4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1
Bewijs in zedenzaken algemeen
De rechtbank stelt voorop dat zedenzaken zich doorgaans laten kenmerken door het gegeven dat slechts twee personen aanwezig waren bij de ten laste gelegde seksuele handelingen: het vermeende slachtoffer en de vermeende dader. Bij een ontkennende verdachte brengt dit in veel gevallen mee dat slechts de verklaringen van het vermeende slachtoffer als wettig bewijsmiddel voorhanden zijn. Volgens het tweede lid van artikel 342 Sv kan het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op basis van de verklaring van één getuige of enkel op basis van de verklaring of aangifte van het slachtoffer. Dit betekent dat – in een geval als het onderhavige, waarin wordt ontkend dat de handelingen zijn gepleegd en er geen getuigen van zijn – de rechtbank eerst de betrouwbaarheid van de verklaring van het slachtoffer moet beoordelen en daarnaast moet bepalen of voor de verklaringen van het slachtoffer voldoende steunbewijs in het dossier aanwezig is. Dat steunbewijs hoeft, zo volgt uit de jurisprudentie van de Hoge Raad, bij zedenzaken niet per definitie te zien op de ontuchtige handelingen zelf. Het is afdoende wanneer de verklaring van de aangeefster op onderdelen steun vindt in andere bewijsmiddelen, afkomstig van een andere bron dan van degene die de belastende verklaring heeft afgelegd. Indien een verklaring van een getuige bijvoorbeeld (mede) een zelfstandige, eigen waarneming inhoudt ten aanzien van de emotionele of fysieke toestand van de aangeefster op het moment dat het strafbare feit plaatsvindt, of vlak daarna, kan die waarneming voldoende steunbewijs opleveren voor het bewezenverklaarde. Voorts is van belang dat uit het dossier en uit het verhandelde ter zitting, de rechter onverminderd de overtuiging moet krijgen dat het feit is gepleegd zoals het de verdachte wordt verweten. Zeker als de bewijsmiddelen schaars zijn, moet de rechter behoedzaamheid betrachten om op grond van hetgeen overigens blijkt, aan te nemen dat het feit is gepleegd (zie: HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM2452, HR 6 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BS7910, HR 10 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1354, HR 15 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:717 en HR 10 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1117). De feiten
[slachtoffer] , de dochter van verdachte die geboren is op [geboortedag 2] 2002, heeft tijdens een studioverhoor op 22 maart 2016 verklaard dat zij, toen zij 9 of 10 jaar oud was (
de rechtbank begrijpt dat dit in de periode van 24 juni 2011 tot en met 23 juni 2013 was)de piemel van verdachte, haar vader, moest aftrekken. Verdachte had haar uitgelegd hoe zij dat moest doen. Dat zou een paar keer gebeurd zijn. [slachtoffer] wist niet meer wanneer het voor het eerst gebeurd was. Verder had zij nooit iets met verdachte moeten doen en had verdachte ook nooit iets bij haar gedaan. Dat misbruik vond met name plaats op de slaapkamer van verdachte als haar moeder aan het douchen was of beneden was.
Tijdens een tweede studioverhoor, op 19 mei 2020, verklaarde [slachtoffer] dat zij niet wist hoe vaak het gebeurd was en wanneer de eerste keer was. Waar het misbruik uit bestond wist zij toen ook niet te zeggen. Pas nadat haar is voorgehouden dat zij aan haar vriendinnetje op een boot heeft verteld dat zij door verdachte gevingerd zou zijn, verklaart zij dat dat inderdaad gebeurd is. Daarna vertelt ze na doorvragen ook, dat het aftrekken van verdachte gebeurd is. Zij vertelt dan dat het vingeren op een vakantiepark in Drenthe plaatsvond. Dat vingeren was eenmalig.
De rechtbank stelt vast dat de verklaringen van [slachtoffer] , zoals die zijn afgelegd tijdens de studioverhoren, zeer weinig gedetailleerd zijn. Bovendien zijn die verklaringen niet consistent, nu zij in haar eerste verklaring niet rept over het feit dat zij door verdachte gevingerd zou zijn, terwijl zij dat in haar tweede verklaring, na geconfronteerd te zijn met de verklaring van haar vriendinnetje [naam 3] , wel vertelt en zij geen verklaring heeft voor het eerder niet noemen van zo een gebeurtenis.
Deze vaststellingen tasten in beginsel de betrouwbaarheid van haar verklaringen aan, waardoor behoedzaam met die verklaringen omgegaan dient te worden.
Verdachte heeft genoemde seksuele handelingen steeds, zowel bij de politie, de reclassering als ter zitting, ontkend.
In het dossier bevindt zich een aantal verklaringen van getuigen, die verklaren wat zij hebben gehoord van [slachtoffer] .
Zo heeft [naam 2] , de moeder van [slachtoffer] , verklaard dat zij van de moeder van [naam 3] , een vriendin van [slachtoffer] , had gehoord dat [slachtoffer] tegen [naam 3] had verteld dat zij in het verleden door verdachte geslagen was. [naam 2] heeft toen via WhatsApp aan [slachtoffer] gevraagd of dat waar was en [slachtoffer] heeft dat beaamd en toen ook geschreven “ja, ook seksueel”. [slachtoffer] heeft haar later alleen verteld dat zij in het verleden seksueel misbruikt was door verdachte, maar [slachtoffer] heeft verder niet verteld wat er dan gebeurd was, hoe vaak en wanneer dat gebeurd was.
Andere getuigen, zoals [naam 3] (een vriendinnetje van [slachtoffer] ), [naam 4] (de moeder van [naam 3] ) en [naam 5] (de gezinsmanager) hebben van [slachtoffer] of via een ander ( [naam 3] ) gehoord wat verdachte gedaan zou hebben. Tegen [naam 3] zou [slachtoffer] alleen verteld hebben dat verdachte [slachtoffer] had gevingerd. Tegen [naam 5] heeft [slachtoffer] verteld dat zij haar vader ongeveer 5 keer heeft afgetrokken en dat dit in 2015 gebeurd was.
De rechtbank acht genoemde de-auditu verklaringen ontoereikend om in dit geval het benodigde steunbewijs te bieden, nu al deze verklaringen uitsluitend [slachtoffer] als bron hebben.
Daarnaast kan geen steunbewijs geput worden uit de emotionele of fysieke toestand van [slachtoffer] ten tijde van haar openbaring over wat verdachte met haar gedaan zou hebben op seksueel vlak. Toen zij het aan haar eigen moeder, aan [naam 3] en haar moeder en aan [naam 5] vertelde waren er immers al een paar jaar verlopen sinds het misbruik plaats zou hebben gevonden. Verder wordt uit het dossier, met name uit stukken die gevoegd zijn bij het verzoek tot schadevergoeding, duidelijk dat [slachtoffer] sinds haar 7e jaar bij de kinderarts kwam in verband met vroegtijdige puberteit en dat zij kenmerken van een autismespectrum-stoornis vertoonde. Ook waren er problemen binnen het gezin, anders dan het vermeende misbruik, die mede tot een echtscheiding van haar ouders leidden. Weliswaar is [slachtoffer] in de periode van december 2015 tot en met juli 2018 behandeld in verband met een depressieve stoornis en chronische PTSS, waarbij onder andere een EMDR-therapie is toegepast, maar niet kan worden vastgesteld dat deze omstandigheden (mede) verband hielden met het vermeende misbruik, gelet op de andere zaken die speelden.
Voorts bevindt zich in het dossier een verklaring van [getuige] (een ex-relatie van verdachte). Zij heeft verteld dat verdachte aan haar had verteld, dat [slachtoffer] naakt op zijn bed lag en dat [slachtoffer] in zijn bijzijn zichzelf heeft gevingerd. Voorts zou [slachtoffer] verdachte hebben gepijpt en zou verdachte aan [getuige] een foto hebben gestuurd waarop [slachtoffer] zich aan het vingeren was. Ook zou verdachte [slachtoffer] een keer hebben uitgeruild voor de dochter van een andere man en zouden zowel hij als die andere man seks hebben gehad met elkaars dochter. Wel heeft [getuige] daarbij verklaard dat zij niet weet of het fantasieverhalen van de kant van verdachte waren of dat het feitelijk gebeurd is.
De rechtbank kan de verklaring van [getuige] door zijn expliciteit moeilijk plaatsen in het geheel van andere verklaringen in het dossier en zet daar haar vraagtekens bij. Verdachte ontkent ook dat hij een en ander aan [getuige] heeft verteld.
De officier van justitie heeft ook nog de verklaring van het jongere zusje [naam 1] over het seksueel misbruik dat verdachte van haar zou hebben gemaakt, als steunbewijs van het misbruik van [slachtoffer] gebruikt. De rechtbank gaat hier niet in mee. Nog los van de mate van betrouwbaarheid van de verklaring van [naam 1] overweegt de rechtbank, dat wat [slachtoffer] en [naam 1] verklaren over de aard van de handelingen, de omstandigheden waaronder en de plaatsen waar die plaatsvonden, geen dan wel onvoldoende samenhang bieden om als steunbewijs te kunnen dienen, waarbij de rechtbank nog in aanmerking neemt dat [naam 1] en [slachtoffer] over en weer verklaren, dat zij niets weten over het misbruik bij de ander.
Ook de screenshot die in het dossier zit met onder andere de tekst “ik ben zat en geil” wat de tekst van het WhatsApp-bericht zou zijn dat verdachte naar de telefoon van [slachtoffer] zou hebben gestuurd, biedt onvoldoende steunbewijs, nu niet vastgesteld kan worden dat verdachte dat bericht heeft verstuurd aan [slachtoffer] . Ook staat niet vast wanneer dat bericht verstuurd zou zijn, nog los van het feit dat mede door het ontbreken van de context waarin het bericht zou moeten worden geplaatst, de tekst op zichzelf te ver verwijderd is van wat verdachte onder feit 1 wordt verweten.
Het voorgaande leidt ertoe dat wat aan verdachte onder feit 1 is ten laste gelegd, niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. Verdachte zal dan ook van feit 1 worden vrijgesproken.
De rechtbank beseft dat deze uitkomst, vrijspraak bij gebrek aan bewijs, voor alle betrokkenen, in het bijzonder voor [slachtoffer] en haar moeder maar ook voor verdachte, lastig zal zijn. Er is immers onvoldoende ondersteunend bewijs om [slachtoffer] te volgen en tot een bewezenverklaring te komen, en er is ook onvoldoende in het dossier om vast te stellen dat verdachte het echt niet gedaan heeft. De wet en de jurisprudentie laten naar het oordeel van de rechtbank in deze zaak echter geen andere uitkomst toe.
Feit 2
Op basis van de bewijsmiddelen, is de rechtbank - anders dan de verdediging - van oordeel dat verdachte de onder feit 2 vermelde kinderpornografische afbeeldingen op 20 oktober 2016 in zijn bezit had.
De telefoon van verdachte is op 20 oktober 2016 in beslag genomen. Uit het proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot de op de telefoon van verdachte aangetroffen afbeeldingen leidt de rechtbank af dat die afbeeldingen op het geheugengebied van de simkaart stonden en direct benaderbaar waren. Die afbeeldingen zijn volgens bijlage 3 bij genoemd proces-verbaal bevindingen immers aangetroffen in een mappenstructuur eindigend op …../WhatsApp Images/Sent/IMG.
De op zitting naar voren gebrachte stelling van verdachte dat hij de afbeeldingen waarop kinderporno te zien is, heeft verwijderd van zijn telefoon, is niet nader onderbouwd en wordt bovendien weerlegd door voornoemd proces-verbaal.
Verdachte heeft op zitting verklaard dat zijn telefoontoestel, nadat hij alles had gewist wat hem eerder aan foto’s was toegestuurd, in 2015 tot het einde van dat jaar bij [naam 2] heeft gelegen en dat iedereen met de toegangscode 0000 in dat toestel kon. Eind 2015 heeft hij die telefoon teruggevraagd en ook teruggekregen.
De impliciet door verdachte gedane suggestie dat mogelijk iemand anders deze afbeeldingen op zijn telefoon heeft gezet in de tijd dat deze telefoon bij [naam 2] lag, acht de rechtbank ongeloofwaardig, evenals de stelling van verdachte dat zijn telefoon al die tijd bij [naam 2] lag. Het had voor de hand gelegen dat verdachte al in een eerder stadium hierover had verklaard. Dat hij zich destijds op aanraden van zijn toenmalige advocaat heeft beroepen op zijn zwijgrecht, zoals verdachte op zitting heeft verklaard, maakt dit niet anders. Overigens stelt de rechtbank vast dat verdachte tijdens zijn eerste verhoor op 20 oktober 2016 zich niet op zijn zwijgrecht heeft beroepen toen hem vragen werden gesteld over zijn telefoon. Hij heeft toen verklaard dat hij de enige was die gebruik maakte van de LG telefoon en dat hij mee wilde werken aan onderzoek aan zijn telefoon. Als verdachte bedoelde te zeggen dat hij dergelijke afbeeldingen niet op zijn telefoon bewaart, nu de telefoon door ex-vrouw en kinderen gebruikt wordt, gaat de rechtbank daar ook niet in mee, nu de op de telefoon gevonden afbeeldingen dit tegenspreken.
Nu de rechtbank ervan uitgaat dat deze foto’s vrij te benaderen waren op zijn telefoon, leidt de rechtbank hier uit af dat verdachte (minst genomen voorwaardelijk) opzet had op het bezitten van deze afbeeldingen, in die zin dat hij wetenschap/bewustheid had van deze afbeeldingen op zijn telefoon, hij de beschikkingsmacht daarover had en de aanwezigheid daarvan gewild heeft. De rechtbank acht dit feit daarom wettig en overtuigend bewezen.
Feit 3
Onder feit 3 wordt verdachte verweten dat hij op 20 oktober 2016 een aantal afbeeldingen met dierenporno in zijn bezit had. Als verfeitelijking en voorbeeld van die dierenporno-afbeeldingen is in de tenlastelegging een bepaalde afbeelding met de bestandsnaam [bestandsnaam 1] vermeld.
De rechtbank stelt vast dat het dossier geen beschrijving bevat van wat op die afbeelding te zien is. Deze afbeelding bevindt zich ook niet in het dossier. Waarschijnlijk is er een toonmap van deze afbeeldingen beschikbaar, maar die is niet ter terechtzitting door de officier van justitie aan de rechtbank overhandigd, zodat de rechtbank niet zelf heeft kunnen waarnemen wat op bedoelde afbeelding te zien is.
Het proces-verbaal met betrekking tot de kinder- en dierenporno vermeldt verder (op bladzijde 29 onderaan en bladzijde 30 bovenaan):
Naast kinderpornografie hebben wij ook een (grote) hoeveelheid dierenpornografisch materiaal aangetroffen. Het gaat daarbij om 26 foto’s weergegeven in het overzicht van de aantallen in bijlage II. Op deze afbeeldingen was telkens sprake van een ontuchtige handeling waarbij een mens en een dier betrokken waren. Zo zagen wij afbeeldingen van: een volwassen man die anaal werd gepenetreerd door de penis van een hengst en van een volwassen vrouw die vaginaal en oraal gepenetreerd werd door de penis van een hengst.
Genoemde tekst sluit niet uit dat er nog afbeeldingen waren met andere ontuchtige handelingen tussen mens en dier dan wat beschreven is.
Hierdoor kan de rechtbank niet vaststellen of de tenlastegelegde afbeelding, die als enige verfeitelijking wordt genoemd, weergeeft wat als beschrijving in de tenlastelegging wordt vermeld, namelijk:
- het door een dier (te weten: een paard) vaginaal en oraal penetreren van een volwassen vrouw
en/of
- het door een dier (te weten: een paard) anaal penetreren van een volwassen man.
Dit leidt tot de conclusie dat verdachte van dit feit moet worden vrijgesproken.