In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 1 mei 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een vennootschap onder firma (hierna: belanghebbende) en de inspecteur van de Belastingdienst over de aftrek van omzetbelasting. Belanghebbende, een vennootschap onder firma met als vennoten een echtpaar, had een woon-/werkpand gebouwd en claimde de volledige aftrek van de voorbelasting op de bouwkosten. In de jaren 2015 en 2016 wenste belanghebbende echter geen rekening meer te houden met het privégebruik van het pand. De rechtbank oordeelde dat belanghebbende voor het privégebruik van het woongedeelte van het pand omzetbelasting verschuldigd blijft. De rechtbank stelde vast dat belanghebbende de keuze had gemaakt om het pand als bedrijfsvermogen te beschouwen door alle omzetbelasting ter zake van de bouw in aftrek te brengen. De Wet op de omzetbelasting en de Btw-richtlijn bieden geen mogelijkheid om op deze keuze terug te komen. De rechtbank concludeerde dat de stelling van belanghebbende dat zij onterecht de voorbelasting had geclaimd, niet opging, en verklaarde de beroepen ongegrond.