In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 mei 2021 uitspraak gedaan in een belastingrechtelijke kwestie tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst. De zaak betreft een informatiebeschikking die op 22 december 2015 door de inspecteur is afgegeven voor de heffing van inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over de jaren 2010 tot en met 2013. De belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze beschikking, waarop de inspecteur gedeeltelijk heeft toegegeven door enkele vragen in te trekken. De belanghebbende heeft vervolgens beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar.
Tijdens de zitting op 26 maart 2021 heeft de rechtbank vastgesteld dat de inspecteur niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken tijdig had overgelegd, wat in strijd is met artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft geoordeeld dat de inspecteur niet heeft voldaan aan zijn informatieverplichtingen, waardoor de informatiebeschikking niet rechtsgeldig kon worden gehandhaafd. De rechtbank heeft de informatiebeschikking vernietigd en de inspecteur veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van de belanghebbende. Tevens is er een immateriële schadevergoeding toegekend wegens overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van de procedure.
De rechtbank heeft de overschrijding van de redelijke termijn vastgesteld op 32 maanden, wat heeft geleid tot een schadevergoeding van € 3.000. Daarnaast is de inspecteur veroordeeld tot vergoeding van € 1.125 en de minister tot vergoeding van € 1.875 aan immateriële schade. De uitspraak benadrukt het belang van rechtsbescherming voor belastingplichtigen in procedures rondom informatieverzoeken.