ECLI:NL:RBZWB:2021:4940

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 september 2021
Publicatiedatum
1 oktober 2021
Zaaknummer
AWB- 20_8088
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en WIA-uitkering na polsoperatie en psychische klachten

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 september 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het UWV over de voortzetting van zijn WIA-uitkering. Eiser, die eerder een WIA-uitkering ontving, had beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 2 juli 2020, waarin zijn uitkering ongewijzigd werd voortgezet na een melding van toegenomen beperkingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser sinds 20 juni 2019 volledig arbeidsongeschikt was na een operatie aan zijn linkerpols, maar dat hij vanaf 20 juli 2019 en 19 september 2019 respectievelijk 26,77% en 26,90% arbeidsongeschikt was. De rechtbank heeft geoordeeld dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid heeft vastgesteld en dat er geen aanleiding was voor een urenbeperking of voor het inschakelen van een onafhankelijke deskundige. Eiser heeft onvoldoende nieuwe medische informatie gepresenteerd die zijn stellingen onderbouwde. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat de beslissing van het UWV om de WGA-uitkering voort te zetten tot de beëindiging per 5 december 2019 terecht was. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat er geen proceskostenveroordeling plaatsvond omdat het beroep ongegrond werd verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/8088 WIA

uitspraak van 30 september 2021 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

gemachtigde: mr. M.J.M. van Rijsewijk,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Eindhoven), verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 2 juli 2020 (bestreden besluit) van het UWV inzake de ongewijzigde voortzetting van zijn uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) na zijn melding toegenomen beperkingen.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 8 juli 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam vertegenwoordiger] .
De rechtbank heeft de uitspraaktermijn verlengd.

Overwegingen

1.
Feiten
Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiser is werkzaam geweest als medewerker voorbereiden projecten voor gemiddeld 37,33 uur per week. Voor dat werk is hij op 23 september 2009 uitgevallen vanwege psychische klachten. Na het volbrengen van de wachttijd is aan eiser een WIA-uitkering toegekend; eerst een loongerelateerde WGA-uitkering en aansluitend een WGA-loonaanvullingsuitkering. Beide uitkeringen zijn toegekend op basis van volledige doch niet duurzame arbeidsongeschiktheid.
Eiser heeft op grond van het besluit van 4 oktober 2019 (een beslissing op bezwaar) de WGA-loonaanvullingsuitkering tot 5 december 2019 ontvangen. De uitkering is per
5 december 2019 beëindigd, omdat het UWV eiser vanaf 12 april 2019 voor minder dan 35% arbeidsongeschikt beschouwt. Eiser heeft tegen de beslissing op bezwaar van
4 oktober 2019 beroep ingesteld.
Gedurende deze bezwaarschriftprocedure heeft eiser zich op 3 juni 2019 bij het UWV gemeld met een melding toegenomen klachten. Op 20 juni 2019 is eiser geopereerd aan zijn linkerpols.
In het besluit van 30 oktober 2019 (primair besluit) heeft het UWV naar aanleiding van de melding toegenomen klachten bepaald dat eiser vanaf 20 juni 2019 tot 19 september 2019 volledig arbeidsongeschikt is. Vanaf 19 september 2019 is eiser 23,36% arbeidsongeschikt. De hoogte van de WGA-loonaanvullingsuitkering is niet gewijzigd en eindigt op
5 december 2019. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard, maar de motivering die ten grondslag ligt aan het besluit gewijzigd. Eiser is, volgens het UWV, van 20 juni 2019 tot 20 juli 2019 volledig arbeidsongeschikt op arbeidskundige gronden. Vanaf 20 juli 2019 tot 19 september 2019 is eiser 26,77% arbeidsongeschikt en vanaf 19 september 2019 is eiser 26,90% arbeidsongeschikt. Eiser blijft recht houden op een ongewijzigde WGA-loonaanvullingsuitkering vanaf 20 juni 2019. De WIA-uitkering is eerder bij besluit van
4 oktober 2019 beëindigd per 5 december 2019. Het UWV laat zich daarover in verband met herhaalde besluitvorming niet uit in het bestreden besluit.
De rechtbank heeft in de uitspraak van 14 juli 2020 [1] het beroep tegen de beslissing op bezwaar van 4 oktober 2019 ongegrond verklaard. Tegen die uitspraak van de rechtbank is geen hoger beroep ingesteld.
2.
Omvang geschil
In geschil is of het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid van 20 juli 2019 tot 19 september 2019 en vanaf 19 september 2019 heeft vastgesteld op respectievelijk 26,77% en 26,90%. Ook is in geschil of sprake is van duurzame arbeidsongeschiktheid.
3.
Procesbelang
De rechtbank dient ambtshalve stil te staan bij de vraag of eiser procesbelang heeft bij de beoordeling van zijn beroep. Volgens vaste rechtspraak, zoals de uitspraak van de CRvB van 17 maart 2021 [2] , is sprake van (voldoende) procesbelang indien het resultaat, dat de indiener van een beroepschrift met het indienen van beroep nastreeft, ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben.
De rechtbank stelt vast dat het procesbelang van eiser is gelegen in zijn stelling dat zijn mate van arbeidsongeschiktheid hoger uitvalt dan door het UWV is aangenomen en dat er tevens sprake is van duurzame arbeidsongeschiktheid. Eiser heeft tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat hij toekenning van een IVA-uitkering nastreeft. Dat zou leiden tot een hoger uitkeringspercentage.
4.
Wettelijk kader
In artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. In het tweede lid is bepaald dat in het eerste lid onder duurzaam wordt verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie. In het derde lid is bepaald dat onder duurzaam mede wordt verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
Volgens artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.
Van belang is dan ook:
- of eiser medische beperkingen heeft en
- of hij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.
5.
Medische beoordeling
Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapportages van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
5.1
De verzekeringsarts heeft gerapporteerd op 18 oktober 2019. Eiser heeft op
18 september 2019 het spreekuur van de verzekeringsarts bezocht en de verzekeringsarts heeft het dossier bestudeerd. In het dossier is onder andere opgenomen dat eiser op
20 juni 2019 aan de linkerpols is geopereerd, waarbij een ganglion aan de rugzijde van de pols verwijderd. Eiser heeft bij de melding toegenomen klachten ook aangegeven dat zijn psychische klachten zijn toegenomen. Eiser is door de verzekeringsarts lichamelijk en psychisch onderzocht. Bij het psychisch onderzoek heeft de verzekeringsarts geen aanwijzingen voor een psychiatrische stoornis geconstateerd. Bij het lichamelijk onderzoek stelt de verzekeringsarts vast dat de flexie van de linkerpols circa 30 graden is en de extensie circa 45 graden. De abductie en adductie zijn normaal. Op de plek waar het ganglion is verwijderd, is bij flexie een verdikking zichtbaar. De verzekeringsarts stelt als diagnoses overige aanpassingsstoornissen en pijn in de bovenste extremiteit. De verzekeringsarts stelt geen nieuwe psychische beperkingen vast, omdat er geen nieuwe medische feiten zijn sinds de laatste beoordeling. De linkerpols kon na de operatie op 20 juni 2019 tot ongeveer 20 juli 2019 enkel als steunhand worden gebruikt. Vanaf 20 juli 2019 kan de linkerpols licht worden belast en per datum spreekuur schat de verzekeringsarts in dat de linkerhand/pols matig beperkt is, waarbij wordt opgemerkt dat het voor verder herstel van belang is dat eiser de linkerhand blijft gebruiken om onderbelastingsproblematiek te voorkomen.
De verzekeringsarts heeft informatie bij PsyQ opgevraagd. Na ontvangst hiervan heeft de verzekeringsarts op 14 november 2019 aanvullend gerapporteerd. De ontvangen informatie bevestigde de bevindingen van de verzekeringsarts van het eerdere spreekuur. De beperkingen zijn niet verder aangepast.
De verzekeringsarts b&b heeft eveneens het dossier bestudeerd en heeft op 11 juni 2020 gerapporteerd. Ten aanzien van de beperkingen aan de linkerpols stelt de verzekeringsarts b&b – op basis van de gegevens van de handtherapeut – dat op 20 juli 2019 het naar beneden buigen van de pols beperkt is tot 60 graden. Ook zullen de bewegingen op dat moment nog niet pijnvrij zijn. De door de verzekeringsarts aangenomen beperkingen komen hiermee overeen. Voor de beperkingen aan de linkerpols op 19 september 2019 geldt dat eiser op het spreekuur heeft aangegeven dat het iets beter gaat, maar dat er met links nog geen grote kracht gezet kan worden. De per 19 september 2019 opgenomen beperkingen komen daarmee overeen. De op 4 oktober 2019 aan het UWV gestuurde informatie doet daar niet aan af. Er is, blijkens deze informatie, een afwachtend beleid gevoerd. Eiser is pas op 25 mei 2020 weer naar de huisarts gegaan. In de tussenliggende periode is de functie van de pols toegenomen. De palmair flexie is toegenomen tot 75 graden, waar deze eerder nog 60 graden was. De verzekeringsarts b&b overweegt dat de beperkingen op 20 juli 2019 en 19 september 2019 correct zijn vastgesteld.
Voor de psychische beperkingen overweegt de verzekeringsarts b&b dat de behandelaars in 2016, 2018 en 2019 aangegeven hebben dat eiser lijdt aan een persisterende depressieve stoornis met trekken van een paranoïde en dwangmatige persoonlijkheidsstoornis. Daarnaast is er sprake van problemen op het gebied van intimiteit tussen eiser en zijn partner, welke problematiek samenhangt met traumatische ervaringen uit het verleden. Volgens de verzekeringsarts b&b heeft de verzekeringsarts hier rekening mee gehouden, informatie opgevraagd en terecht geconcludeerd dat de na het eerste spreekuur ontvangen informatie aansluit op hetgeen al bekend was. Er zijn terecht beperkingen opgenomen voor veelvuldige deadlines en productiepieken, omdat deze de dwangmatigheid en paranoïde gedachten versterken. Eiser is verder aangewezen op werk waarin hij kan terugvallen op directe collega’s of leidinggevenden. Verdere psychische beperkingen zijn niet nodig. De beperkte concentratie kon bij het psychisch onderzoek niet worden geobjectiveerd. De verzekeringsarts b&b neemt de door de verzekeringsarts opgenomen beperkingen over.
Voor wat betreft de geclaimde urenbeperking constateert de verzekeringsarts b&b dat eiser niet lijdt aan een ziektebeeld waardoor energetische beperkingen ontstaan. Eiser heeft een persisterende depressieve stoornis en slaapproblemen zijn aannemelijk, maar niet in die mate dat het lijdt tot een beperkte belastbaarheid. Eiser gebruikt geen medicatie hiervoor. Tevens is er geen sprake van een beperkte beschikbaarheid door behandelingen. Rekening houdend met de aangenomen beperkingen is er geen risico op gezondheidsschade door werken. Er is dan ook geen reden voor een urenbeperking op basis van preventieve omstandigheden.
Voor zowel 20 juni 2019, 20 juli 2019 als 19 september 2019 zijn de beperkingen en de belastbaarheid van eiser zijn neergelegd in een drietal Functionele Mogelijkheden Lijsten (FML) van 18 oktober 2019.
5.2
Eiser heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd – onder herhaling en inlassing van de bewaargronden – dat de situatie na de operatie van 20 juni 2019 niet is verbeterd. De belastbaarheid van de pols was op 19 september 2019 gelijk aan de belastbaarheid op 20 juli 2019. Op 24 september 2020 is eiser voor de derde maal aan de pols is geopereerd. Bovendien meent eiser dat de beperkingen die hij als gevolg van de psychische klachten ondervindt ernstig zijn onderschat. Eiser stelt voorts dat er wel aanleiding was om een urenbeperking aan te nemen uit hoofde van een stoornis in de energiehuishouding en/of op preventieve gronden. Eiser voert aan dat hij een traumastoornis heeft, waarvoor hij EMDR volgde. Daardoor zijn de mogelijkheden tot recuperatie verminderd en is de energiehuishouding verstoord. Verder kan volgens de Standaard Duurbelastbaarheid in arbeid op preventieve gronden de urenbeperking voor de dwangmatige en paranoïde persoonlijkheidsstoornis worden toegekend.
Voorafgaand aan de mondelinge behandeling heeft eiser nog meerdere stukken overgelegd. Deze stukken hebben voornamelijk betrekking op toegenomen klachten van eiser nadat hij op 1 maart 2021 zijn buurvrouw dood heeft aangetroffen, een ziekmelding per 1 maart 2021, informatie van de huisarts en een afsprakenkaart van het Handen Centrum Brabant naar aanleiding van de laatste polsoperatie in september 2020.
Het UWV heeft hierop schriftelijk gereageerd dat deze stukken niet zien op de data in geding, waardoor het geen aanleiding heeft gezien om de aanvullende medische informatie voor te leggen aan de verzekeringsarts b&b.
5.3
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek van het UWV op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapportages van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiser gestelde klachten, waaronder de polsklachten en de psychische klachten. De verzekeringsarts en de verzekeringsarts b&b hebben beiden rekening gehouden met de relevante stukken in het dossier, inclusief de tijdens de beoordelingen ontvangen informatie van de behandelend sector. De verzekeringsarts heeft eiser voorts onderzocht op het spreekuur. Bij de opstelling van de FML is met het geobjectiveerde deel van de klachten rekening gehouden.
De door eiser in beroep overgelegde informatie en hetgeen eiser verder in beroep aanvoert, geeft de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de belastbaarheid die de verzekeringsartsen hebben aangenomen. Daarbij is in aanmerking genomen dat de overgelegde informatie – zoals het UWV terecht stelt – betrekking heeft op een andere datum dan de datum in geding. Het UWV heeft, voor wat betreft de polsklachten, rekening gehouden met de beperkingen zoals deze golden op de dag van de polsoperatie (20 juni 2019), de periode na het eerste herstel (vanaf 20 juli 2019) en het verdere herstel nadien (vanaf 19 september 2019). De rechtbank volgt de verzekeringsarts b&b in haar oordeel dat uit de beperkingen op de diverse momenten volgt dat er voldoende rekening is gehouden met de per beoordelingsmoment geldende beperkingen. Met het UWV stelt de rechtbank vast dat de polsoperatie van 24 september 2020 ruimschoots na de datum in geding heeft plaatsgevonden. De stelling van eiser dat uit de operatie van 24 september 2020 blijkt dat de situatie van de pols na de operatie op 20 juni 2019 niet is verbeterd, is niet nader geobjectiveerd. Dit geldt te meer nu bijvoorbeeld uit de informatie van de huisarts van 25 mei 2020 afgeleid kan worden dat de linkerpols toen meer gebogen kon worden – en dus ook minder beperkt was – dan in september 2019. De rechtbank gaat daarom uit van de beperkingen zoals de verzekeringsartsen van het UWV die hebben vastgesteld voor de pols.
Ter zake de psychische beperkingen en het beroep op de urenbeperking heeft eiser, bij gebreke van nieuwe (medische) informatie, zijn stellingen onvoldoende geobjectiveerd. De rechtbank acht de onderbouwing van de afwijzing van nadere psychische beperkingen
door de verzekeringsarts b&b voldoende. De verzekeringsarts b&b heeft er terecht op gewezen dat de verzekeringsarts bij de beoordeling op 18 september 2019 rekening heeft gehouden met de psychische problematiek van eiser. De verzekeringsarts b&b heeft de aangenomen beperkingen gehandhaafd. De rechtbank ziet geen reden om hiervan af te wijken.
Voor de urenbeperking geldt als hoofdregel dat de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling uitgaat van voltijds inzetbaarheid. Een urenbeperking is een afwijking op de hoofdregel. Eiser claimt een urenbeperking op basis van zowel een stoornis in de energiehuishouding als op preventieve gronden. Zowel de verzekeringsarts als de verzekeringsarts b&b hebben op basis van de onderzoeksbevindingen het beroep op de urenbeperking afgewezen. De slaapproblematiek ter zake de persisterende depressieve stoornis is niet zodanig dat daarvoor een urenbeperking aangenomen moet worden. Er is verder geen sprake van een behandelpatroon waardoor eiser verminderd beschikbaar is en de rechtbank kan de overwegingen van de verzekeringsarts b&b, dat werken – rekening houdend met de aangenomen beperkingen – niet tot gezondheidsschade zal leiden, volgen. De rechtbank stelt vast dat het UWV bij de beoordeling terecht de Standaard Duurbelasting in arbeid uit 2015 heeft gevolgd. Alles overwegende, is de rechtbank van oordeel dat het UWV heeft kunnen beslissen dat geen urenbeperking aan de orde is.
5.4
De rechtbank wijst het verzoek van eiser om een onafhankelijke deskundige te benoemen af. De rechtbank overweegt – onder verwijzing naar het zogenoemde Korosec-arrest [3] en de toepassing hiervan door de Centrale Raad van Beroep [4] – dat er in casu een zorgvuldig onderzoek door de verzekeringsarts (b&b) heeft plaatsgevonden, waaronder studie van het dossier, het opvragen van informatie en gericht onderzoek. Eiser heeft volgens de rechtbank geen belemmeringen ondervonden bij de onderbouwing van zijn standpunt dat het UWV zijn beperkingen heeft onderschat. Eiser heeft in de voorliggende bezwaarprocedure en de eerdere bezwaar- en beroepsprocedures zelf de nodige stukken van de behandelend sector ingebracht. Van strijd met equality of arms is in ieder geval geen sprake. Verder ziet de rechtbank inhoudelijk geen aanknopingspunten voor de stelling van eiser dat het UWV zijn klachten en beperkingen onderschat heeft.
5.5
Nu niet is gebleken dat in de FML van 18 oktober 2019 de beperkingen van eiser zijn onderschat, gaat de rechtbank voor de verdere beoordeling uit van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML.
6.
Geschiktheid voor de functies
6.1
Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b) van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: Chauffeur heftruck (Sbc-code 111270), Parkeercontroleur (Sbc-code 342022) en Parking Host (Sbc-code 261111). De genoemde functies gelden zowel voor de beoordeling per 20 juli 2019 als voor de beoordeling per 19 september 2019.
6.2
De rechtbank ziet geen reden om te oordelen dat de voor eiser geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. De rechtbank verwijst naar het rapport van de arbeidsdeskundige b&b van 26 juni 2020. Daarin is inzichtelijk gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, eiser de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan deze functies. Het standpunt van eiser dat hij niet in staat is de geduide functies te verrichten, vloeit voort uit zijn opvatting dat zijn medische beperkingen zijn onderschat. Zoals de rechtbank in overweging 5.3 heeft geconcludeerd is die opvatting niet juist.
De hiervoor genoemde functies mochten worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
7.
Mate van arbeidsongeschiktheid
Op basis van de inkomsten die eiser met de geduide functies kan verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot een mate van arbeidsongeschiktheid van 100% van 20 juni 2019 tot 20 juli 2019. Vanaf 20 juli 2019 heeft het UWV berekeningen gemaakt die leiden tot de conclusie dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Omdat eiser tegen deze berekeningen geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid.
Dit betekent derhalve dat eiser slechts in de periode van 20 juni 2019 tot 20 juli 2019 – op basis van de polsoperatie en de hersteltermijn – als volledig arbeidsongeschikt wordt beschouwd. De rechtbank is van oordeel dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid van 20 juli 2019 tot 19 september 2019 heeft vastgesteld op 26,77% en vanaf 19 september 2019 op 26,90%
.Aangezien er na 20 juli 2019 geen sprake meer is van volledige arbeidsongeschiktheid en eiser daarom niet voldoet aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een IVA-uitkering, komt de rechtbank ook niet meer toe aan de beoordeling van de door eiser gestelde duurzame aard van de beperkingen.
Omdat pas recht bestaat op een WIA-uitkering bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer en de beslissing op bezwaar van 4 oktober 2019 formele rechtskracht heeft, heeft het UWV de WGA-uitkering terecht ongewijzigd kunnen voortzetten tot de beëindiging per 5 december 2019.
Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.
8.
Proceskosten en griffierecht
Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard, is er geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.E.C. Vriends, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J.E. Loontjens, griffier, op 30 september 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Rechtbank Zeeland – West-Brabant 14 juli 2020, ECLI:NL:RBZWB:2020:3163.
2.CRvB 17 maart 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:589.
3.EHRM 8 oktober 2015, ECLI:CE:ECHR:2015:1008JUD007721212.
4.CRvB 30 juni 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2226.