ECLI:NL:RBZWB:2021:4226

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 augustus 2021
Publicatiedatum
19 augustus 2021
Zaaknummer
AWB- 20_6068
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van bijstand op basis van erfenis en tweetrapsmaking

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 augustus 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het Dagelijks Bestuur van Orionis Walcheren. Eiseres, die een gedeeltelijke uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheid ontvangt, heeft in 2019 een erfenis van haar stiefvader ontvangen. Orionis heeft op basis van deze erfenis een bedrag van € 2.536,- netto teruggevorderd aan verstrekte bijstand, omdat eiseres over vermogen beschikt dat hoger is dan de toegestane vermogensgrens in de Participatiewet. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, stellende dat de peildatum voor de aanspraak op de erfenis niet de sterfdatum van haar stiefvader is, maar de datum waarop de tweetrapsmaking in werking is getreden, namelijk 1 augustus 2019.

De rechtbank heeft de argumenten van eiseres en Orionis zorgvuldig afgewogen. Orionis stelt dat de aanspraak op de erfenis ontstaat op het moment van overlijden van de erflater, terwijl eiseres betoogt dat de peildatum moet worden gesteld op het moment dat de tweetrapsmaking in werking treedt. De rechtbank heeft geoordeeld dat de aanspraak op de erfenis inderdaad ontstaat bij het overlijden van de stiefvader, en dat de terugvordering van de bijstand op goede gronden heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft de uitspraak van Orionis bevestigd en het beroep van eiseres ongegrond verklaard.

De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/6068 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 augustus 2021 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres

gemachtigde: mr. R.F. Antes,
en

het Dagelijks Bestuur van Orionis Walcheren, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 9 januari 2020 (primair besluit) heeft Orionis een bedrag van € 2.536,- netto van eiseres teruggevorderd aan verstrekte bijstand op grond van de Participatiewet, omdat eiseres een erfenis heeft ontvangen.
In het besluit van 12 maart 2020 (bestreden besluit) heeft Orionis het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Orionis heeft voor zijn standpunt verwezen naar een in het kader van de behandeling van het bezwaar opgesteld verweerschrift.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 4 juni 2021. Hierbij waren aanwezig eiseres, haar gemachtigde, en [naam vertegenwoordiger 1] en [naam vertegenwoordiger 2] namens Orionis.
De rechtbank heeft de uitspraaktermijn verlengd.

Overwegingen

1.
Feiten
Eiseres ontvangt een gedeeltelijke uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheid (WAO). Daarnaast ontvangt zij van Orionis al enige jaren een Individuele inkomenstoeslag, bijzondere bijstand chronisch zieken en een bijdrage van Fonds cultuur sport en onderwijs op grond van de Participatiewet.
Op 6 november 2015 is de stiefvader van eiseres (stiefvader) overleden. In zijn testament heeft de stiefvader bepaald dat de moeder van eiseres (moeder) erfgename is van stiefvader. Daarnaast is sprake van een tweetrapsmaking. Het recht van moeder op de erfenis eindigt als voldaan wordt aan één van de in het testament genoemde criteria. Dan zal de erfenis overgaan op de zoon van stiefvader en de twee kinderen van moeder (waaronder eiseres).
Op 1 augustus 2019 is moeder gaan samenwonen (één van de genoemde criteria in het testament), met als gevolg dat de verkrijging van de erfenis door moeder is geëindigd en de tweetrapsmaking in werking is getreden.
In september 2019 heeft eiseres bij Orionis gemeld dat zij een erfenis van ruim € 19.000,-heeft ontvangen van stiefvader.
Bij besluit van 9 januari 2020 heeft Orionis de verstrekte bijstand over de periode van 6 november 2015 tot en met 30 september 2019 (totaal € 2.536,- netto) teruggevorderd, omdat eiseres beschikt over vermogen dat hoger is dan de toegestane vermogensgrens in de Participatiewet.
2.
Geschil
In geschil is of Orionis op goede gronden de over de periode van 6 november 2015 tot en met 30 september 2019 verstrekte bijstand heeft teruggevorderd, omdat eiseres over in aanmerking te nemen middelen (de erfenis) beschikt.
Het geschil beperkt zich tot de vraag welke datum de peildatum betreft.
3.
Standpunt eiseres
Eiseres voert aan dat Orionis ten onrechte uitgaat van de sterfdatum van haar stiefvader als peildatum voor haar aanspraak op zijn erfenis. Daarmee gaat Orionis volgens eiseres voorbij aan het specifieke karakter van het testament. Zij stelt dat de peildatum moet worden gesteld op 1 augustus 2019, zijnde de datum dat de tweetrapsmaking in werking is getreden en haar aanspraak is ontstaan.
4.
Standpunt Orionis
Orionis stelt zich op het standpunt dat aanspraak bestaat op een erfdeel op het tijdstip van overlijden van stiefvader en dat dat de peildatum is.
5.
Wettelijk kader
De toepasselijke wettelijke bepalingen zijn opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak.
6.
Oordeel rechtbank
6.1.
Aan artikel 58, tweede lid, aanhef en onder f, ten eerste, van de Participatiewet ligt de gedachte ten grondslag dat kosten van bijstand, die niet zou zijn verleend indien de betrokkene al op een eerder tijdstip over naderhand beschikbaar gekomen middelen had kunnen beschikken, kunnen worden teruggevorderd. Dat achteraf rekening wordt gehouden met die later ontvangen middelen en dat de eerder verleende bijstand kan worden teruggevorderd, hangt samen met het aanvullend karakter van de bijstand. Voornoemd artikel biedt dan ook een terugvorderingsgrond, indien bepaalde middelen of aanspraken daarop aanwezig zijn, maar de betrokkene daarover feitelijk nog niet of niet volledig kan beschikken. Zodra de betrokkene over die middelen kan beschikken, kan het bijstandverlenend orgaan tot terugvordering overgaan.
6.2.
Wordt bijstand teruggevorderd op deze grond, dan moet worden vastgesteld vanaf welke datum de aanspraak op de middelen geacht kan worden aanwezig te zijn geweest. De vanaf die datum verleende bijstand mag worden teruggevorderd. De aanspraak op die middelen kan vóór of na de aanvang van de bijstand zijn ontstaan. Als de aanspraak vóór de aanvang van de bijstand is ontstaan, dan is de situatie bij de aanvang van de bijstand beslissend. Is de aanspraak na de aanvang van de bijstand ontstaan, dan is de dag waarop de aanspraken op die middelen zijn ontstaan de peildatum.
6.3.
Volgens vaste rechtspraak [1] is voor de toepassing van artikel 58, tweede lid, aanhef en onder f, ten eerste, van de Participatiewet het tijdstip van overlijden van de erflater het tijdstip waarop de aanspraak op het erfdeel ontstaat. In het geval van eiseres is dat 6 november 2015, de datum waarop haar stiefvader is overleden. Aangezien eiseres op dat moment aanvullende bijstand ontving, is de aanspraak ontstaan na aanvang van de bijstand. Dit betekent dat 6 november 2015 in dit geval in beginsel de peildatum is.
6.4.
De rechtbank overweegt dat het recht van eiseres op de erfenis van haar stiefvader is bepaald in het testament van stiefvader, waardoor de aanspraak op de erfenis voortkomt uit zijn overlijden. In die zin is een erfenis op grond van een testament met een tweetrapsmaking gelijk aan een erfenis op grond van een langstlevende testament. Het enkele feit dat bij een tweetrapsmaking direct na het overlijden een voorwaardelijk recht ontstaat door de ontbindende en/of opschortende voorwaarden in het testament, wijkt voor de toepassing van artikel 58 van de Participatiewet niet wezenlijk af van het ontstaan van een aanspraak op een (onvoorwaardelijk) recht op een erfenis bij een langstlevende testament. Dat erfgenamen bij een langstlevende testament zeker zijn van hun erfdeel en zogenaamde verwachters bij een testament met een tweetrapsmaking niet, doet hier niet aan af, omdat dit verschil enkel ziet op de hoogte van de erfenis en niet op de aard van het recht. De rechtbank ziet daarom aanleiding de jurisprudentie inzake de aanspraak op een erfenis bij een langstlevende testament te volgen.
6.5.
Indien sprake is van een langstlevende testament ontstaat de aanspraak op een erfdeel op het moment dat één van de ouders overlijdt, zij het dat die aanspraak pas geëffectueerd kan worden op het moment dat de andere ouder komt te overlijden. Voor de toepassing van artikel 58, eerste lid, aanhef en onder f, ten eerste, van de Participatiewet brengt dit niet alleen met zich dat de kosten van bijstand pas kunnen worden teruggevorderd nadat beide ouders van het bijstandsgerechtigde kind zijn overleden en het kind feitelijk de beschikking heeft gekregen over zijn deel van de nalatenschap, maar ook dat er wat de aanspraken op dat erfdeel betreft twee periodes moeten worden onderscheiden. De eerste periode loopt van de datum van overlijden van ouder 1 tot de datum van overlijden van ouder 2 en omvat de aanspraak op het erfdeel uit de nalatenschap van ouder 1. De tweede periode loopt vanaf de datum van overlijden van ouder 2 en omvat de aanspraak op het erfdeel uit diens nalatenschap. [2]
6.6.
Gezien voornoemde jurisprudentie over het langstlevende testament moet ook in dit geval, bij de tweetrapsmaking, uitgegaan worden van de hoofdregel dat het recht is ontstaan bij het overlijden van stiefvader. Dat de aanspraak op dit recht pas is geëffectueerd op het moment dat de moeder van eiseres is gaan samenwonen en zij daarmee heeft voldaan aan een ontbindende voorwaarde in het testament, staat gelijk aan effectuering van een aanspraak op het erfdeel uit de nalatenschap van ouder 1 bij overlijden van ouder 2. Het college is daarom terecht uitgegaan van de datum van overlijden van stiefvader (6 november 2015) als peildatum waarop aanspraak op de erfenis is ontstaan.
6.7.
Eiseres heeft geen gronden aangevoerd betreffende de aanwezigheid van dringende redenen om geheel of gedeeltelijk af te zien van terugvordering. Daarom behoeft dit onderdeel geen bespreking.
7.
Conclusie
7.1.
De rechtbank concludeert dat Orionis op goede gronden de over de periode van 6 november 2015 tot en met 30 september 2019 verstrekte bijstand heeft teruggevorderd, omdat eiseres over in aanmerking te nemen middelen (de erfenis) beschikt. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.
7.2.
Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van M.H.A. de Graaf, griffier, op 18 augustus 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Bijlage
Artikel 5, aanhef en onder a, van de Participatiewet:
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder bijstand: algemene en bijzondere bijstand.
Artikel 58, tweede lid, aanhef en onder f, ten eerste, van de Participatiewet:
Het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend kan kosten van bijstand terugvorderen, voorzover de bijstand anderszins onverschuldigd is betaald, waaronder begrepen dat de belanghebbende naderhand met betrekking tot de periode waarover bijstand is verleend, over in aanmerking te nemen middelen als bedoeld in paragraaf 3.4 beschikt of kan beschikken.
Artikel 58, achtste lid, van de Participatiewet:
Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het college besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de CRvB van 1 mei 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1356 en van 17 november 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2869.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de CRvB van 3 juni 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:2015 en van 6 augustus 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2607.