Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
2.Gronden
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, is het beroep van de belanghebbende tegen de afwijzing van het verzoek om teruggaaf van dividendbelasting aan de orde. De belanghebbende, gevestigd in Duitsland, had bezwaar gemaakt tegen de uitspraak van de inspecteur van de Belastingdienst van 11 mei 2017, die het verzoek om teruggaaf over het tijdvak van 1 juni 2007 tot en met 31 mei 2008 had afgewezen. Tijdens een regiezitting op 7 juni 2021 is vastgesteld dat er geen aanleiding was om de zaak aan te houden in afwachting van de Deka-zaak in hoger beroep. De rechtbank heeft vervolgens geoordeeld dat de inspecteur terecht het teruggaafverzoek heeft afgewezen. De belanghebbende had niet aangetoond in te stemmen met een vervangende betaling, zoals vereist door de Hoge Raad in een eerdere uitspraak. Hierdoor bestond er geen recht op teruggaaf van dividendbelasting, en dus ook geen recht op vergoeding van rente over de ingehouden belasting. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. M.R.T. Pauwels, in aanwezigheid van mr. I. van Wijk, griffier, op 20 september 2021.