Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 februari 2021 in de zaak tussen
[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres
De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.
Procesverloop
Overwegingen
.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 februari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had op 19 juli 2017 een verzoek tot naturalisatie ingediend, maar dit verzoek werd op 12 juli 2019 afgewezen. De staatssecretaris verklaarde het bezwaar van eiseres tegen deze afwijzing ongegrond in een besluit van 23 oktober 2019. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij zij stelde dat zij haar identiteit had aangetoond met een paspoort, en dat het overleggen van een geboorteakte geen vereiste was. De staatssecretaris was van mening dat eiseres niet voldoende bewijs had geleverd van haar identiteit en nationaliteit, en dat de overgelegde documenten niet aan de vereisten voldeden.
Tijdens de zitting op 26 januari 2021 heeft de rechtbank de argumenten van beide partijen gehoord. Eiseres voerde aan dat zij in bewijsnood verkeerde en dat de staatssecretaris in andere zaken wel nieuwe documenten had geaccepteerd. De rechtbank oordeelde echter dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat eiseres met de overgelegde documenten haar identiteit niet had aangetoond. De rechtbank concludeerde dat de geboorteakte niet bevoegd was opgemaakt en dat het paspoort niet als bewijs kon dienen zonder aanvullende informatie over de identiteit bij de afgifte. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond, waarbij zij benadrukte dat de staatssecretaris bevoegd is om bewijs van identiteit en nationaliteit te verlangen in naturalisatieprocedures.
De rechtbank heeft ook het beroep op de hardheidsclausule en artikel 6 van het EVRM verworpen, omdat deze niet van toepassing waren in deze context. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 18 februari 2021, en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.