In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 december 2019, staat de vraag centraal of de belanghebbende, die culturele activiteiten verricht in een monumentenpand, recht heeft op aftrek van energiekosten en of er sprake is van een bron van inkomen. De belanghebbende, die samen met zijn echtgenote in de voormalige pastorie woont, heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2015, waarbij de inspecteur het verzamelinkomen op € 40.373 had vastgesteld. De rechtbank oordeelt dat er geen objectieve voordeelverwachting is, waardoor geen bron van inkomen kan worden vastgesteld. De energiekosten worden aangemerkt als huurderlasten en zijn niet aftrekbaar als uitgaven voor monumentenpanden. De rechtbank concludeert dat de inspecteur zorgvuldig heeft gehandeld en dat de hoorplicht niet is geschonden. De uitspraak van de inspecteur wordt vernietigd en de aanslag wordt verlaagd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 35.686. Tevens wordt de belanghebbende in de proceskosten vergoed.