In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende, die in Frankrijk woont, en de inspecteur van de Belastingdienst. De belanghebbende had zijn fiscale belangen laten behartigen door een gemachtigde, omdat hij de Nederlandse taal niet machtig is en al geruime tijd niet meer in Nederland woont. De inspecteur had een aanmaning tot het doen van aangifte inkomstenbelasting (IB) voor het jaar 2017 gestuurd naar het woonadres van de belanghebbende, in plaats van naar het geregistreerde adres van de gemachtigde. Hierdoor ontving de gemachtigde de aanmaning pas na de termijn voor het indienen van de aangifte.
De rechtbank oordeelde dat de inspecteur in dit geval gehouden was de aanmaning naar de gemachtigde te zenden. Aangezien de aanmaning niet op het juiste adres was ontvangen, kon niet worden gesteld dat de belanghebbende een verzuim had begaan door niet tijdig aangifte te doen. De rechtbank verklaarde het beroep van de belanghebbende gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar tegen de verzuimboete van € 369 en de boetebeschikking, en veroordeelde de inspecteur tot vergoeding van immateriële schade van € 500 en proceskosten van € 1.333.
De rechtbank benadrukte dat het niet tijdig doen van aangifte geen verzuim vormt als de aanmaning niet op het juiste adres is ontvangen. Dit is in strijd met het beginsel van zorgvuldige voorbereiding, vooral wanneer een gemachtigde is aangesteld. De rechtbank concludeerde dat de overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van het bezwaar en beroep recht geeft op schadevergoeding, en dat de inspecteur verantwoordelijk is voor de gemaakte fouten in de communicatie.