Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
2.Gronden
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 januari 2020 uitspraak gedaan in een beroep tegen de hoogte van de verschuldigde belasting van personenauto's en motorrijwielen (Bpm) voor verschillende Honda-modellen. De belanghebbende, een onderneming gevestigd te [plaats], had bezwaar gemaakt tegen de beslissingen van de inspecteur van de Belastingdienst met betrekking tot de Bpm-aangiften voor onder andere de Honda CR-V en Honda Jazz. De rechtbank heeft vastgesteld dat de inspecteur de bezwaren ongegrond heeft verklaard en dat de belanghebbende niet heeft aangetoond dat de toegepaste berekeningsmethoden onjuist waren. De rechtbank heeft de stelling van de belanghebbende verworpen dat de inspecteur de bewijslast had om de meest voordelige berekeningsmethode te onderzoeken. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de inspecteur niet in strijd met het Unierecht heeft gehandeld en dat de heffingsmodaliteiten correct zijn toegepast. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard, maar heeft de Minister voor Rechtsbescherming wel veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade van € 500 wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. Daarnaast is de Minister veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de belanghebbende en het griffierecht. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie te stellen en heeft de verzoeken van de belanghebbende om schadevergoeding voor materiële schade afgewezen.