ECLI:NL:RBZWB:2019:1869

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 april 2019
Publicatiedatum
25 april 2019
Zaaknummer
02-800738-16
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • mr. Fleskens
  • mr. Kok
  • mr. Diepenhorst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van belaging en smaad tegen ex-echtgenote met ernstige gevolgen voor haar leven en reputatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 april 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zijn ex-echtgenote, hierna te noemen [Slachtoffer], heeft belagen en in een kwaad daglicht heeft gesteld. De verdachte heeft gedurende een periode van meer dan twee jaar geprobeerd grip te krijgen op alle aspecten van het leven van [Slachtoffer], waaronder haar privéleven, werk en sociale contacten. Hij heeft haar in niet mis te verstane bewoordingen zwartgemaakt en angst aangejaagd door onwaarheden te verspreiden over haar, zowel bij haar werkgever als bij de Amerikaanse autoriteiten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan belaging en smaad, waarbij hij [Slachtoffer] beschuldigde van plagiaat en fraude in wetenschappelijke publicaties. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk de eer en goede naam van [Slachtoffer] heeft aangetast, wat heeft geleid tot ernstige gevolgen voor haar leven, waaronder een negatieve impact op haar carrière en persoonlijke leven. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden en een taakstraf van 80 uur. Tevens is de verdachte verplicht om schadevergoeding te betalen aan [Slachtoffer] voor de geleden immateriële en materiële schade.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/800738-16
vonnis van de meervoudige kamer van 24 april 2019
in de strafzaak tegen
[Verdachte]
geboren op [geboortedag] 1971 te [Geboorteplaats- en land]
wonende te [Adres]
raadsman mr. N.P.C.C. Langenberg, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

Overeenkomstig artikel 369 van het wetboek van strafvordering heeft de politierechter de zaak naar deze kamer verwezen. De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 10 april 2019, waarbij de officier van justitie, mr. Zondervan, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Tevens is de benadeelde partij [Slachtoffer] (hierna te noemen: [Slachtoffer] ) verschenen, bijgestaan door mr. Van den Berg.

2.De tenlastelegging

Verdachte staat terecht, ter zake dat:
Feit 1
hij op een of meerdere tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 09 juli 2014 tot en met 17 oktober 2016 te Tilburg en/of Helmond, in elk geval in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [Slachtoffer] , in elk geval van een ander, met het oogmerk die [Slachtoffer] , in elk geval die ander te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen, immers heeft hij, verdachte,
- ( meermalen) contact gezocht met die [Slachtoffer] en/of
- ( meermalen) via werkgever en/of collega's en/of familie van die [Slachtoffer] (telefonisch en/of whats app en/of per mail en/of per brief) contact gezocht/trachten te zoeken en/of
- ( meermalen) aan werkgever en/of collega's en/of familie van die [Slachtoffer]
(telefonisch en/of whats app en/of per mail en/of per brief) onwaarheden/leugens en/of laster en/of smaad verteld/doorgegeven over die [Slachtoffer] voornoemd en/of
- ( meermalen) zich (al dan niet in zijn auto) in de straat waar die [Slachtoffer] woonachtig is en/of de omgeving waar die [Slachtoffer] zich bevindt opgehouden en/of
-(meermalen) die [Slachtoffer] gevolgd en/of in de directe omgeving van haar zich heeft opgehouden en/of verbleven;
Feit 2
hij op een of meerdere tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 16 november 2014 tot en met 08 november 2015 te Tilburg en/of Amsterdam, althans in Nederland en/of New York, althans in de Verenigde Staten,
in elk geval in of omstreeks de periode van 16 november 2014 tot en met 10 augustus 2015 te Tilburg, althans in Nederland, opzettelijk de eer en/of de goede naam van [Naam 1] en/of [Slachtoffer] heeft aangerand door tenlastelegging van een bepaald feit, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, immers heeft verdachte met voormeld doel (per mail) aan [Naam 2] (directeur van [Naam 3] ) en/of aan [Naam 4] en/of andere medewerkers van de [Naam 1] en/of [Naam 5] en/of [Naam 6] en/of [Naam 7] en/of (krant en/of nieuwredacties) - zakelijk weergegeven - meegedeeld dat een persoon, [Slachtoffer] , plagiaat en/of fraude pleegt in wetenschappelijke publicaties
en/of
- in elk geval in of omstreeks de periode van 17 oktober 2015 tot en met 08 november 2015 te Tilburg en/of Amsterdam, en/of Amsterdam, althans in Nederland en/of New York, althans in de Verenigde Staten, opzettelijk de eer en/of de goede naam van [Slachtoffer] heeft aangerand door tenlastelegging van een bepaald feit, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, immers heeft verdachte met voormeld doel een e-mail gestuurd naar het Amerikaanse consulaat-generaal (mailadres [E-mailadres 1] waarin staat vermeld dat voornoemde [Slachtoffer] naar Newy York zal afreizen en dat hij, verdachte, [Slachtoffer] tegen haar vrienden heeft horen zeggen "jullie zullen binnenkort iets van mij horen dat lijkt op 11 september en de hele wereld zal over mij horen en mij zien tijdens de Marathon van New York" en dat hij, verdachte, zich af vroeg of [Slachtoffer] van plan was om de marathon te gaan lopen of dat dit slechts een dekmatel was voor het uitvoeren van een (terroristische) aanslag.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De ontvankelijkheid in de vervolging door de officier van justitie
De raadsman heeft aangevoerd dat het Openbaar Ministerie verdachte slechts wegens smaad tegen [Slachtoffer] kan vervolgen als er een klacht door [Slachtoffer] is ingediend, waaruit blijkt dat zij wenst dat verdachte wordt vervolgd. Ten aanzien van de onder feit 2, eerste onderdeel tenlastegelegde smaad tegen [Slachtoffer] , ontbreekt die klacht. De consequentie is dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is voor wat betreft het tweede feit, eerste onderdeel, aldus de raadsman.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdediging de essentie van een klachtdelict miskent. Uit de aangiftes blijkt dat aangeefster de vervolging van verdachte wenste, dus dat geldt ook voor het eerste onderdeel van feit 2.
De rechtbank stelt voorop dat het ontbreken van een rechtsgeldige klacht niet hoeft te leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie. Het klachtvereiste strekt ertoe dat het belang van het slachtoffer om niet te worden geconfronteerd met eventuele negatieve gevolgen van een strafvervolging, de voorrang heeft boven het algemene belang van strafvervolging. Bepalend is of uit de aangifte of uit het onderzoek ter zitting een expliciete wens tot vervolging blijkt, althans dat vervolging van verdachte de instemming geniet van het slachtoffer/de aangever (zie het arrest van de Hoge Raad van 30 mei 2017, ECLI:NL:HR:2017:967).
Het dossier bevat een klacht van 18 september 2016 van aangeefster [Slachtoffer] waaruit blijkt dat zij vervolging van verdachte wenst wegens stalking door verdachte. Verder heeft [Slachtoffer] in haar aangifte van 19 maart 2015 verklaard: “
Ik weet dat het doen van aangifte betekent dat ik zou willen dat de dader in deze wordt vervolgd door het Openbaar Ministerie. Dat is in eerste aanleg niet mijn doel van deze aangifte. Ik zou willen dat het stopt waarmee [Verdachte] bezig is. Als dat in een gesprek tussen Openbaar Ministerie, politie en [Verdachte] , eventueel met mij erbij, geregeld kan worden, dan heeft dit mijn voorkeur. Mochten de strafbare feiten echter niet stoppen, dan wil ik dat deze aangifte alsnog wordt behandeld en dat [Verdachte] alsnog wordt vervolgd.” Gelet op de laatste zinsnede en de ontwikkelingen na die aangifte in samenhang met de strekking van het klachtvereiste, is de rechtbank is van oordeel dat voldoende blijkt dat [Slachtoffer] ook de vervolging van verdachte wegens smaad wenste. De rechtbank verwerpt het verweer en verklaart de officier van justitie ontvankelijk.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan belaging en baseert zich daarbij op het geheel aan gedragingen van verdachte en gebeurtenissen, zoals blijkt uit het dossier. Uit de teneur van de brieven en de What’s App-berichten van verdachte gericht aan [Slachtoffer] volgt onmiskenbaar dat verdachte het oogmerk had om [Slachtoffer] iets te laten doen, te laten dulden en vrees aan te jagen. Verder is op basis van het dossier wettig en overtuigend bewezen dat verdachte smaad heeft gepleegd, door [Slachtoffer] te betichten van plagiaat en fraude en door bij de Amerikaanse autoriteiten te suggereren dat [Slachtoffer] een terroristische aanslag zou plegen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit vrijspraak van de onder 1 tenlastegelegde belaging vanwege het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld dat verdachte op zodanige, structurele wijze contact heeft gezocht met [Slachtoffer] en/of haar familieleden, dat sprake is van stalking. De beoordeling van feit 1 moet rekening worden gehouden met het feit dat verdachte en [Slachtoffer] in een vechtscheiding zaten en met de culturele (Marokkaanse) achtergrond, waarin familieleden worden betrokken bij relatieproblemen. In het dossier bevinden zich What’s App-berichten van verdachte gericht aan [Slachtoffer] , maar deze berichten gingen voornamelijk over de gezamenlijke kinderen (eerste gedachtestreepje). Daarnaast heeft verdachte erkend dat hij zijn memoires op papier heeft gezet en dat hij deze in de vorm van een brief naar [Slachtoffer] , haar ouders en haar oom heeft gestuurd. Anders dan [Slachtoffer] heeft verklaard, was dit op haar eigen verzoek en op verzoek van haar vader. Bovendien was de brief naar haar oom een reactie op een eerdere brief die de oom naar verdachte had verzonden.
In het dossier ontbreekt verder wettig bewijs dat verdachte brieven naar anderen, zoals de werkgever en collega’s van [Slachtoffer] , heeft gestuurd (tweede en derde gedachtestreepje). Verder bevindt zich in het dossier, anders dan de aangifte, geen (steun)bewijs waaruit blijkt dat verdachte zich heeft opgehouden in de omgeving van [Slachtoffer] of dat hij haar heeft achtervolgd (vierde en vijfde gedachtestreepje).
Ook ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde feit bepleit de verdediging vrijspraak vanwege het ontbreken van wettig bewijs. De eer en goede naam van de [Naam 1] is niet aangetast. Verdachte is zelf verbonden geweest aan die [Naam 1] en zou die nooit willen benadelen. Verder kan uit het dossier niet worden afgeleid dat verdachte degene is geweest die de e-mail naar het e-mailadres [E-mailadres 1] heeft verzonden, nu meerdere personen gebruik maakten van zijn laptop.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1 – belaging [Slachtoffer]
“13 jaar van mijn leven” aan [Slachtoffer] en familie gestuurd
Op 9 juli 2014 heeft [Slachtoffer] een e-mail van verdachte ontvangen met als bijlage een terugblik op het huwelijk tussen [Slachtoffer] en verdachte, met het verzoek dit stuk te controleren op feitelijke onjuistheden. De bijlage is getiteld “13 jaar van mijn leven”. [1]
Op 21 november 2014 hebben de ouders van [Slachtoffer] een brief ontvangen met dezelfde bijlage “13 jaar van mijn leven”, in het Arabisch en in het Nederlands. In de bijlage staat onder meer – zoals [Slachtoffer] samenvattend heeft verwoord – dat [Slachtoffer] is vreemdgegaan en dat zij een slechte moslima, een slechte moeder, een slechte dochter, een slechte zus en een slechte vrouw is. Ook staan er zaken in die [Slachtoffer] als privé beschouwt, zoals het seksleven van [Slachtoffer] en verdachte, waarvan [Slachtoffer] vindt en waarvan verdachte volgens [Slachtoffer] weet dat zij niet wil dat die worden gedeeld met anderen. [Slachtoffer] verklaart dat zij in die bijlage ‘pagina’s lang wordt neergesabeld’. [2]
Op 26 november 2014 hebben diverse familieleden van [Slachtoffer] en een moskee in Helmond een brief ontvangen met als bijlage wederom het document “13 jaar van mijn leven”. [3] In de begeleidende brief wordt gesteld dat het geschreven is door een ‘vrouwelijk familielid’ van verdachte. Ook wordt daarin gesteld dat de verzender in het bezit is van blote foto’s van [Slachtoffer] , verkrijgbaar door een e-mail te sturen naar het adres [E-mailadres 2] [4]
[Slachtoffer] heeft in de inbox van het e-mailadres van verdachte gezien dat op 13 november 2014 een testmail is gestuurd vanuit het e-mailadres [E-mailadres 2] naar zijn eigen e-mailadres [E-mailadres 3] , wat zich op 16 november 2014 heeft herhaald. Ze heeft hiervan twee foto’s gemaakt die zij aan de politie heeft overgelegd. [5]
De envelop die is gebruikt om voornoemde brief naar de vader van [Slachtoffer] te sturen bevat een frankering-sticker met daarop het nummer [Nummer] . Dit nummer is toegekend aan het Post NL-filiaal in de Emté-supermarkt aan het [Straatnaam 1] . [6] De hiervoor genoemde brieven aan overige familieleden van aangeefster zijn verstuurd in enveloppen die alle een frankering-sticker bevatten met daarop het nummer [Nummer] . [7]
Verdachte heeft verklaard dat hij brieven, met als bijlage het document “13 jaar van mijn leven” heeft gestuurd naar de ouders en een oom van [Slachtoffer] . Hij heeft verklaard dat zijn e-mail adres [E-mailadres 3] is. [8]
De vader van [Slachtoffer] heeft verklaard dat hij verdachte niet heeft gevraagd om de brieven en het document “13 jaar van mijn leven” te ontvangen. [9]
Tussenconclusie
De rechtbank stelt vast dat alle hiervoor genoemde brieven die aan familieleden van [Slachtoffer] zijn verstuurd, zijn gepost in dezelfde brievenbus in de Emté-supermarkt. Verdachte erkent dat hij het document “13 jaar van mijn leven” aan [Slachtoffer] en aan haar ouders heeft verzonden. De overige ontvangers hebben dezelfde bijlage (“13 jaar van mijn leven”) ontvangen, die bovendien in dezelfde brievenbus is gepost als waar de brief naar de ouders van [Slachtoffer] is gepost. De rechtbank is daarom van oordeel dat vastgesteld kan worden dat verdachte het document “13 jaar van mijn leven” naar de familieleden van [Slachtoffer] en de moskee heeft gestuurd die het document hebben ontvangen.
Overig contact met familie
Op 15 november 2014 heeft verdachte twee ooms van [Slachtoffer] opgezocht in Helmond. [Slachtoffer] verklaart dat verdachte hen ‘zijn waarheid’ heeft verteld en dat hij hen heeft gevraagd te helpen om te regelen dat zijn kinderen niet meer spelen met de kinderen van de zus van [Slachtoffer] . [Slachtoffer] verklaart dat verdachte aan haar ooms het verhaal heeft verteld zoals hij dat in zijn dagboek had opgetekend. [10] De rechtbank begrijpt dat met ‘zijn dagboek’ het document “13 jaar van mijn leven” bedoeld wordt.
Op 25 februari 2015 zijn er anonieme brieven verstuurd met als afzender [E-mailadres 2] naar ooms en kennissen en/of vrienden van de ouders van [Slachtoffer] . [11]
Op 15 juni 2015 heeft verdachte onder meer een brief, een sms-bericht en een What’s App-bericht gestuurd naar de vader en een oom van [Slachtoffer] . In deze brieven staan bedreigingen in de richting van [Slachtoffer] . De brieven zijn in het Arabisch opgesteld. [Slachtoffer] is de Arabische taal machtig en heeft verklaard dat de brief aan haar vader is afgesloten met woorden als: “Ze heeft mijn eer en goede en naam aangetast. Ik haat haar. Ik zal nooit stoppen, ik schuw niet alles te doen met haar wat ik wil.” In de brief aan de oom van [Slachtoffer] spreekt verdachte volgens [Slachtoffer] over iets groots wat er zal gaan gebeuren. Verdachte verwijst dat hij uit het Rifgebergte komt en dat er een soort van Berber-wind zal gaan waaien. [Slachtoffer] heeft verklaard dat deze woorden aan haar zijn gericht en dat ze zich ernstig bedreigd voelt door de brieven. [12]
Op 27 maart 2016 heeft verdachte een brief aan een oom van [Slachtoffer] verzonden, naar het adres [Straatnaam 2] te Helmond. Dit betreft het adres van de moskee waar haar oom bestuurslid is. In de brief beschrijft verdachte onder meer wat [Slachtoffer] met hun kinderen heeft gedaan en wordt zowel [Slachtoffer] als haar oom uitgescholden. Vervolgens heeft verdachte op 3 juni 2016 twee brieven gestuurd, een naar dezelfde oom en een naar de vader van [Slachtoffer] . De brief naar de oom is opnieuw in het Arabisch. In de brief staan wederom beledigingen van [Slachtoffer] , zoals dat zij ‘een pornografische slet’ is, en opnieuw wordt beschreven wat [Slachtoffer] op verschillende data met de kinderen heeft gedaan. De brief aan de vader is ook in het Arabisch opgesteld, vermeldt dezelfde incidenten als die verdachte in de brief naar de oom heeft beschreven en bevat eveneens een aantal beledigingen richting zowel vader als [Slachtoffer] . [Slachtoffer] verklaart dat verdachte zich inmiddels niet meer alleen per brief maar ook per What’s App en sms-berichten tot haar familie richt, en heeft daarvan afbeeldingen aan de politie overgelegd. [13]
Werkgever en collega’s
Op 16 november 2014 heeft de rector van de [Naam 1] een e-mail ontvangen van een anonieme zender (‘ [E-mailadres 4] ), met als onderwerp “Op [Naam 3] ruikt het naar Stapel”, met betrekking tot vermeende handelingen van een medewerkster van de [Naam 1] , [Slachtoffer] . Hierin wordt verwezen naar plagiaat en/of fraude in wetenschappelijke publicaties en privé-activiteiten op de werkplek. Deze e-mail is ook gericht aan onder meer andere medewerkers van de [Naam 1] . [14]
Op 11 januari 2015 is vanuit hetzelfde e-mailadres hetzelfde bericht gestuurd naar een andere groep geadresseerden, onder wie collega’s van de [Naam 1] . De e-mail is ook gestuurd naar [Naam 8] , de voormalige promotor van [Slachtoffer] . Volgens aangeefster [Naam 2] is de relatie tussen [Slachtoffer] en [Naam 8] door een werk gerelateerd conflict verbroken. Aangeefster [Naam 2] verklaart dat alleen verdachte weet van deze precaire situatie. [15]
Op 10 augustus 2015 heeft verdachte zich openlijk gemeld bij de [Naam 1] , bij de heer [Naam 4] . Hij heeft toen melding gemaakt van wetenschappelijke fraude in het werk van zijn ex-vrouw [Slachtoffer] . Aangeefster [Naam 2] verklaart dat verdachte toen dezelfde feiten heeft gemeld als de eerdere anonieme aantijgingen en dat inhoudelijk exact hetzelfde werd omschreven. [16]
De Apple MacBook van verdachte is inbeslaggenomen. [17] Door verbalisant [Naam 9] werd tijdens zijn onderzoek aan deze Apple MacBook op de harddisk het bestand aangetroffen met de bestandsnaam [Naam bestand 1] op de locatie [Naam bestand 1] . Verbalisant [Naam 9] heeft het bestand afgedrukt en bij het proces-verbaal gevoegd. [18]
De rechtbank stelt vast dat het bestand [Naam bestand 1] dat op de MacBook van verdachte is aangetroffen, inhoudelijk exact overeenkomt met de berichten die op 16 november 2014 en 11 januari 2015 aan onder meer de [Naam 1] zijn verstuurd. Dit feit, in combinatie met de verklaring van [Naam 2] dat verdachte op 10 augustus 2015 dezelfde aantijgingen heeft geuit als die eerder per mail waren ontvangen, maakt dat de rechtbank van oordeel is dat verdachte voornoemde e-mails van 16 november 2014 en 11 januari 2015 heeft verzonden. De stelling van verdachte dat meerdere mensen gebruikmaken van zijn computer en dat dus ook anderen dan hij de mails verzonden kunnen hebben, is geenszins aannemelijk geworden. Verdachte heeft geen concrete invulling aan deze stelling gegeven, zoals wie om welke reden een document met deze inhoud zou opstellen, op de computer van verdachte zou zetten en zou verspreiden.
Toetsingskader en beoordeling
De rechtbank stelt het volgende voorop. Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van belaging zijn verschillende factoren van belang: de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer (zie de arresten van de Hoge Raad van 29 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO5710 en van 4 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3095).
De rechtbank stelt op grond van de tot het bewijs gebruikte bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden vast.
Verdachte heeft ongeveer twee jaar lang [Slachtoffer] lastiggevallen, door zowel [Slachtoffer] zelf maar met name haar familieleden ongevraagd te confronteren met zijn ‘kijk’ op het huwelijk tussen [Slachtoffer] en verdachte. Daarbij heeft hij [Slachtoffer] in alle mogelijke bewoordingen beschuldigd en beledigd, forse aantijgingen geuit, gevoelige, intieme details over het huwelijk verteld, nare feiten gesuggereerd over hoe [Slachtoffer] over familieleden dacht en vanaf enig moment ook herhaaldelijk geschreven dat hij [Slachtoffer] iets aan zou doen. Verdachte heeft het niet bij de eerste brieven gelaten, maar is doorgegaan met het benaderen van [Slachtoffer] vader en oom – zowel per brief als telefonisch. In die zwartmakerij heeft hij zich bovendien herhaaldelijk tot de moskee in Helmond gericht waar [Slachtoffer] oom werkzaam is. Verdachtes stelling dat hij de brieven op verzoek heeft gestuurd, is niet aannemelijk geworden, terwijl uit de bewijsmiddelen juist het tegendeel blijkt.
Naast familie heeft verdachte [Slachtoffer] ook bij haar werkgever en collega’s in een kwaad daglicht willen stellen, door die werkgever en collega’s in die jaren tot drie keer toe te benaderen en [Slachtoffer] van plagiaat en/of fraude te beschuldigen.
Duidelijk wordt dat de brieven niet in een opwelling bij de familie zijn terechtgekomen, maar dat verdachte er werk van heeft gemaakt en erover na heeft gedacht. Op een gegeven moment werd de verzendwijze uitgebreid van brieven naar What’sApp- en sms-berichten. Ook de werkgever is meer dan eens benaderd.
Verdachte heeft [Slachtoffer] hiermee niet alleen vrees aangejaagd, maar [Slachtoffer] heeft daardoor ook continu moeten ondergaan dat zij werd zwartgemaakt bij haar familie, bij de moskee en bij haar werkgever en collega’s. Uit de verklaringen van [Slachtoffer] blijkt bovendien dat deze handelingen een forse (psychische) druk en spanning in het leven van [Slachtoffer] en haar gezin tot gevolg hadden.
Al met al maakt de indringendheid van de brieven, de kring van personen om [Slachtoffer] heen die is benaderd en de planmatigheid die uit de herhaaldelijke en diverse handelingen blijkt, dat de rechtbank van oordeel is dat de handelingen van verdachte zodanig waren dat van een stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van [Slachtoffer] sprake is geweest.
De door de verdediging genoemde omstandigheden van de vechtscheiding en de Marokkaanse cultuur maken het karakter van die handelingen niet anders. Daarbij merkt de rechtbank wel op dat de grote hoeveelheid app berichten tussen verdachte en [Slachtoffer] niet voor het bewijs is gebezigd nu de rechtbank ook inziet dat die contacten deels hebben plaatsgevonden in het kader van de echtscheiding en de afspraken met betrekking tot de kinderen. Dat alle gebeurtenissen bij beide partijen de nodige emoties teweeg hebben gebracht kan de rechtbank begrijpen en ziet zij ook terug in de app berichten die over en weer zijn gestuurd. Echter, de contacten zoals hiervoor onder de bewijsmiddelen omschreven gaan veel verder dan dat en zijn naar het oordeel van de rechtbank onacceptabel.
De rechtbank is daarnaast van oordeel dat uit het dossier onvoldoende blijkt dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde ophouden in de omgeving van [Slachtoffer] en het volgen van [Slachtoffer] . De officier van justitie heeft er in dit verband op gewezen dat verdachte op enig moment heeft gezien dat de auto van [Slachtoffer] bij haar partner in de straat stond terwijl verdachte daar toen niet hoefde te zijn. De rechtbank stelt echter vast dat dat slechts één incident betreft en dat verdachte in zijn verklaringen een reden voor zijn aanwezigheid in die buurt heeft gegeven. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van wat in de twee laatste gedachtestreepjes van feit 1 is tenlastegelegd.
Tot slot overweegt de rechtbank dat het verzoek van verdachte tijdens zijn laatste woord om getuigen te horen over het al dan niet tonen van bepaalde foto’s van [Slachtoffer] dient te worden afgewezen, nu die foto’s geen onderdeel uitmaken van de tenlastelegging.
Gelet op al het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich aan belaging schuldig heeft gemaakt.
Feit 2
Smaad – plagiaat en fraude
De rechtbank heeft hiervoor in de bewijsoverwegingen van feit 1 onder het kopje ‘Werkgever en collega’s’ vastgesteld dat verdachte op 9 november 2014 en 11 november 2015 e-mails heeft verstuurd naar onder meer de rector en overige medewerkers van de [Naam 1] , waarin hij [Slachtoffer] – zijnde medewerker van de [Naam 1] – onder meer beschuldigt van plagiaat en/of fraude in wetenschappelijke publicaties. De rechtbank neemt die overwegingen en de daarin genoemde bewijsmiddelen over ten aanzien van feit 2. Uit die bewijsmiddelen (noot 14 en 15) blijkt dat deze e-mails ook zijn verstuurd naar (onderdelen van) het ministerie van veiligheid en justitie, de omroep [Naam 5] , rectoren van andere universitaire instellingen en media zoals de [Naam 6] , [Naam 7] en de [Naam 10] en de [Naam 11] .
De rechtbank is van oordeel dat verdachte door het verspreiden van deze berichten de reputatie van [Slachtoffer] , die als universitair docent aan de [Naam 1] is verbonden, ernstig heeft geschaad en daarmee haar eer en/of goede naam heeft aangerand, door niet alleen de (medewerkers van de) [Naam 1] maar ook de in de tenlastelegging genoemde media en krant en/of nieuwredacties te benaderen met de boodschap dat [Slachtoffer] plagiaat en/of fraude pleegt in wetenschappelijke publicaties.
Namens de [Naam 1] heeft aangeefster [Naam 2] verklaard hinder te hebben ondervonden van de handelwijze van verdachte. Zij verklaart dat de wetenschappelijke reputatie van de medewerkers voor de [Naam 1] een van de belangrijkste waarden is; als die op oneigenlijke gronden wordt aangetast, kan dat vergaande consequenties hebben. [19]
Verdachte heeft verklaard dat hij ook aan de [Naam 1] verbonden is geweest en dat hij die nooit heeft willen benadelen. Voor zover hij hiermee heeft bedoeld aan te voeren dat het vereiste opzet op het aanranden van de reputatie ontbreekt, slaagt dat niet. Verdachte – bekend met de wereld van de wetenschap – heeft met de door hem geuite aantijgingen jegens [Slachtoffer] immers willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat ook de reputatie van de [Naam 1] schade zou oplopen.
De rechtbank acht aldus wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan smaad tegen [Slachtoffer] en de [Naam 1] .
Smaad – terroristische aanslag New York
Op donderdag 29 oktober 2015 vloog [Slachtoffer] naar New York om daar de marathon te gaan lopen. Nadat zij haar paspoort had laten zien werd [Slachtoffer] door douaneambtenaren apart gezet in een kamer, waar haar bagage gecontroleerd werd. Ook haar laptop werd geopend en zij moest de ontgrendelcode van haar mobiele telefoon doorgeven waarna door haar What’sApp-berichten werd gekeken. De douaneambtenaren vertelden [Slachtoffer] toen dat ze een anonieme tip hadden gekregen dat [Slachtoffer] een terroristische aanslag wilde gaan plegen op de marathon in New York. [Slachtoffer] is nog een aantal keer door de politie in New York ondervraagd. [20]
Verbalisant [Naam 12] heeft op 25 november 2015 telefonisch contact gehad met [Naam 13] , medewerker van het consulaat van de Verenigde Staten in Amsterdam. [Naam 13] heeft verbalisant [Naam 12] het bericht doorgestuurd dat het consulaat heeft ontvangen op 17 oktober 2015, te weten:

Hallo
I want to warn you for the following:
Recently I had heard a story about this woman: Her name is called [Slachtoffer] , she is
about therty year old. And she wear a headscarf (hoofddoek). She lives in Tilburg,
Holland. This woman is planning to go to new york to partecipeit in the so-called
Maraton of new york.
But I heard that this woman say to her friends and people in her surrounding: (You
will soon hear about me during the new york Maraton) and: (you will soon hear
something about me that looks like September 11) and: (all the world will hear and
see about me in the Maraton of new york)
May be she will go in the end of oktober and may be via schiphol airport, I am not
sure.
So I just ask myself if this woman really go for the maraton to America or for
something else, for example to prepeir attacks…
This is very serious and dangerous.
Do something, please.
Thank you.
De e-mail aan het consulaat is verzonden vanaf het e-mailadres: [E-mailadres 5] en gericht aan [E-mailadres 1] [21]
De Apple MacBook van verdachte is inbeslaggenomen. [22] Door verbalisant [Naam 9] werd tijdens zijn onderzoek aan deze Apple MacBook op de harddisk eenmaal het zoekargument [E-mailadres 1] aangetroffen. [23] Verbalisant [Naam 14] heeft nader onderzoek verricht. Het e-mailadres bevond zich in een bestand in de map
[Naam bestand 2]
Het genoemde e-mailadres stond in een tabel, bestaande uit 25 URL-internetadressen (e-mailadressen en webpagina-teksten). De tekst
“TypedURLs”boven de tabel duidt erop dat de adressen op enig moment zijn getypt. Het e-mailadres [E-mailadres 1] werd aangetroffen op de webpagina [Naam webpagina] [24]
De rechtbank stelt vast dat het e-mailadres van het consulaat van de Verenigde Staten in Amsterdam is aangetroffen op de computer van verdachte en dat dit adres op enig moment op de computer van verdachte is ingetypt. Via dat e-mailadres is een over [Slachtoffer] belastend bericht gestuurd waarin zij wordt geassocieerd met het plegen van een terroristische aanslag. Verdachte heeft ontkend het bericht te hebben gestuurd. Hij heeft de onderzoeksresultaten niet betwist maar gesteld dat meerdere mensen gebruikmaken van zijn computer en dat dus ook anderen dan hij het bericht zouden kunnen hebben verstuurd. De rechtbank is echter van oordeel dat dat scenario geenszins aannemelijk is geworden. Verdachte heeft geen concrete invulling aan deze stelling gegeven, zoals wie met welke reden op nota bene zijn computer een bericht met dusdanig ernstige inhoud zou versturen.
Dat brengt de rechtbank tot het oordeel dat zij wettig en overtuigend bewezen acht dat verdachte een e-mail heeft gestuurd aan het consulaat van de Verenigde Staten in Amsterdam, waarin samengevat staat vermeld dat [Slachtoffer] naar New York zal afreizen en dat hij zich afvraagt of dit is om de marathon te lopen of om (terroristische) aanslagen voor te bereiden dan wel te plegen. Deze boodschap is – gelet op de door [Slachtoffer] ondervonden problemen – ook daadwerkelijk aangekomen bij de betrokken autoriteiten. Daarmee heeft verdachte de eer en/of goede naam van [Slachtoffer] aangetast. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich ook schuldig heeft gemaakt aan het tweede onderdeel van feit 2.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Feit 1
hij op een of meerdere tijdstippen gelegenin
of omstreeksde periode van 09 juli 2014 tot en met 17 oktober 2016 te Tilburg en/of Helmond
, in elk geval in Nederland,wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [Slachtoffer]
, in elk geval van een ander,met het oogmerk die [Slachtoffer]
, in elk geval die anderte dwingen iets
te doen, niet te doen,te dulden en/of vrees aan te jagen, immers heeft hij, verdachte,
-
(meermalen)contact gezocht met die [Slachtoffer] en
/of
-
(meermalen)via
werkgever en/of collega's en/offamilie van die [Slachtoffer] (telefonisch en/of whats app en/of per mail en/of per brief) contact gezocht
/trachten te zoekenen
/of
-
(meermalen)aan werkgever en
/ofcollega's
en/of familievan die [Slachtoffer]
(telefonisch
en/of whats appen/of per mail en/of per brief)
onwaarheden/leugens en/of laster en/ofsmaad verteld/doorgegeven over die [Slachtoffer] voornoemd
en/of
- (meermalen) zich (al dan niet in zijn auto) in de straat waar die [Slachtoffer] woonachtig is en/of de omgeving waar die [Slachtoffer] zich bevindt opgehouden en/of
-(meermalen) die [Slachtoffer] gevolgd en/of in de directe omgeving van haar zich heeft opgehouden en/of verbleven;
Feit 2
hij op een of meerdere tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 16 november 2014 tot en met 08 november 2015 te Tilburg en/of Amsterdam, althans in Nederland en/of New York, althans in de Verenigde Staten, in elk gevalin
of omstreeksde periode van 16 november 2014 tot en met 10 augustus 2015
te Tilburg, althansin Nederland, opzettelijk de eer en
/ofde goede naam van [Naam 1] en
/of[Slachtoffer] heeft aangerand door tenlastelegging van een bepaald feit, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, immers heeft verdachte met voormeld doel (per mail)
aan [Naam 2] (directeur van [Naam 3] ) en/ofaan [Naam 4] en
/ofandere medewerkers van de [Naam 1] en
/of[Naam 5] en
/of[Naam 6] en
/of[Naam 7] en
/of (krant en
/ofnieuwredacties
)- zakelijk weergegeven - meegedeeld dat een persoon, [Slachtoffer] , plagiaat en
/offraude pleegt in wetenschappelijke publicaties
en
/of
-
in elk gevalin
of omstreeksde periode van 17 oktober 2015 tot en met 08 november 2015
te Tilburg en/of Amsterdam, en/of Amsterdam, althansin Nederland en/of
New York, althansin de Verenigde Staten, opzettelijk de eer en
/ofde goede naam van [Slachtoffer] heeft aangerand door tenlastelegging van een bepaald feit, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, immers heeft verdachte met voormeld doel een e-mail gestuurd naar het Amerikaanse consulaat-generaal (mailadres [E-mailadres 1] ) waarin staat vermeld dat voornoemde [Slachtoffer] naar New York zal afreizen en dat hij, verdachte, [Slachtoffer] tegen haar vrienden heeft horen zeggen "jullie zullen binnenkort iets van mij horen dat lijkt op 11 september en de hele wereld zal over mij horen en mij zien tijdens de Marathon van New York" en dat hij, verdachte, zich af vroeg of [Slachtoffer] van plan was om de marathon te gaan lopen of dat dit slechts een dekmantel was voor het uitvoeren van een (terroristische) aanslag.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 184 dagen waarvan 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar en daarbij een taakstraf van 100 uur. Daarnaast vordert de officier van justitie om aan het voorwaardelijk strafdeel de bijzondere voorwaarden te verbinden dat verdachte geen contact heeft met aangeefster, anders dan contact over het welzijn en opvoeding van de gemeenschappelijke kinderen en dat verdachte zich niet in geschrift negatief uitlaat over aangeefster, behoudens aangifte van strafbare feiten via een geregistreerde advocaat hetgeen uit de aangifte moet blijken. In zijn strafeis heeft de officier van justitie rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt rekening te houden met het feit dat de redelijke termijn is overschreden, in het bijzonder ten aanzien van feit 2, waarbij sprake is van een termijnoverschrijding van 3,5 jaar. Daarnaast verzoekt de verdediging rekening te houden met het rapport van Reclassering Nederland (hierna: de reclassering) waaruit blijkt dat verdachte gedurende de schorsing van de voorlopige hechtenis heeft meegewerkt aan begeleiding en behandeling en met het gegeven dat de reclassering het recidiverisico inschat als zeer laag. De reclassering is ook van mening dat bijzondere voorwaarden in het kader van een voorwaardelijk strafdeel niet (meer) noodzakelijk zijn. De verdediging stelt dat verdachte tot het besef is gekomen dat hij destijds heeft gehandeld uit emotie, maar inmiddels heeft hij de draad weer opgepakt en zijn leven op de rit. Een taakstraf heeft geen toegevoegde waarde meer en zal ten koste gaan van de tijd die verdachte met zijn kinderen doorbrengt. De verdediging verzoekt dan ook aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen waarvan het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de duur van het voorarrest.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich ruim twee jaar lang schuldig gemaakt aan belaging van zijn ex-echtgenote [Slachtoffer] , tevens de moeder van hun twee gezamenlijke kinderen. Verdachte heeft geprobeerd om grip te krijgen op alle aspecten van het leven van [Slachtoffer] : haar privéleven via familie en de moskee, haar werk, en zelfs haar vrije tijd en hobby’s toen zij dacht een marathon in New York te gaan lopen. Hij heeft [Slachtoffer] in niet mis te verstane bewoordingen zwartgemaakt en angst aangejaagd. Voor haar was dit zo beangstigend dat zij een zogenaamde aware knop heeft gekregen om in geval van nood alarm te kunnen slaan. Verdachte heeft haar ook bij haar werkgever en de Amerikaanse autoriteiten in een kwaad daglicht gezet, wat zeer verstrekkende gevolgen heeft gehad. [Slachtoffer] is in New York een aantal keer ondervraagd, heeft daar te horen gekregen dat er een soort ‘red flag’ achter haar naam kwam en dat ze ieder moment aangehouden kon worden. Ze staat inmiddels op een zwarte lijst waardoor zij in haar reizen is beperkt. Dit zijn voor [Slachtoffer] ingrijpende feiten. Verdachte heeft deze feiten gepleegd in of tijdens een moeilijke echtscheiding, waarin de frustraties en spanningen hoog zijn opgelopen en waarbij niet meer met verstand maar vanuit emotie gehandeld werd. Bovendien hebben beide partijen daarin een aandeel. Dat neemt echter niet weg dat verdachte veel te ver is gegaan, dat hij is blijven doorgaan zelfs na een gesprek met onder meer de officier van justitie. Bovenal neemt het de ernst van de feiten niet weg.
De rechtbank heeft bij de strafoplegging verder rekening gehouden met het feit dat verdachte in voorarrest heeft gezeten. De voorlopige hechtenis is met ingang van 20 oktober 2016 geschorst onder voorwaarden, waaronder behandeling en begeleiding door de reclassering. Deze schorsing loopt nu al ongeveer tweeënhalf jaar. Dat heeft impact op zijn leven gehad en weegt de rechtbank mee.
Daarbij heeft de rechtbank eveneens in positieve zin acht geslagen op het voortgangsverslag van 4 januari 2019 van de reclassering, waaruit kort samengevat blijkt dat verdachte zich gedurende het hele reclasseringstoezicht goed heeft ingezet om aan zijn meldplicht te voldoen. In samenspraak met de toezichthouder heeft verdachte zich in februari 2017 vrijwillig aangemeld voor behandeling bij GGZ-Breburg, welke behandeling in november 2018 positief is afgesloten. Het recidiverisico wordt momenteel door GGZ-Breburg en de reclassering ingeschat als ‘zeer laag’. De reclassering acht reclasseringstoezicht niet meer noodzakelijk.
Daarnaast blijkt uit een door de officier van justitie overgelegd proces-verbaal van bevindingen dat de contacten tussen verdachte en [Slachtoffer] sinds de schorsing van de voorlopige hechtenis van verdachte rustig verlopen en dat zich geen nieuwe incidenten hebben voorgedaan.
Verder heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de redelijke termijn voor berechting is overschreden. De redelijke termijn bedraagt tot aan het eindvonnis bij de rechtbank in beginsel twee jaar. In deze zaak neemt de rechtbank 24 november 2015 als aanvang van de redelijke termijn de datum waarop verdachte voor het eerst door de politie is gehoord wegens smaad en/of laster. Nu van bijzondere omstandigheden niet is gebleken, is de redelijke termijn met bijna anderhalf jaar overschreden.
Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op het blanco strafblad van verdachte van 11 maart 2019.
Alles overziend acht de rechtbank een taakstraf van 100 uur in beginsel een redelijke eis. De rechtbank tilt echter zwaarder aan de overschrijding van de redelijke termijn dan de officier van justitie. Daarom zal de rechtbank verdachte een taakstraf van 80 uur opleggen, met aftrek van de 4 dagen die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Daarnaast legt de rechtbank aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden op met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank ziet gelet op het verloop van de schorsingsperiode en met name het advies van de reclassering en het proces-verbaal dat is overgelegd geen aanleiding om bijzondere voorwaarden op te leggen.

7.De benadeelde partij

7.1.
De officier van justitie is van mening dat de posten de Aware-knop en de parkeerkosten voor toewijzing vatbaar zijn. De officier van justitie verzoekt om de vordering van de kosten voor een Krav Maga-abonnement, het verlies van arbeidsvermogen, de kledingschade en de telefoonkosten niet-ontvankelijk te verklaren, nu deze kostenposten onvoldoende zijn onderbouwd. Daarnaast verzoekt de officier van justitie om de gevorderde immateriële schade van € 5.000,- geheel toe te wijzen.
7.2.
De verdediging verzoekt primair om de vordering van de benadeelde partij af te wijzen, nu zij vrijspraak van de tenlastegelegde feiten heeft bepleit. Subsidiair verzoekt de verdediging om de vordering niet-ontvankelijk te verklaren, nu behandeling van deze vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert doordat onduidelijk is welk bedrag van het gevorderde bedrag reeds is vergoed door het schadefonds geweldsmisdrijven en onduidelijk is ter zake van welke schadepost. Meer subsidiair stelt de verdediging dat het oorzakelijk verband tussen de gevorderde schadeposten (de kosten van de Aware-knop, de kosten van een Krav Maga-abonnement, het verlies van arbeidsvermogen, de kledingschade en de telefoonkosten) ontbreekt. Daar komt wederom bij dat de vordering van de benadeelde partij niet van eenvoudige aard is.
7.3.
De rechtbank overweegt als volgt. De benadeelde partij [Slachtoffer] vordert materiële schade ter hoogte van € 1.033,86 en immateriële schade ter hoogte van € 5.000,00.
Ten aanzien van de gevorderde materiële schade is de rechtbank van oordeel dat de kosten voor een Aware-knop à € 230,00 voor toewijzing in aanmerking komen. [Slachtoffer] voelde zich door het beangstigende en beklemmende handelen van verdachte genoodzaakt het apparaat aan te schaffen. De rechtbank is van oordeel dat dit rechtstreekse schade uit het bewezenverklaarde feit 1 betreft. Dit geldt ook voor de gevorderde – en onderbouwde – parkeerkosten à € 37,90. Verdachte is voor die kosten aansprakelijk. De rechtbank zal het bedrag van € 267,90 toewijzen.
De vordering van de schade wegens verlies van arbeidsvermogen à € 243,96 zal de rechtbank niet-ontvankelijk verklaren. Deze vordering is summier onderbouwd en gemotiveerd betwist. Ter zitting heeft de benadeelde daar nog een toelichting op gegeven, maar de nadere onderbouwing van de vordering zou, gezien de fase waarin de strafzaak zich bevindt, een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. [Slachtoffer] kan zich voor wat betreft dit onderdeel van de vordering tot de burgerlijke rechter wenden.
De vordering van de kosten voor de beschadigde jas à € 65,00 zal worden afgewezen, nu de beschadigde jas geen rechtstreeks gevolg van een van de bewezenverklaarde feiten is. Dit geldt ook voor de kosten van een Krav Maga-abonnement à € 432,00. De rechtbank is van oordeel dat er onvoldoende rechtstreeks verband bestaat tussen de bewezenverklaarde feiten en deze schade. Tot slot worden de gevorderde telefoonkosten afgewezen. De kosten zijn betwist en door [Slachtoffer] slechts geschat en niet onderbouwd.
Ten aanzien van de immateriële schade overweegt de rechtbank dat de vordering voldoende concreet is onderbouwd om te kunnen vaststellen dat rechtstreeks immateriële schade is geleden als gevolg van de bewezenverklaarde feiten. Uit de artikelen 6:95 in samenhang met 6:106 eerste lid, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek volgt dat – bij gebrek aan fysiek letsel – onder meer aanspraak bestaat op immateriële schade in geval van enige vorm van aantasting in de persoon ‘op andere wijze’. [Slachtoffer] heeft gemotiveerd en onbetwist gesteld dat zij psychisch veel last heeft van het handelen van verdachte en dat zij daar ook voor onder behandeling is (geweest). De rechtbank acht daarmee, naast de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer, het bestaan van geestelijk letsel aanwezig en stelt de daarvoor te vergoeden immateriële schade naar billijkheid vast op een bedrag van € 1.000,00.
Aan voorgaande beoordeling van de aansprakelijkheid doet niet af dat [Slachtoffer] een bedrag van € 5.000,00 heeft ontvangen van het Schadefonds. De rechtbank dient immers op grond van de vordering van de benadeelde partij vast te stellen tot welk bedrag verdachte schadevergoeding verschuldigd is wegens de door hem gepleegde strafbare feiten. Daarbij heeft [Slachtoffer] bovendien onbetwist gesteld dat zij het door het Schadefonds ontvangen bedrag dient terug te betalen bij vergoeding van de schade door verdachte.
Met betrekking tot de toegekende vordering van de benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen. Verder zal de gevorderde wettelijke rente worde toegewezen, met ingang van 9 juli 2014 over het bedrag van € 1.000,00 en met ingang van 15 april 2015 over het bedrag van € 267,90.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 24c, 36f, 57, 261 en 285b van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:Belaging;
feit 2:Smaad, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat deze voorwaardelijke gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd van twee jaar na te melden voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als algemene voorwaarde:
* dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 80 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
40 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf naar rato van twee uur per dag;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [Slachtoffer] van € 1.267,90,- waarvan € 267,90,- ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van 15 april 2015 tot de dag van volledige betaling en waarvan € 1.000,- ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van 9 juli 2014 tot de dag van volledige betaling;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- bepaalt dat de vordering tot een hoogte van € 497,00 wordt afgewezen;
- verklaart de benadeelde partij in de kostenpost ‘verlies van arbeidsvermogen’ niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [Slachtoffer]
(feiten 1 en 2), € 1.267,90 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 1.000,00 vanaf 9 juli 2014 tot aan de dag van volledige betaling en met de wettelijke rente over € 267,90 vanaf 15 april 2015 tot aan de dag van volledige betaling, bij niet betaling te vervangen door 22 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. Fleskens, voorzitter, mr. Kok en mr. Diepenhorst, rechters, in tegenwoordigheid van mr. De Koster, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 24 april 2019.
Mr. Fleskens is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt -tenzij anders vermeld- bedoeld het eindproces-verbaal met dossiernummer 2015290046 van politie Zeeland-West-Brabant, district Hart van Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 439.
2.Proces-verbaal van aangifte, pagina 90 en bijlage bij aangifte, pagina’s 124-138;
3.Proces-verbaal van aangifte, pagina 90 en bijlage bij aangifte, pagina’s 139-141;
4.Proces-verbaal van aangifte, bijlage bij aangifte, pagina’s 142-143;
5.Proces-verbaal van aangifte, pagina 90 en bijlage bij aangifte, pagina 144;
6.Proces-verbaal van aangifte, pagina 124 en proces-verbaal van bevindingen, pagina 151;
7.Proces-verbaal vaan aangifte, bijlagen bij aangifte, pagina’s 139-141;
8.Proces-verbaal van verhoor verdachte, pagina 73 en de verklaring van verdachte, afgelegd op de zitting van 10 april 2019;
9.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 154;
10.Proces-verbaal van aangifte, pagina 91;
11.Proces-verbaal van aangifte, pagina 92;
12.Proces-verbaal van aangifte, pagina 159-160 en bijlagen bij aangifte pagina’s 162-177;
13.Proces-verbaal van aangifte, pagina’s 252-255 en bijlagen bij aangifte, pagina’s 260-279 en pagina’s 280-298;
14.Proces-verbaal van aangifte, pagina’s 179-180 en bijlage bij aangifte, pagina’s 184-188;
15.Proces-verbaal van aangifte, pagina 180 en bijlage bij aangifte, pagina’s 189-194;
16.Proces-verbaal van aangifte, pagina 181;
17.Kennisgeving van inbeslagneming, pagina’s 5-6;
18.Proces-verbaal, pagina’s 201-203 en bijlage bij proces-verbaal, pagina’s 207-211;
19.Proces-verbaal van aangifte, pagina 181;
20.Proces-verbaal van aangifte, pagina’s 219-220;
21.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 230-232 en het geschrift, zijnde een rechtshulpverzoek, pagina 234;
22.Kennisgeving van inbeslagneming, pagina’s 5-6;
23.Proces-verbaal, pagina’s 201-203, 213;
24.Proces-verbaal digitaal onderzoek, pagina’s 215-217;