenschappelijke fraude in het werk van zijn ex-vrouw [Slachtoffer] . Aangeefster [Naam 2] verklaart dat verdachte toen dezelfde feiten heeft gemeld als de eerdere anonieme aantijgingen en dat inhoudelijk exact hetzelfde werd omschreven.
De Apple MacBook van verdachte is inbeslaggenomen.Door verbalisant [Naam 9] werd tijdens zijn onderzoek aan deze Apple MacBook op de harddisk het bestand aangetroffen met de bestandsnaam [Naam bestand 1] op de locatie [Naam bestand 1] . Verbalisant [Naam 9] heeft het bestand afgedrukt en bij het proces-verbaal gevoegd.
De rechtbank stelt vast dat het bestand [Naam bestand 1] dat op de MacBook van verdachte is aangetroffen, inhoudelijk exact overeenkomt met de berichten die op 16 november 2014 en 11 januari 2015 aan onder meer de [Naam 1] zijn verstuurd. Dit feit, in combinatie met de verklaring van [Naam 2] dat verdachte op 10 augustus 2015 dezelfde aantijgingen heeft geuit als die eerder per mail waren ontvangen, maakt dat de rechtbank van oordeel is dat verdachte voornoemde e-mails van 16 november 2014 en 11 januari 2015 heeft verzonden. De stelling van verdachte dat meerdere mensen gebruikmaken van zijn computer en dat dus ook anderen dan hij de mails verzonden kunnen hebben, is geenszins aannemelijk geworden. Verdachte heeft geen concrete invulling aan deze stelling gegeven, zoals wie om welke reden een document met deze inhoud zou opstellen, op de computer van verdachte zou zetten en zou verspreiden.
Toetsingskader en beoordeling
De rechtbank stelt het volgende voorop. Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van belaging zijn verschillende factoren van belang: de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer (zie de arresten van de Hoge Raad van 29 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO5710 en van 4 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3095). De rechtbank stelt op grond van de tot het bewijs gebruikte bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden vast.
Verdachte heeft ongeveer twee jaar lang [Slachtoffer] lastiggevallen, door zowel [Slachtoffer] zelf maar met name haar familieleden ongevraagd te confronteren met zijn ‘kijk’ op het huwelijk tussen [Slachtoffer] en verdachte. Daarbij heeft hij [Slachtoffer] in alle mogelijke bewoordingen beschuldigd en beledigd, forse aantijgingen geuit, gevoelige, intieme details over het huwelijk verteld, nare feiten gesuggereerd over hoe [Slachtoffer] over familieleden dacht en vanaf enig moment ook herhaaldelijk geschreven dat hij [Slachtoffer] iets aan zou doen. Verdachte heeft het niet bij de eerste brieven gelaten, maar is doorgegaan met het benaderen van [Slachtoffer] vader en oom – zowel per brief als telefonisch. In die zwartmakerij heeft hij zich bovendien herhaaldelijk tot de moskee in Helmond gericht waar [Slachtoffer] oom werkzaam is. Verdachtes stelling dat hij de brieven op verzoek heeft gestuurd, is niet aannemelijk geworden, terwijl uit de bewijsmiddelen juist het tegendeel blijkt.
Naast familie heeft verdachte [Slachtoffer] ook bij haar werkgever en collega’s in een kwaad daglicht willen stellen, door die werkgever en collega’s in die jaren tot drie keer toe te benaderen en [Slachtoffer] van plagiaat en/of fraude te beschuldigen.
Duidelijk wordt dat de brieven niet in een opwelling bij de familie zijn terechtgekomen, maar dat verdachte er werk van heeft gemaakt en erover na heeft gedacht. Op een gegeven moment werd de verzendwijze uitgebreid van brieven naar What’sApp- en sms-berichten. Ook de werkgever is meer dan eens benaderd.
Verdachte heeft [Slachtoffer] hiermee niet alleen vrees aangejaagd, maar [Slachtoffer] heeft daardoor ook continu moeten ondergaan dat zij werd zwartgemaakt bij haar familie, bij de moskee en bij haar werkgever en collega’s. Uit de verklaringen van [Slachtoffer] blijkt bovendien dat deze handelingen een forse (psychische) druk en spanning in het leven van [Slachtoffer] en haar gezin tot gevolg hadden.
Al met al maakt de indringendheid van de brieven, de kring van personen om [Slachtoffer] heen die is benaderd en de planmatigheid die uit de herhaaldelijke en diverse handelingen blijkt, dat de rechtbank van oordeel is dat de handelingen van verdachte zodanig waren dat van een stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van [Slachtoffer] sprake is geweest.
De door de verdediging genoemde omstandigheden van de vechtscheiding en de Marokkaanse cultuur maken het karakter van die handelingen niet anders. Daarbij merkt de rechtbank wel op dat de grote hoeveelheid app berichten tussen verdachte en [Slachtoffer] niet voor het bewijs is gebezigd nu de rechtbank ook inziet dat die contacten deels hebben plaatsgevonden in het kader van de echtscheiding en de afspraken met betrekking tot de kinderen. Dat alle gebeurtenissen bij beide partijen de nodige emoties teweeg hebben gebracht kan de rechtbank begrijpen en ziet zij ook terug in de app berichten die over en weer zijn gestuurd. Echter, de contacten zoals hiervoor onder de bewijsmiddelen omschreven gaan veel verder dan dat en zijn naar het oordeel van de rechtbank onacceptabel.
De rechtbank is daarnaast van oordeel dat uit het dossier onvoldoende blijkt dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde ophouden in de omgeving van [Slachtoffer] en het volgen van [Slachtoffer] . De officier van justitie heeft er in dit verband op gewezen dat verdachte op enig moment heeft gezien dat de auto van [Slachtoffer] bij haar partner in de straat stond terwijl verdachte daar toen niet hoefde te zijn. De rechtbank stelt echter vast dat dat slechts één incident betreft en dat verdachte in zijn verklaringen een reden voor zijn aanwezigheid in die buurt heeft gegeven. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van wat in de twee laatste gedachtestreepjes van feit 1 is tenlastegelegd.
Tot slot overweegt de rechtbank dat het verzoek van verdachte tijdens zijn laatste woord om getuigen te horen over het al dan niet tonen van bepaalde foto’s van [Slachtoffer] dient te worden afgewezen, nu die foto’s geen onderdeel uitmaken van de tenlastelegging.
Gelet op al het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich aan belaging schuldig heeft gemaakt.
Smaad – plagiaat en fraude
De rechtbank heeft hiervoor in de bewijsoverwegingen van feit 1 onder het kopje ‘Werkgever en collega’s’ vastgesteld dat verdachte op 9 november 2014 en 11 november 2015 e-mails heeft verstuurd naar onder meer de rector en overige medewerkers van de [Naam 1] , waarin hij [Slachtoffer] – zijnde medewerker van de [Naam 1] – onder meer beschuldigt van plagiaat en/of fraude in wetenschappelijke publicaties. De rechtbank neemt die overwegingen en de daarin genoemde bewijsmiddelen over ten aanzien van feit 2. Uit die bewijsmiddelen (noot 14 en 15) blijkt dat deze e-mails ook zijn verstuurd naar (onderdelen van) het ministerie van veiligheid en justitie, de omroep [Naam 5] , rectoren van andere universitaire instellingen en media zoals de [Naam 6] , [Naam 7] en de [Naam 10] en de [Naam 11] .
De rechtbank is van oordeel dat verdachte door het verspreiden van deze berichten de reputatie van [Slachtoffer] , die als universitair docent aan de [Naam 1] is verbonden, ernstig heeft geschaad en daarmee haar eer en/of goede naam heeft aangerand, door niet alleen de (medewerkers van de) [Naam 1] maar ook de in de tenlastelegging genoemde media en krant en/of nieuwredacties te benaderen met de boodschap dat [Slachtoffer] plagiaat en/of fraude pleegt in wetenschappelijke publicaties.
Namens de [Naam 1] heeft aangeefster [Naam 2] verklaard hinder te hebben ondervonden van de handelwijze van verdachte. Zij verklaart dat de wetenschappelijke reputatie van de medewerkers voor de [Naam 1] een van de belangrijkste waarden is; als die op oneigenlijke gronden wordt aangetast, kan dat vergaande consequenties hebben.
Verdachte heeft verklaard dat hij ook aan de [Naam 1] verbonden is geweest en dat hij die nooit heeft willen benadelen. Voor zover hij hiermee heeft bedoeld aan te voeren dat het vereiste opzet op het aanranden van de reputatie ontbreekt, slaagt dat niet. Verdachte – bekend met de wereld van de wetenschap – heeft met de door hem geuite aantijgingen jegens [Slachtoffer] immers willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat ook de reputatie van de [Naam 1] schade zou oplopen.
De rechtbank acht aldus wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan smaad tegen [Slachtoffer] en de [Naam 1] .
Smaad – terroristische aanslag New York
Op donderdag 29 oktober 2015 vloog [Slachtoffer] naar New York om daar de marathon te gaan lopen. Nadat zij haar paspoort had laten zien werd [Slachtoffer] door douaneambtenaren apart gezet in een kamer, waar haar bagage gecontroleerd werd. Ook haar laptop werd geopend en zij moest de ontgrendelcode van haar mobiele telefoon doorgeven waarna door haar What’sApp-berichten werd gekeken. De douaneambtenaren vertelden [Slachtoffer] toen dat ze een anonieme tip hadden gekregen dat [Slachtoffer] een terroristische aanslag wilde gaan plegen op de marathon in New York. [Slachtoffer] is nog een aantal keer door de politie in New York ondervraagd.
Verbalisant [Naam 12] heeft op 25 november 2015 telefonisch contact gehad met [Naam 13] , medewerker van het consulaat van de Verenigde Staten in Amsterdam. [Naam 13] heeft verbalisant [Naam 12] het bericht doorgestuurd dat het consulaat heeft ontvangen op 17 oktober 2015, te weten:
“
Hallo
I want to warn you for the following:
Recently I had heard a story about this woman: Her name is called [Slachtoffer] , she is
about therty year old. And she wear a headscarf (hoofddoek). She lives in Tilburg,
Holland. This woman is planning to go to new york to partecipeit in the so-called
Maraton of new york.
But I heard that this woman say to her friends and people in her surrounding: (You
will soon hear about me during the new york Maraton) and: (you will soon hear
something about me that looks like September 11) and: (all the world will hear and
see about me in the Maraton of new york)
May be she will go in the end of oktober and may be via schiphol airport, I am not
sure.
So I just ask myself if this woman really go for the maraton to America or for
something else, for example to prepeir attacks…
This is very serious and dangerous.
Do something, please.
Thank you.”
De e-mail aan het consulaat is verzonden vanaf het e-mailadres: [E-mailadres 5] en gericht aan [E-mailadres 1]
De Apple MacBook van verdachte is inbeslaggenomen.Door verbalisant [Naam 9] werd tijdens zijn onderzoek aan deze Apple MacBook op de harddisk eenmaal het zoekargument [E-mailadres 1] aangetroffen.Verbalisant [Naam 14] heeft nader onderzoek verricht. Het e-mailadres bevond zich in een bestand in de map
[Naam bestand 2]
Het genoemde e-mailadres stond in een tabel, bestaande uit 25 URL-internetadressen (e-mailadressen en webpagina-teksten). De tekst
“TypedURLs”boven de tabel duidt erop dat de adressen op enig moment zijn getypt. Het e-mailadres [E-mailadres 1] werd aangetroffen op de webpagina [Naam webpagina]
De rechtbank stelt vast dat het e-mailadres van het consulaat van de Verenigde Staten in Amsterdam is aangetroffen op de computer van verdachte en dat dit adres op enig moment op de computer van verdachte is ingetypt. Via dat e-mailadres is een over [Slachtoffer] belastend bericht gestuurd waarin zij wordt geassocieerd met het plegen van een terroristische aanslag. Verdachte heeft ontkend het bericht te hebben gestuurd. Hij heeft de onderzoeksresultaten niet betwist maar gesteld dat meerdere mensen gebruikmaken van zijn computer en dat dus ook anderen dan hij het bericht zouden kunnen hebben verstuurd. De rechtbank is echter van oordeel dat dat scenario geenszins aannemelijk is geworden. Verdachte heeft geen concrete invulling aan deze stelling gegeven, zoals wie met welke reden op nota bene zijn computer een bericht met dusdanig ernstige inhoud zou versturen.
Dat brengt de rechtbank tot het oordeel dat zij wettig en overtuigend bewezen acht dat verdachte een e-mail heeft gestuurd aan het consulaat van de Verenigde Staten in Amsterdam, waarin samengevat staat vermeld dat [Slachtoffer] naar New York zal afreizen en dat hij zich afvraagt of dit is om de marathon te lopen of om (terroristische) aanslagen voor te bereiden dan wel te plegen. Deze boodschap is – gelet op de door [Slachtoffer] ondervonden problemen – ook daadwerkelijk aangekomen bij de betrokken autoriteiten. Daarmee heeft verdachte de eer en/of goede naam van [Slachtoffer] aangetast. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich ook schuldig heeft gemaakt aan het tweede onderdeel van feit 2.