3.3De rechtbank overweegt dat in artikel 2:74 van de APV zelf, noch elders in de APV, een bestuursorgaan is aangewezen dat bevoegd is een last onder dwangsom bij overtreding van deze bepaling op te leggen. Aan de orde is of, mede gelet op de onder 3.2 vermelde uitspraak, de burgemeester hiertoe exclusief bevoegd is of dat het college deze bevoegdheid kan uitoefenen met toepassing van de artikelen 125, tweede lid, en 160 van de Gemeentewet. Vast staat dat het hier gaat om een openbare orde-bevoegdheid. Met de opgelegde last gaat het in dit geval evenwel niet om het feitelijk herstellen van de openbare orde ten aanzien waarvan gelet op artikel 172, eerste lid, van de Gemeentewet uitsluitend de burgemeester is belast. Hierbij is van belang dat de last onder dwangsom in dit geval is opgelegd nadat de drugs eerder in beslag waren genomen en uitsluitend met het doel om herhaling van overtreding van de APV-bepaling in de toekomst te voorkomen. Ook overigens is niet gebleken van omstandigheden die maken dat de bevoegdheid louter is uitgeoefend met het oog op het feitelijk handhaven van de openbare orde, waartoe de burgemeester op grond van genoemd artikel 172, eerste lid van de Gemeentewet exclusief bevoegd is. Onder deze omstandigheden was het college bevoegd in dit geval een last onder dwangsom aan eiser op te leggen ter zake van de overtreding van artikel 2:74 van de APV (zie AbRS 25 september 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3274). Van een bevoegdheidsgebrek in voormelde besluiten is dus geen sprake. 4.
Wettelijk kader
Artikel 125 van de Gemeentewet bepaalt, voor zover hier van belang:
1. Het gemeentebestuur is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang.
2. De bevoegdheid tot oplegging van een last onder bestuursdwang wordt uitgeoefend door het college, indien de last dient tot handhaving van regels welke het gemeentebestuur uitvoert.
Artikel 5:32, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat een bestuursorgaan dat bevoegd is een last onder bestuursdwang op te leggen, in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom kan opleggen.
Artikel 5:32b van de Awb bepaalt:
1. Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast hetzij op een bedrag ineens, hetzij op een bedrag per tijdseenheid waarin de last niet is uitgevoerd, dan wel per overtreding van de last.
2. Het bestuursorgaan stelt tevens een bedrag vast waarboven geen dwangsom meer wordt verbeurd.
3. De bedragen staan in redelijke verhouding tot de zwaarte van het geschonden belang en tot de beoogde werking van de dwangsom.
Artikel 5:39, eerste lid, van de Awb bepaalt dat het bezwaar, beroep of hoger beroep tegen de last onder dwangsom mede betrekking heeft op een beschikking die strekt tot invordering van de dwangsom, voor zover de belanghebbende deze beschikking betwist.
Artikel 2 van de Opiumwet bepaalt, voor zover hier van belang, dat het verboden is een middel als bedoeld in de bij deze wet behorende lijst I dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid:
B. te telen te bereiden, te bewerken, te verwerken, te verkopen, af te leveren, te verstrekken of te vervoeren;
C. aanwezig te hebben;
Cocaïne is vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Artikel 2:74 van de APV bepaalt dat het, onverminderd het bepaalde in de Opiumwet, verboden is zich op een openbare plaats op te houden, met het kennelijke doel om, al dan niet tegen betaling, middelen als bedoeld in artikel 2 of 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.
5.
Dwangsombesluit