ECLI:NL:RBZWB:2021:5189

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 oktober 2021
Publicatiedatum
14 oktober 2021
Zaaknummer
AWB- 20_6785
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijstandsuitkering op basis van bijstandsbehoefte en financiële situatie

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 oktober 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die een bijstandsuitkering had aangevraagd, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda, dat deze aanvraag had afgewezen. Eiseres had zich op 15 november 2019 gemeld voor bijstand, maar het college weigerde de aanvraag op basis van de conclusie dat eiseres niet bijstandsbehoeftig was. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig onderzocht, waaronder de financiële situatie van eiseres en de informatie die zij had verstrekt. Eiseres had diverse documenten ingediend, maar het college stelde dat zij onvoldoende inzicht had gegeven in haar financiële situatie en de herkomst van stortingen op haar bankrekening. De rechtbank oordeelde dat eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat zij in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde. De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van de bijstandsaanvraag door het college terecht was en verklaarde het beroep van eiseres ongegrond. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/6785 PW

uitspraak van 14 oktober 2021 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres,

gemachtigde: [naam gemachtigde] ,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 16 januari 2020 (primair besluit) heeft het college de door eiseres aangevraagde bijstandsuitkering afgewezen. In het besluit van 24 april 2020 (bestreden besluit) heeft het college de bezwaren van eiseres tegen het primair besluit ongegrond verklaard. Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 3 augustus 2021. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam vertegenwoordiger] . De rechtbank heeft de uitspraaktermijn verlengd.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden
1. Eiseres heeft zich op 15 november 2019 bij het college gemeld voor het aanvragen van een bijstandsuitkering. Op 20 december 2019 heeft het college een intakegesprek met eiseres gevoerd. Naar aanleiding hiervan heeft het college bij eiseres aanvullende informatie opgevraagd, waaronder informatie over de studiefinanciering van eiseres en bankafschriften vanaf 1 september 2019. Eiseres heeft op 30 december 2019 de verzochte informatie ingediend. Het college heeft op 3 januari 2020 aanvullende informatie opgevraagd. Eiseres heeft op 10 januari 2020 de verzochte informatie overgelegd.
Het college heeft de aangevraagde bijstand in het primaire besluit afgewezen. Volgens het college is onvoldoende gebleken dat eiseres in bijstandbehoevende omstandigheden verkeert.
Eiseres heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Op 25 februari 2020 vond de hoorzitting plaats. In het bestreden besluit heeft het college het bezwaar, onder verwijzing naar het advies van de commissie sociaal domein, ongegrond verklaard.
Omvang geschil
2. In geschil is of het college op goede gronden de per 15 november 2019
aangevraagde bijstandsuitkering heeft afgewezen, omdat eiseres niet bijstandsbehoeftig is.
Beroepsgronden
3. Eiseres voert in beroep aan dat zij alle opgevraagde stukken heeft opgestuurd en dat zij voldoet aan alle voorwaarden voor toekenning van de uitkering. De afwijzing is volgens eiseres niet onderbouwd. Eiseres is eind januari 2020 gediagnosticeerd met Borderline en wordt daarnaast door het GGZ behandeld voor eet- en slaapstoornissen. Zij heeft een slechte gezondheid door de klachten aan het gebit. Ook heeft zij last van haaruitval door de medicatie. De maandelijkse kosten bedragen € 250,00 (waarvan € 160,00 premie voor de zorgverzekering) en de tegemoetkoming bedraagt maar € 85,00 per maand. De kosten van de aanvullende verzekering en de eigen bijdragen zijn niet gedekt. De storting van € 450,00 was bedoeld voor de betaling van de rekening van de tandarts.
Wettelijk kader
4. In artikel 11, eerste lid, van de Participatiewet is bepaald dat iedere in Nederland woonachtige Nederlander – die hier in Nederland in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien – recht heeft op bijstand van overheidswege.
Artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet bepaalt dat de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op de arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
Beoordeling
5.1
De te beoordelen periode loopt van 15 november 2019 (de datum van de aanvraag) tot en met 16 januari 2020 (de datum van het primaire besluit).
5.2
Het gaat in dit geding om een besluit tot afwijzing van een aanvraag om bijstand. Volgens vaste rechtspraak [1] van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) moet een aanvrager in het algemeen de feiten en omstandigheden aannemelijk maken die nopen tot inwilliging van die aanvraag. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB [2] is voor de beoordeling of de aanvrager verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden de financiële situatie van de aanvrager een essentieel gegeven. De aanvrager is gehouden de voor een goede beoordeling van de aanvraag vereiste gegevens over te leggen. De bijstandsverlenende instantie is in het kader van het onderzoek naar het recht op bijstand ook bevoegd om gegevens te vragen die betrekking hebben op de financiële situatie over de periode die onmiddellijk voorafgaat aan de datum met ingang waarvan bijstand wordt gevraagd. Indien de betrokkene niet aan de wettelijke inlichtingen- of medewerkingsverplichting voldoet, is dit een grond voor weigering van de bijstand indien als gevolg daarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
5.3
De bijstandsuitkering strekt niet verder dan een inkomensvoorziening voor de noodzakelijke bestaanskosten. De uitvoerende verantwoordelijkheid van het college brengt met zich mee dat het college in voorkomende gevallen beoordeelt of bepaalde kosten, gelet op het specifieke geval, al dan niet als noodzakelijk zijn aan te merken. Bij de beoordeling is gebleken dat eiseres bij haar ouders inwoont en dat zij geen kostgeld betaalt. Verder volgt uit het dossier dat haar vader de premie van de zorgverzekering betaalt, dat eiseres zorgtoeslag ontvangt en dat zij tot en met november 2019 studiefinanciering heeft ontvangen. Eiseres heeft haar opleiding met ingang van 15 november 2019 door medische omstandigheden gestaakt. Uit het voorstaande volgt dat het college de kosten van inwoning en de premie zorgverzekering als noodzakelijke kosten heeft beschouwd. Feitelijk draagt eiseres deze kosten niet. Op basis van het voorstaande is de rechtbank van oordeel dat het college terecht heeft gesteld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij bijstandsbehoeftig is of dreigt te geraken.
5.4
Het college heeft daarnaast aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiseres onvoldoende inzicht heeft gegeven in de herkomst van diverse stortingen op de bankrekening. Daarnaast is onvoldoende inzicht gegeven in de wijze waarop zij in de noodzakelijke kosten van het bestaan heeft voorzien. Het college heeft eiseres op 20 december 2019 en 3 januari 2020 verzocht om gegevens te verstrekken die aantonen hoe eiseres tot aan de aanvraag heeft kunnen voorzien in de kosten van het levensonderhoud c.q. de vaste lasten en waarom er thans een beroep wordt gedaan op een bijstandsuitkering. Aangezien het college niet bekend was met de inkomensgegevens van eiseres, heeft het college terecht van eiseres verlangd inzicht te geven in haar financiële situatie voorafgaand aan de aanvraag om bijstand. Uit de opgevraagde bankafschriften blijkt dat eiseres in de periode vanaf 5 september 2019 tot en met 26 december 2019 in totaal € 1.170,00 aan contante stortingen [3] heeft ontvangen. Eiseres heeft daarnaast op 18 november 2019 nog een bedrag van € 450,00 ontvangen van haar vader. De rechtbank constateert dat de stortingen van 10 en 23 september 2019 en die van 13 december 2019 – in totaal € 170,00 –geenszins zijn verklaard. Voor de storting van € 450,00 (die dezelfde dag in twee delen contant is opgenomen) heeft eiseres aangegeven dat dit bedrag bestemd was voor betaling van zorgkosten. De objectivering van deze kosten strekt zich evenwel uit tot slechts een deel van de betaling van dit bedrag. Voorts heeft eiseres de noodzakelijke kosten van het levensonderhoud evenmin onderbouwd.
Ten aanzien van de storting van € 1.000,00 op 12 december 2019 is namens eiseres aangevoerd dat dit vakantiegeld voor een trip naar Londen was en dat hiervan € 500,00 voor haar moeder bestemd was en € 500,00 voor eiseres. Eiseres zou dit geld hebben geleend en de lening zou met € 20,00 per maand worden terugbetaald. Volgens vaste rechtspraak [4] heeft een betrokkene in beginsel geen recht op bijstand indien en voor zover hij zich periodieke middelen tot levensonderhoud verschaft door leningen aan te gaan. Dit kan anders zijn indien die betrokkene in een periode waarin hij geen bijstand of ander inkomen ontvangt ter voorziening in zijn levensonderhoud is aangewezen op het aangaan van leningen [5] . Daartoe dient de betrokkene aannemelijk te maken dat er geen ander inkomen is en voorts dat het gaat om leningen die zijn verstrekt voor levensonderhoud. Daarvoor is van belang dat betrokkene aannemelijk maakt van wie, wanneer, op welke wijze en tot welk bedrag hij de lening heeft ontvangen. Uiterlijk bij de betaling moet de afspraak zijn gemaakt dat het een lening betreft en dat die dus terugbetaald moet worden. De lening moet voor levensonderhoud bestemd zijn. De rechtbank concludeert dat aan bovenstaande voorwaarden niet wordt voldaan, omdat de storting van € 1.000,00 niet bedoeld was voor voornoemde noodzakelijke bestaanskosten. Het betrof immers vakantiegeld. Daarnaast is door de wijze van ontvangst (via het stortingsapparaat) niet aannemelijk gemaakt dat het gaat om een lening voor levensonderhoud. De gestelde verdeling van het bedrag tussen de moeder van eiseres en eiseres noch de gestelde lening is aannemelijk gemaakt.
Dit betekent dat het college de betreffende storting ook als een regulier middel mocht beschouwen bij de beoordeling van de vraag of er sprake is van bijstandbehoevende omstandigheden. Aangezien eiseres al geen noodzakelijke bestaanskosten betaalde ter zake van inwoning en premie zorgverzekering beschikte zij in de periode van 15 november 2019 tot en met 16 januari 2020 over tenminste € 1.070,00. Tevens ontving eiseres maandelijks zorgtoeslag. Derhalve heeft het college terecht overwogen dat eiseres niet verkeerde of dreigen te geraken in bijstandbehoevende omstandigheden. De aanvraag is dan ook terecht afgewezen.
Conclusie
6. Het beroep zal ongegrond worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J.E. Loontjens, griffier, op 14 oktober 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Bijvoorbeeld CRvB 21 mei 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1814.
2.Zie bijvoorbeeld CRvB 5 november 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3469.
3.Respectievelijk € 40,00 op 10 september 2019, € 60,00 op 23 september 2019, € 1.000,00 op 12 december 2019 en € 70,00 op 13 december 2019.
4.CRvB 22 januari 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BY9138.
5.CRvB 25 november 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3872.