ECLI:NL:RBZWB:2020:6523

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 december 2020
Publicatiedatum
21 december 2020
Zaaknummer
AWB- 19_5958 en 20_8360
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van ZW-uitkering en terugvordering door UWV

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 december 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de herziening van een Ziektewet (ZW) uitkering en de terugvordering van teveel betaalde uitkering. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. J.J. Brosius, heeft beroep ingesteld tegen twee besluiten van het UWV. Het eerste besluit, genomen op 8 oktober 2019, betrof de herziening van het dagloon van eiser, dat was vastgesteld op € 203,85, en later herzien naar € 45,76. Het tweede besluit, van 23 juli 2020, ging over de terugvordering van een bedrag van € 65.231,78, dat het UWV van eiser terugvorderde over de periode van 12 oktober 2016 tot en met 3 juli 2018.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser vanaf 24 juni 2016 werkzaam was en op 6 juli 2016 ziek werd. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de herziening van zijn uitkering, waarbij hij aanvoerde dat er geen hoorzitting was gehouden en dat het UWV onzorgvuldig had gehandeld. De rechtbank oordeelde dat het UWV de herziening terecht had doorgevoerd, omdat eiser niet had aangetoond dat hij niet op de hoogte kon zijn van de onjuistheid van zijn uitkering. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de terugvordering van het UWV, die uiteindelijk werd verlaagd naar € 50.591,00, gerechtvaardigd was en dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien.

De rechtbank verklaarde de beroepen ongegrond en droeg het UWV op het griffierecht aan eiser te vergoeden. Tevens werd het UWV veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.050,-. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 19/5958 en 20/8360 ZW

uitspraak van 22 december 2020 van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[naam eiser] , te [naam woonplaats] , eiser,

gemachtigde: mr. J.J. Brosius,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Leiden), verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 8 oktober 2019 (bestreden besluit I) van het UWV over de herziening van zijn dagloon op grond van de Ziektewet (ZW).
Eiser heeft ook beroep ingesteld tegen het besluit van 23 juli 2020 (bestreden besluit II) van het UWV over de terugvordering en invordering van de teveel betaalde ZW-uitkering.
De beroepen zijn behandeld ter zitting in Middelburg op 17 november 2020. Eiser was daarbij aanwezig, samen met zijn moeder en zijn gemachtigde. Het UWV is, met voorafgaand bericht, niet verschenen.

Overwegingen

1.
Feiten
Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1
Eiser is vanaf 24 juni 2016 werkzaam geweest bij [naam werkgever] . Op 6 juli 2016 is eiser ziek geworden uit dat dienstverband.
Bij besluit van 25 oktober 2016 is aan eiser met ingang van 12 oktober 2016 een ZW-uitkering toegekend, gebaseerd op het maximumdagloon van € 203,85.
Met ingang van 4 juli 2018 werd aan eiser een WGA-loonaanvullingsuitkering toegekend, gebaseerd op een dagloon van € 19,11.
Op 4 april 2019 ontving het UWV een signaal van de ex-werkgever dat het ZW-dagloon onjuist was vastgesteld.
1.2
Bij besluit van 18 april 2019 (herzieningsbesluit) heeft het UWV aan eiser medegedeeld dat zijn recht op ZW-uitkering is herzien. Dit omdat bij een interne controle is gebleken dat het UWV eisers dagloon niet juist had vastgesteld. Het dagloon is vanaf 6 juli 2016 herzien naar een bedrag van € 45,76.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het herzieningsbesluit.
Bij bestreden besluit I heeft het UWV de bezwaren van eiser ongegrond verklaard.
1.3
Bij besluit van 2 januari 2020 (terugvorderingsbesluit) heeft het UWV de ZW-uitkering over de periode van 12 oktober 2016 tot en met 3 juli 2018 tot een bedrag van € 65.231,78 van eiser teruggevorderd.
Bij besluit van 5 januari 2020 (invorderingsbesluit) heeft het UWV eiser laten weten op welk bankrekeningnummer en binnen welke tijd hij € 65.231,78 moet terug betalen.
Bij brief van 2 februari 2020 heeft het UWV een herinnering gestuurd. Deze brief is niet op rechtsgevolg gericht. Het UWV heeft deze brief ten onrechte aangemerkt als een besluit en het bezwaar hier mede tegen gericht geacht.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het terugvorderingsbesluit en het invorderingsbesluit.
Bij besluit van 20 februari 2020 is eiser medegedeeld dat hij voorlopig niet kan aflossen op de terugvordering.
Bij bestreden besluit II heeft het UWV de bezwaren van eiser gegrond verklaard. De hoogte van de terugvordering wijzigt van € 65.231,78 naar € 50.591,00. De reden hiervoor is dat het UWV bij de oorspronkelijke terugvordering ten onrechte geen rekening had gehouden met de ZW-uitkering waar eiser wel recht op had. Verder heeft het UWV bevestigd dat eiser voorlopig geen aflossingscapaciteit heeft en voorlopig het bedrag niet wordt ingevorderd.
2.
Beroepsgronden
2.1
Eiser heeft tegen bestreden besluit I aangevoerd dat er in de bezwaarprocedure ten onrechte geen hoorzitting is gehouden. Ten aanzien van de herziening stelt eiser dat het rechtszekerheidsbeginsel zich daartegen verzet. Eiser is volledig arbeidsongeschikt door opgelopen hersenletsel ten gevolge van een zwaar ongeval en voor de rechtszekerheidstoets zijn de volledige dossiers met betrekking tot de arbeidsongeschiktheidsbeoordelingen (ZW en WIA) van belang. De medische beoordeling door de verzekeringsarts bezwaar & beroep is onzorgvuldig. Eiser heeft het UWV correct geïnformeerd. Het financiële plaatje was van meet af aan volledig bij het UWV bekend. Het toekenningsbesluit van 25 oktober 2016 bevat geen informatie over de criteria en de bijlage bij het besluit is, zeker voor iemand met hersenletsel als dat van eiser, onbegrijpelijk. Eiser heeft navraag gedaan bij het UWV en steeds werd bevestigd dat de hoogte van het ZW-dagloon klopte.
2.2
Eiser heeft tegen bestreden besluit II aangevoerd dat de hoogte van de terugvordering oncontroleerbaar is. Dat er geen telefoonnotities of een deel van het gesprek niet in een notitie bij het UWV is terug te vinden, betekent niet dat het gesprek niet heeft plaatsgevonden. Er is dus een dringende reden om van terugvordering af te zien.
Ten slotte is ten onrechte maar 1 punt proceskostenvergoeding toegekend, want eiser had wel op een hoorzitting willen komen en er is ook een pleitnota opgestuurd.
3.
Hoorzitting in bezwaar
De rechtbank is van oordeel dat eiser niet van het horen in de bezwaarprocedure tegen het herzieningsbesluit heeft afgezien. Er is dan ook sprake van een gebrek in bestreden besluit I. Dit gebrek zal de rechtbank evenwel met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) passeren, nu aannemelijk is dat eiser daardoor niet is benadeeld. Hij is in beroep immers alsnog in de gelegenheid geweest om alles wat hij wilde zeggen zowel mondeling als schriftelijk naar voren te brengen.
4.
Wettelijk kader
Op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de ZW herziet het UWV een besluit tot toekenning van uitkering of trekt hij dat in indien de uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend. Op grond van het tweede lid kan het UWV geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking afzien indien daarvoor dringende redenen zijn.
Op grond van artikel 33, eerste lid, van de ZW is het UWV verplicht om de uitkering, die als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 30a van de ZW onverschuldigd is betaald, terug te vorderen. Indien daarvoor dringende redenen zijn kan het UWV op grond van artikel 33, zesde lid, van terugvordering afzien.
5.
Herziening versus intrekking
Ter zitting heeft gemachtigde van eiser de vraag gesteld of er wel een grondslag is voor terugvordering, nu er geen intrekkingsbesluit is genomen. Zoals ter zitting is besproken heeft het UWV de uitkering van eiser herzien en niet ingetrokken, zodat het recht op ZW-uitkering deels blijft bestaan. De terugvordering is gebaseerd op het deel van de uitkering dat onverschuldigd is betaald, een bedrag dat bij bestreden besluit II is vastgesteld op € 50.591,00.
6.
Herziening met terugwerkende kracht
6.1
Volgens de rechtspraak [1] van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), de hoogste bestuursrechter in dit soort zaken, staan de bewoordingen, noch het doel en de strekking, van de ZW er in beginsel aan in de weg dat de herziening of intrekking van een uitkering met terugwerkende kracht geschiedt. Dat laat onverlet dat herziening en intrekking onder omstandigheden in strijd kan zijn met het rechtszekerheidsbeginsel dan wel een (andere) ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel.
In dit verband zijn van belang de Beleidsregels schorsing, opschorting, intrekking en herziening uitkeringen 2006 van het UWV. Deze voorzien erin dat van intrekking en herziening met terugwerkende kracht wordt afgezien indien de inlichtingenplicht niet is geschonden en het de verzekerde
niet redelijkerwijs duidelijk konzijn dat ten onrechte of tot een te hoog bedrag uitkering werd verstrekt.
Die beleidsregels dienen te worden aangemerkt als een buitenwettelijk begunstigend beleid dat naar vaste rechtspraak [2] door de bestuursrechter terughoudend dient te worden getoetst. Dat houdt in dat de aanwezigheid en de toepassing van dat beleid als een gegeven worden aanvaard met dien verstande dat wordt getoetst of een zodanig beleid op consistente wijze is toegepast.
6.2
Eiser stelt zich op het standpunt dat het hem niet redelijkerwijs duidelijk kon zijn dat hij teveel ZW-uitkering ontving. Vanwege zijn medische situatie kon eiser niet overzien dat zijn dagloon voor de ZW (veel) te hoog was vastgesteld.
Deze medische grond heeft het UWV voorgelegd aan de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Die arts oordeelde in zijn rapportage van 5 februari 2020 dat eiser kon komen tot twijfel over de ongewoon hoge uitkering. Volgens de arts werkten eisers opmerkzaamheid en geheugen gedurende de periode van ZW-uitkering voldoende, net als zijn vermogen om na te denken.
Naar het oordeel van de rechtbank maakt het enkele feit dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep eiser niet persoonlijk heeft gezien, niet dat zijn onderzoek niet zorgvuldig is geweest. Eiser en zijn gemachtigde hebben geen medische stukken ingediend die aanleiding geven tot twijfel aan dit standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Uit het rapport van Revant volgt niet, zoals eiser betoogt, dat eiser vanwege hersenletsel dermate cognitieve beperkingen heeft dat hem niet redelijkerwijs duidelijk kon zijn dat hij teveel uitkering ontving. De rechtbank kent dan ook aan dat rapport niet die waarde toe die eiser daaraan gehecht wenst te zien.
Ter zitting heeft eiser toegelicht dat hij niet onder bewind was gesteld, maar de bankzaken en de administratie nog zelf regelde met behulp van zijn moeder en maatschappelijke ondersteuning. Eiser heeft toegelicht dat hij een bril gebruikte bij zijn zichtproblemen en zag dat het uitkeringsbedrag hoog was. Uit het feit dat eiser stelt navraag te hebben gedaan bij het UWV of zijn uitkering niet te hoog was, kan worden afgeleid dat hij de hoogte van de uitkering wel opmerkelijk vond. Dat is ook begrijpelijk, want de uitkering was veel hoger (meer dan 2x zo hoog) dan hij ooit in loondienst had verdiend.
Gelet op het voorgaande heeft het UWV terecht aangenomen dat het eiser redelijkerwijs duidelijk kon zijn dat de ZW-uitkering tot een te hoog bedrag werd verstrekt. Dit betekent dat het rechtszekerheidsbeginsel zich in dit geval niet verzet tegen herziening van de ZW-uitkering met terugwerkende kracht. Deze grond faalt.
7.
Vertrouwensbeginsel
Ten aanzien van het beroep op het vertrouwensbeginsel overweegt de rechtbank als volgt.
In de telefoonnotities van het UWV is niet terug te vinden dat eiser ten tijde van het recht op ZW-uitkering geïnformeerd heeft of de hoogte van zijn ZW-uitkering wel klopte, nog afgezien van wat daarop geantwoord zou zijn door medewerkers van het UWV. Dit is onvoldoende voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel. Het beroep op het vertrouwensbeginsel faalt.
8.
Dringende redenen
Het UWV was gehouden tot herziening van de ZW-uitkering met terugwerkende kracht en terugvordering van het teveel betaalde. Dat zou anders kunnen zijn als sprake is van dringende redenen.
Volgens vaste rechtspraak is van dringende redenen slechts sprake is als deze zijn gelegen in onaanvaardbare sociale of financiële gevolgen van een terugvordering voor een betrokkene. Het moet dan gaan om incidentele gevallen, waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is, en waarin een individuele afweging plaatsvindt van alle relevante omstandigheden.
Naar het oordeel van de rechtbank is niet dan wel onvoldoende gebleken dat de terugvordering zodanig onaanvaardbare sociale of financiële gevolgen heeft voor eiser dat dringende redenen aangenomen moeten worden. Daarbij acht de rechtbank van belang dat eiser bij de invordering bescherming geniet van de regels van de beslagvrije voet, dat er op dit moment geen sprake is van aflossingscapaciteit aan de zijde van eiser en hij de schuld die is ontstaan voorlopig niet hoeft terug te betalen. De rechtbank begrijpt dat de terugvordering zwaar op eiser rust, maar de gevolgen daarvan zijn naar het oordeel van de rechtbank niet onaanvaardbaar, zodat er geen sprake is van een dringende reden om van terugvordering af te zien.
9.
Conclusie
Aangezien de beroepsgronden van eiser niet slagen, zullen de beroepen ongegrond worden verklaard.
10.
Griffierecht en proceskosten
De rechtbank zal vanwege de toepassing van artikel 6:22 van de Awb het UWV opdragen om het griffierecht aan eiser te vergoeden in de zaak 19/5958 ZW.
Ook zal de rechtbank het UWV veroordelen in de proceskosten van eiser in dat beroep.
De proceskosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 525,00 en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen ongegrond;
  • draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 47,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.050,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A. de Rooij, griffier, op 22 december 2020 en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
De griffier is niet in de gelegenheid
om deze uitspraak mee te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.CRvB 14 oktober 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2469.
2.CRvB 16 juli 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BN2197 en CRvB 5 november 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BG3717.