Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
3.Geschil
4.Beoordeling van het geschil
5.Griffierecht en proceskosten
6.Beslissing
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 augustus 2021 uitspraak gedaan in een belastingrechtelijk geschil tussen een besloten vennootschap, hierna 'belanghebbende', en de inspecteur van de Belastingdienst. De zaak betreft de aanslagen vennootschapsbelasting (VPB) en naheffingsaanslagen dividendbelasting (DB) voor de jaren 2011 tot en met 2014. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de opgelegde aanslagen, die zijn gebaseerd op een belastbaar bedrag van respectievelijk € 110.344, € 1.215.951, € 612.479 voor VPB en € 298.007, € 135.761, € 154.056, en € 64.055 voor DB. De inspecteur heeft de aanslagen gehandhaafd, wat leidde tot beroep bij de rechtbank.
De rechtbank heeft de feiten en de procedure in detail onderzocht, waaronder de vestigingsplaats van belanghebbende, die in 2010 naar Malta is verplaatst. De rechtbank heeft zich gebogen over de vraag of de inspecteur gebruik mocht maken van informatie verkregen tijdens een later vestigingsplaatsonderzoek en of de Nederlandse wetgeving in strijd is met EU-recht. Belanghebbende stelde dat de vestigingsplaatsficties in de Wet VPB en Wet DB in strijd zijn met de vrijheid van vestiging, en dat de belastingverdragen met Malta en Zwitserland belemmeringen vormen voor belastingheffing door Nederland.
De rechtbank oordeelde dat de vestigingsplaatsficties niet in strijd zijn met de vrijheid van vestiging en dat Nederland niet belemmerd wordt door de belastingverdragen. De rechtbank heeft de aanslagen VPB 2011 en 2012 verminderd, maar het beroep voor de overige aanslagen ongegrond verklaard. Tevens is de boete bij de aanslag VPB 2013 verminderd. De rechtbank heeft de inspecteur veroordeeld tot vergoeding van griffierecht en proceskosten.