ECLI:NL:RBZWB:2021:2718

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 juni 2021
Publicatiedatum
2 juni 2021
Zaaknummer
02-156824-20
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • M. Phillips
  • A. Combee
  • J. Bogaert
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot afpersing van een cafetaria door een minderjarige met een kapmes

Op 2 juni 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2004, die samen met een medeverdachte op 12 juni 2020 heeft geprobeerd een cafetaria in Breda te overvallen. De zaak werd behandeld met gesloten deuren, waarbij de officier van justitie, mr. M.P. de Graaf, en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De tenlastelegging omvatte twee feiten: de poging tot afpersing en het voorhanden hebben van een kapmes. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan beide feiten, ondanks het verweer van de verdediging dat er sprake was van vrijwillige terugtred. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet vrijwillig was teruggetreden, maar was gevlucht omdat de overval niet het gewenste effect had. De rechtbank legde een jeugddetentie op van 63 dagen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals het volgen van onderwijs en meewerken aan behandeling. Daarnaast werd een werkstraf van 80 uren en een leerstraf van 35 uren opgelegd. De rechtbank kende ook een schadevergoeding toe aan de benadeelde partij, [slachtoffer], ter hoogte van € 1.400,- voor immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team familie- en jeugdrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/156824-20
vonnis van de meervoudige kamer van 2 juni 2021
in de strafzaak tegen de minderjarige
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 2004 te [geboorteplaats]
wonende te [adres]
raadsman mr. K. Verkaart, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld met gesloten deuren op de zitting van 19 mei 2021, waarbij de officier van justitie, mr. M.P. de Graaf, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
Feit 1
samen met een ander op of omstreeks 12 juni 2020 te Breda heeft geprobeerd [naam 2] te overvallen.
Feit 2
samen met een ander op of omstreeks 12 juni 2020 te Breda een kapmes bij zich heeft gehad.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
Feit 1
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit in vereniging heeft gepleegd en baseert zich daarbij op de aangifte, op de door de heer [slachtoffer] en mevrouw [naam 1] afgelegde verklaringen en op de bekennende verklaringen van verdachte en medeverdachte [medeverdachte] .
Feit 2
De officier van justitie acht ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte een mes voorhanden heeft gehad en baseert zich daarbij op de aangifte, op de door de heer [slachtoffer] en mevrouw [naam 1] afgelegde verklaringen en op de bekennende verklaringen van verdachte en medeverdachte [medeverdachte] .
4.2
Het standpunt van de verdediging
Feit 1
De verdediging voert geen bewijsverweer gelet op de bekennende verklaring van verdachte.
Feit 2
De verdediging voert geen bewijsverweer gelet op de bekennende verklaring van verdachte.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1
Aangezien verdachte ten aanzien van het tenlastegelegde feit een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank het feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- het proces-verbaal van aangifte van [naam 1] namens [naam 2] van 12 juni 2020, pagina’s 65 tot en met 66;
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd tijdens de zitting van 19 mei 2021.
De verdediging voert aan dat sprake was van vrijwillige terugtred aan de zijde van verdachte. De rechtbank vat dit verweer op als een kwalificatieverweer en zal dit onder punt 5 ten aanzien van de strafbaarheid bespreken.
Feit 2
Aangezien verdachte ten aanzien van het tenlastegelegde een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank het feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd tijdens de zitting van 19 mei 2021;
- het proces-verbaal van bevindingen, pagina’s 91 tot en met 92.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
op 12 juni 2020 te Breda, tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [naam 1] en [slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag, dat aan [naam 2] en/of [naam 1] en/of [slachtoffer] toebehoorde, door naar [naam 2] te gaan waarna hij, verdachte,
- voorzien van gezichtsbedekking, en
- een kapmes aan die [naam 1] en [slachtoffer] heeft getoond en voorgehouden, en
- daarbij die [naam 1] en [slachtoffer] dreigend de woorden heeft toegevoegd: “this is a robbery” en “give me money”, en
- een tas in de richting van die [naam 1] heeft gegooid,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
op 12 juni 2020 te Breda een wapen van categorie IV, onder 2 van de Wet wapens en
munitie, te weten een kapmes, heeft voorhanden gehad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Feit 1
Onder verwijzing naar jurisprudentie betoogt de raadsman dat verdachte vrijwillig is teruggetreden als bedoeld in artikel 46b van het Wetboek van Strafrecht. Het niet voltooien van de overval is het gevolg geweest van een spontaan, door verdachte zelf genomen besluit. Dit blijkt al uit zijn verklaring bij de politie en verdachte heeft steeds hetzelfde verklaard. Verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte] hebben tot aan het moment dat verdachte de cafetaria binnen liep, getwijfeld over het plegen van de overval. Verdachte is naar binnen gegaan, maar zag meteen de angst in de ogen van [slachtoffer] en [naam 1] . Hij kreeg spijt. Verdachte is ongeveer 10 seconden binnen geweest. Hij heeft het een en ander gezegd en heeft het zakje gegooid. Verdachte is weggerend zonder de reactie van de man en de vrouw af te wachten. Tijdens het wegrennen hoorde hij de vrouw nog roepen dat er alleen kon worden gepind. Daarna zijn verdachte en [medeverdachte] samen weggerend. Verdachte heeft vervolgens snel een vriend over de overval verteld en heeft zich gemeld bij de politie. Verdachte heeft niet gehoord dat [slachtoffer] heeft gezegd dat de politie zou worden gebeld. Mogelijk is in het Mandarijn gecommuniceerd. Verdachte heeft [medeverdachte] niet horen kloppen op het raam. Verdachte dient, nu hij vrijwillig is teruggetreden, te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
De officier van justitie voert aan dat er geen sprake is van vrijwillige terugtred. Verdachte is gemaskerd de cafetaria binnen gegaan en had een mes bij zich. Hij is langs de bestelbalie naar het einde van de verkoopbalie gelopen. Verdachte heeft een tasje naar de kassa gegooid. Daarbij heeft hij geroepen “Dit is een overval” en “Give me the money”. [naam 1] negeerde het tasje en verdachte zag dat [slachtoffer] bij de frituurpan stond. Verdachte is teruggetreden omdat hij zich realiseerde dat het niet goed ging.
De rechtbank overweegt het volgende.
De rechtbank stelt voorop dat van vrijwillige terugtred in de zin van art. 46b van het Wetboek van Strafrecht sprake is, indien de verdachte vrijwillig is teruggetreden voordat het misdrijf is voltooid. Of gedragingen van de verdachte toereikend zijn om de gevolgtrekking te wettigen dat het misdrijf niet is voltooid ten gevolge van omstandigheden die van zijn wil afhankelijk zijn, hangt - mede gelet op de aard van het misdrijf - af van de concrete omstandigheden van het geval.
Daarbij verdient opmerking dat voor het aannemen van vrijwillige terugtred in geval van een voltooide poging veelal, een zodanig optreden van een verdachte is vereist dat dit naar aard en tijdstip geschikt is het intreden van het gevolg te beletten (HR 19 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ2169; HR 13 maart 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ6709, HR 3 maart 2009, ECLI:NL:HR:2009:BF8844; HR 12 april 2011, ECLI:NL:HR:2011:BN4351; HR 3 juli 2012, ECLI:NL:HR:BW9976).
De rechtbank stelt aan de hand van het dossier het volgende vast. Verdachte had een film gezien en heeft toen aan medeverdachte [medeverdachte] voorgesteld een overval te plegen. Daar hebben zij op meerdere momenten over gesproken. Op 12 juni 2020 fietsten verdachte en [medeverdachte] samen naar [naam 2] . Verdachte heeft verklaard dat hij geld nodig had en de cafetaria wilde beroven. Verdachte liep vervolgens gemaskerd en met het kapmes de cafetaria in, waar [slachtoffer] en [naam 1] aan het werk waren. [medeverdachte] had ook een masker op en bleef buiten staan. Verdachte liep voorbij de bestelbalie naar het einde van de verkoopbalie. Hij stond op 2 tot 3 meter van [naam 1] en liet haar het mes zien. Verdachte gooide een zakje naar [naam 1] en riep “This is a robbery” en “Give me the money”. [naam 1] negeerde het zakje. [naam 1] riep dat zij geen geld had, omdat bij de cafetaria enkel kan worden gepind. [slachtoffer] zei tegen [naam 1] dat zij de politie moest bellen en pakte een pan frituurvet. Verdachte draaide zich om en rende weg. [medeverdachte] rende ook weg.
Naar het oordeel van de rechtbank is verdachte gevlucht, omdat hij merkte dat de door hem voorgenomen en uitgevoerde handelingen en de bedreiging met geweld niet het door hem gewenste effect hadden en dat de overval niet zou slagen. Immers, het gegooide zakje werd genegeerd en [naam 1] en [slachtoffer] begonnen tegen elkaar te praten. Ook pakte [slachtoffer] op dat moment een pan met frituurvet. Verdachte merkte dat [naam 1] en [slachtoffer] niet zouden gaan meewerken, wist niet meer wat hij moest doen en rende weg. De rechtbank acht de verklaring van verdachte dat hij is teruggetreden, omdat hij de angst in de ogen van [slachtoffer] en [naam 1] zag dan ook niet geloofwaardig. Op grond van de hiervoor vermelde omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat het misdrijf slechts niet is voltooid ten gevolge van, niet van de wil van de verdachte afhankelijke, omstandigheden. De rechtbank zal het beroep op vrijwillige terugtred verwerpen.
Er zijn voorts geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
Feit 2
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een jeugddetentie voor de duur van 63 dagen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en met de bijzondere voorwaarden dat verdachte een dagbesteding in de vorm van school en/of werk heeft, dat verdachte meewerkt aan de behandeling van Impegno, indien dit door de jeugdreclassering noodzakelijk wordt geacht en dat verdachte zich moet houden aan de aanwijzingen van de jeugdreclassering.
Daarnaast vordert de officier van justitie aan verdachte op te leggen een werkstraf voor de duur van 80 uren en een leerstraf voor de duur van 35 uren in de vorm van Tools4u verlengd. De officier van justitie houdt rekening met de rapportages over verdachte, met het strafblad van verdachte en met de richtlijnen van het Openbaar Ministerie. Daarnaast neemt de officier van justitie mee dat verdachte heeft aangegeven spijt te hebben van de feiten. Hij heeft een brief geschreven en zich de volgende dag gemeld bij de politie.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich wanneer de rechtbank niet tot een ontslag van alle rechtsvervolging komt primair op het standpunt gesteld dat artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht dient te worden toegepast. Onderhavige zaak heeft op verdachte een forse impact gehad, gelet op de langdurige strenge schorsingsperiode. Subsidiair stelt de verdediging zich op het standpunt dat verdachte enkel een voorwaardelijke werkstraf dient te worden opgelegd met de bijzondere voorwaarden zoals deze door de officier van justitie zijn geformuleerd. Rekening dient te worden gehouden met het blanco strafblad van verdachte, zijn houding, de spijtbetuiging van verdachte, zijn jonge leeftijd, de persoonlijke omstandigheden van verdachte, de positieve ontwikkeling die hij sindsdien heeft doorgemaakt en met de langdurige strenge schorsingsperiode. Het opleggen van (on)voorwaardelijke jeugddetentie is niet gewenst en wordt ook niet door de Raad voor de Kinderbescherming geadviseerd. Verdachte is het afgelopen jaar al geruime tijd gevolgd door de jeugdreclassering. De verdediging vraagt de rechtbank dan ook aan (een deel van) de voorwaardelijke straf een proeftijd van 1 jaar te verbinden.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De ernst van de feiten en het strafblad van verdachte
Verdachte heeft samen met een ander geprobeerd een cafetaria te overvallen. Verdachte heeft daarbij [slachtoffer] en [naam 1] met een kapmes bedreigd. Dat dit bij beiden hevige gevoelens van angst heeft veroorzaakt, blijkt duidelijk uit de verklaringen. [slachtoffer] en [naam 1] hebben verklaard erg bang te zijn geweest. [slachtoffer] is door het misdrijf veel alerter in de cafetaria geworden. Hij voelt zich ook minder veilig als hij buiten loopt. De ervaring leert dat slachtoffers van een dergelijk ernstig feit daarvan langdurig psychische klachten kunnen ondervinden. Voorts versterkt een poging tot overval als deze de in de samenleving bestaande gevoelens van onrust en onveiligheid. Bij het voorgaande heeft verdachte kennelijk in het geheel niet stilgestaan. Het heeft hem er in ieder geval niet van weerhouden om, ten koste van anderen, te proberen op deze manier snel aan geld te komen. Het gemak waarmee verdachte deze ernstig te achten feiten heeft gepleegd, geeft een zeer zorgelijk beeld van verdachte.
Naast de ernst van de feiten heeft de rechtbank rekening gehouden met het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld.
Het advies van de deskundigen
Ook heeft de rechtbank in ogenschouw genomen het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 4 januari 2021 en de toelichting hierop ter zitting. Verdachte is een beïnvloedbare jongen met kenmerken van ASS, die behoefte heeft aan duidelijkheid en structuur
.Verdachte heeft spijt betuigd over het gebeuren. De Raad heeft zorgen over de totstandkoming van het delict waarin verdachte zich heeft laten beïnvloeden door een film. Verdachte heeft onvoldoende verschil weten te maken tussen fictie en werkelijkheid. Verdachte en medeverdachte [medeverdachte] hebben een negatieve invloed op elkaar gehad. Verdachte heeft zich afgelopen periode positief weten te ontwikkelen. De betrokkenheid van de orthopedagoog de heer [naam 3] heeft een positieve invloed op verdachte. De gesprekken met Impegno zorgden bij verdachte voor meer inzicht in zichzelf en inzicht in zijn eigen houding en handelen. Verdachte heeft een bijbaan.
De Raad is van mening dat verdachte niet is gebaat bij jeugddetentie. De kans op recidive zal eerder verminderd worden met een leerstraf en met een deels (voorwaardelijke) werkstraf. De Raad adviseert de rechtbank verdachte een deels voorwaardelijke werkstraf met een proeftijd van 2 jaar op te leggen onder de bijzondere voorwaarde dat verdachte een dagbesteding zal hebben in de vorm van school of werk, waarbij aan de gecertificeerde instelling te weten Stichting Jeugdbescherming Brabant, gevestigd te Roosendaal, opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Omdat Impegno positief is afgerond en verdachte ook vanuit een vrijwillig kader bereid is de begeleiding door orthopedagoog [naam 3] voort te zetten, is het niet noodzakelijk deze hulpverlening als bijzondere voorwaarde op te nemen. Verder adviseert de Raad de leerstraf Tools4U Verlengd Plus (35 uren).
Voorts heeft de rechtbank betrokken het rapport van de jeugdreclassering van 12 januari 2021 en de toelichting hierop ter zitting. De samenwerking met verdachte verloopt goed. Het recidiverisico is laag. Verdachte is een first offender, die spijt betuigt. Verdachte heeft een bijbaantje. Sinds de start van de begeleiding door orthopedagoog [naam 3] is verdachte in zijn ontwikkeling gegroeid. Verdachte is gebaat bij de ondersteuning door [naam 3] , maar dit hoeft niet als bijzondere voorwaarde te worden opgenomen. Het huisarrest is door de jeugdreclassering wat versoepeld. Verdachte mag sinds 19 januari 2021 onder begeleiding weer contact hebben met medeverdachte [medeverdachte] . Ook heeft verdachte contact met een andere vriend. Het dag- en nachtritme van verdachte blijft een aandachtspunt. Er is nog geen sprake van een positieve vrijetijdsbesteding in de vorm van sport
.Het traject bij Impegno is inmiddels afgerond. Mocht blijken dat een verdere behandeling van verdachte nodig is, dan zou deze behandeling bij voorkeur bij Impegno moeten worden gevolgd. Het zou goed zijn als de jeugdreclasseringsbegeleiding wordt voortgezet. Een proeftijd voor de duur van 2 jaar is nodig.
De oriëntatiepunten van het LOVS
De rechtbank neemt bij het bepalen van de straf de oriëntatiepunten van het LOVS als uitgangspunt. Het oriëntatiepunt voor een overval op een winkel bedraagt minimaal 4 maanden jeugddetentie. De rechtbank merkt daarbij de volgende omstandigheden als strafverzwarend aan, waarbij iedere strafverzwarende omstandigheid in beginsel telt voor 60 uren werkstraf dan wel 1 maand jeugddetentie: verdachte heeft het feit samen met een mededader gepleegd en de bedreiging met geweld is kracht bijgezet door hiervoor een mes te gebruiken. Het oriëntatiepunt voor het voorhanden hebben van een steekwapen is 30 uren werkstraf (eventueel € 150,-) dan wel (dienovereenkomstige) jeugddetentie.
De straf
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een jeugddetentie voor de duur van 63 dagen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk, passend en noodzakelijk is. Ondanks de ingezette hulpverlening in het afgelopen jaar kan verdachte nog niet vertellen waarom hij, na lang te hebben getwijfeld, uiteindelijk heeft besloten om de feiten toch te plegen. Een jeugddetentie als stok achter de deur acht de rechtbank dan ook nodig om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Daarbij zal de rechtbank verdachte een proeftijd van 2 jaar opleggen waarin verdachte zich, naast de algemene voorwaarde, dient te houden aan de bijzondere voorwaarden. Deze zijn het volgen van onderwijs of dagbesteding, het meewerken aan een ambulante behandeling bij Impegno, indien dit door de jeugdreclassering noodzakelijk wordt geacht, en het zich houden aan de aanwijzingen van de jeugdreclassering.
Daarnaast zal de rechtbank verdachte een onvoorwaardelijke werkstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen jeugddetentie opleggen. Ook zal de rechtbank verdachte een onvoorwaardelijke leerstraf, te weten Tools4U Verlengd Plus, voor de duur van 35 uren, subsidiair 17 dagen jeugddetentie opleggen. De rechtbank legt deze onvoorwaardelijke straffen op, teneinde de ernst van de feiten te benadrukken.

7.De benadeelde partij

Feit 1
De rechtbank heeft een vordering tot schadevergoeding ontvangen van . [slachtoffer] . De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 1.400,- ter zake van immateriële schade met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en toewijzing van de wettelijke rente.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de vordering geheel kan worden toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en toewijzing van de wettelijke rente. Het is een feit van algemene bekendheid dat mensen die slachtoffer worden van een dergelijk misdrijf langere tijd last kunnen hebben van de gevolgen van dit misdrijf. De officier van justitie verzoekt voorts de vordering hoofdelijk op te leggen. De vordering is voldoende onderbouwd.
De verdediging is primair van mening dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vordering, nu verdachte naar de mening van de verdediging dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Subsidiair, indien de rechtbank tot een ander oordeel komt, dient de hoogte van de schadevergoeding te worden gematigd. Er kan niet van uit worden gegaan dat er sprake is van geestelijk letsel. De geleden schade is onvoldoende onderbouwd. Het verder uitzoeken van deze schade levert een onevenredige belasting van het strafproces op.
De rechtbank acht de schade tot een bedrag van € 1.400,- een rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde feit 1. De rechtbank acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde is tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt. Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip dat het feit is gepleegd. De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.

8.Het beslag

8.1
De onttrekking aan het verkeer
Het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen kapmes (G2205542) is vatbaar voor onttrekking aan het verkeer. Gebleken is dat het feit is begaan met behulp van dit voorwerp.
8.2
De verbeurdverklaring
De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen sjaal (G2205546), handschoen (G2205540) en zak (G2204591) zijn vatbaar voor verbeurdverklaring. Gebleken is dat deze voorwerpen aan verdachte toebehoorden.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 33, 33a, 36b, 36c, 45, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg en 317 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 54 van de Wet wapens en munitie, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:Poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
feit 2:Handelen in strijd met artikel 26, vijfde lid, van de Wet wapens en munitie;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een jeugddetentie van 63 dagen;
- bepaalt dat een
gedeelte van deze jeugddetentie groot 60 dagenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de
proeftijd van twee jaarna te melden voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte gedurende de proeftijd onderwijs of dagbesteding zal volgen;
* dat verdachte gedurende de proeftijd zal meewerken aan een ambulante behandeling bij Impegno, indien dit door de jeugdreclassering noodzakelijk wordt geacht;
*dat verdachte zich gedurende de proeftijd zal houden aan de aanwijzingen van de jeugdreclassering;
- geeft opdracht aan de Stichting Jeugdbescherming Brabant, gevestigd te Roosendaal, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, tot het houden van toezicht op de naleving van de voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
Voorwaarden daarbij zijn dat verdachte gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het jeugdreclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde jeugddetentie;
- veroordeelt verdachte tot
een werkstraf van 80 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht,
vervangende jeugddetentiezal worden toegepast van
40 dagen;
- veroordeelt verdachte tot
een leerstraf, te weten Tools4U Verlengd Plus van 35 uren;
- beveelt dat indien verdachte de leerstraf niet naar behoren verricht,
vervangende jeugddetentiezal worden toegepast van
17 dagen;
Beslag
- verklaart onttrokken aan het verkeer het inbeslaggenomen voorwerp, te weten het kapmes (G2205542);
- verklaart verbeurd de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten: de sjaal (G2205546), de handschoen (G2205540) en de zak (G2204591);
Benadeelde partij
Feit 1
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer]van
€ 1.400,-ter zake van immateriële schade en vermeerderd met de wettelijke rente berekend 12 juni 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer] , € 1.400,-te betalen en vermeerderd met de wettelijke rente berekend vanaf 12 juni 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. Phillips, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. Combee en mr. Bogaert, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Saelman, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 3 juni 2021.
De griffier is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.