ECLI:NL:RBZWB:2021:5402

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 oktober 2021
Publicatiedatum
27 oktober 2021
Zaaknummer
AWB- 20_7567
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boete opgelegd aan eiseres wegens overtreding van de inlichtingenplicht in het kader van bijstandsverlening

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 oktober 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het dagelijks bestuur van de Uitvoeringsorganisatie Baanbrekers. Eiseres, die een bijstandsuitkering ontving, kreeg een boete opgelegd van € 950,- wegens het niet voldoen aan de inlichtingenplicht. Na bezwaar werd de boete verlaagd naar € 900,-. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit, waarin Baanbrekers het bezwaar ongegrond verklaarde en de boete handhaafde. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak beoordeeld, waaronder het onderzoek naar de gokactiviteiten van eiseres en de ontvangen betalingen van derden. Eiseres voerde aan dat de redelijke termijn voor het opleggen van de boete was overschreden en dat dit zou moeten leiden tot een matiging van de boete. De rechtbank oordeelde echter dat de redelijke termijn niet was overschreden en dat de boete terecht was vastgesteld op € 900,-. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was om de boete te matigen op basis van verminderde verwijtbaarheid, aangezien eiseres niet had aangetoond dat haar omstandigheden zodanig waren dat de overtreding haar niet volledig kon worden aangerekend. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/7567 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 oktober 2021 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [naam woonplaats] , eiseres

gemachtigde: mr. M.L.M. Klinkhamer,
en

Het dagelijks bestuur van de Uitvoeringsorganisatie Baanbrekers, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 4 maart 2020 (primair besluit I) heeft Baanbrekers aan eiseres een boete opgelegd van € 950,- wegens overtreding van de inlichtingenplicht.
Eiseres heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
In het besluit van 7 mei 2020 (primair besluit II) heeft Baanbrekers primair besluit I gewijzigd voor wat betreft de hoogte van de boete en deze vastgesteld op € 900,-.
Op 29 mei 2020 heeft de telefonische hoorzitting plaatsgevonden.
In het besluit van 10 juni 2020 (bestreden besluit) heeft Baanbrekers het bezwaar van eiseres tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard en de boete gehandhaafd. Baanbrekers heeft het benadelingsbedrag nader bepaald op € 4.336,50.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Baanbrekers heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 20 augustus 2021.
Hierbij waren aanwezig eiseres en haar gemachtigde en namens Baanbrekers C. van Oord.
De rechtbank heeft de uitspraaktermijn met zes weken verlengd.

Overwegingen

1.
Feiten
Eiseres ontving een bijstandsuitkering naar de norm van een alleenstaande. Uit onderzoek van Baanbrekers is gebleken dat eiseres bij online casino’s speelt en inkomsten uit gokken heeft ontvangen. Tevens is gebleken dat eiseres betalingen van derden op haar bankrekening heeft ontvangen.
Bij besluit van 19 februari 2016 heeft Baanbrekers het recht op uitkering over de periode van 9 augustus 2015 tot 1 januari 2016 ingetrokken omdat eiseres wegens inkomsten boven de toepasselijke norm geen recht op uitkering heeft.
Bij besluit van 8 maart 2016 heeft Baanbrekers het recht op uitkering over de periode van
1 januari 2016 tot 15 januari 2016 ingetrokken wegens inkomsten boven de bijstandsnorm.
Bij besluit van 5 april 2016 heeft Baanbrekers de onverschuldigd betaalde bijstandsuitkering over de periode van 9 augustus 2015 tot 1 januari 2016 vastgesteld op
€ 5.458,16 bruto en dit bedrag teruggevorderd.
Bij afzonderlijk besluit van 5 april 2016 heeft Baanbrekers de onverschuldigd betaalde bijstandsuitkering over de periode 1 januari 2016 tot 15 januari 2016 vastgesteld op € 417,32 netto en dit bedrag teruggevorderd.
Bij brief van 14 februari 2020 heeft Baanbrekers aan eiseres het voornemen bekend gemaakt om haar een boete op te leggen, omdat zij zich niet aan de inlichtingenplicht heeft gehouden. Eiseres is in de gelegenheid gesteld schriftelijk op het voornemen te reageren. Eiseres heeft gereageerd met het emailbericht van 15 februari 2020.
Baanbrekers heeft vervolgens eiseres bij primair besluit I een boete opgelegd van € 950,-, uitgaande van 50% van het door recidive verhoogde benadelingsbedrag (zijnde € 7.130,73) en normale verwijtbaarheid. Baanbrekers heeft de boete gematigd op grond van de fictieve draagkracht.
Omdat bij de draagkrachtberekening was uitgegaan van de onjuiste uitkeringsnorm heeft Baanbrekers bij het primaire besluit II een correctie uitgevoerd en de boete vastgesteld op € 900,-.
In het bestreden besluit heeft Baanbrekers vastgesteld dat geen sprake was van recidive en het benadelingsbedrag nader vastgesteld op € 4.336,50. Dit is niet van invloed geweest op de hoogte van de vastgestelde boete, die vanwege de fictieve draagkrachtberekening op € 900,- komt.
2.
Het geschil
In geschil is of Baanbrekers aan eiseres een bestuurlijke boete mocht opleggen en of Baanbrekers de hoogte van de boete juist heeft vastgesteld op € 900,-.
3.
Standpunt eiseres
Eiseres voert aan dat de redelijke termijn voor het opleggen van een boete is overschreden en dat dit had moeten leiden tot matiging van de boete. Eiseres wijst op de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 17 november 2016, ECLI:NL:RBGEL:2016:6131. Eiseres stelt in dat verband dat zij aan de terugvorderingsbesluiten van 19 februari 2016 de verwachting kon ontlenen dat boetes zouden worden opgelegd. Verder wijst eiseres op artikel 5:51 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en stelt zij dat Baanbrekers de boete had moeten matigen. Eiseres stelt ten slotte dat sprake is van verminderde verwijtbaarheid omdat de overtreding van de inlichtingenplicht haar door onvoorziene en ongewenste omstandigheden (van sociale, psychische of medische aard) niet volledig valt aan te rekenen. Ter zitting heeft eiseres verklaard dat zij alleen maar verloor met het gokken en het daarom niet zag als inkomsten.
4.
Wettelijk kader
Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
5.
Beoordeling
5.1.
Boeteoplegging
Eiseres bestrijdt niet dat zij de inlichtingenplicht heeft geschonden door geen melding te maken van haar gokactiviteiten. Evenmin bestrijdt eiseres de hoogte van het vastgestelde benadelingsbedrag. Gelet hierop was Baanbrekers in beginsel gehouden met toepassing van artikel 18a van de Participatiewet eiseres een boete op te leggen. Uit vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspaak van 17 april 2018 van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), ECLI:NL:CRVB:2015:1801) volgt dat een weging plaats moet vinden van alle feiten en omstandigheden en dat de hoogte van de boete moet worden afgestemd op de individuele situatie van de betrokkene en de mate waarin de gedraging hem kan worden verweten. Een beboetbare gedraging leidt bij gewone verwijtbaarheid tot een boete ter hoogte van 50%
van het benadelingsbedrag. Afwijking van dit percentage naar beneden is aangewezen indien sprake is van verminderde verwijtbaarheid bij de overtreder.
Baanbrekers is uitgegaan van gewone verwijtbaarheid. Eiseres stelt zich op het standpunt dat sprake is van verminderde verwijtbaarheid omdat de overtreding van de inlichtingenplicht haar door onvoorziene en ongewenste omstandigheden (van sociale, psychische of medische aard) niet volledig valt aan te rekenen. Eiseres heeft haar stelling echter niet onderbouwd en de rechtbank is niet gebleken dat eiseres in zodanige omstandigheden verkeerde dat ze haar gokactiviteiten en de ontvangsten van derden niet kon melden. Dat eiseres dacht dat ze niets hoefde te melden omdat ze met haar gokactiviteiten alleen maar verlies leed, maakt niet dat het niet melden verminderd verwijtbaar is. Er is daarom geen aanleiding de boete vanwege verminderde verwijtbaarheid te matigen.
Op basis hiervan bedraagt de boete 50% van het benadelingsbedrag van € 4.336,50,
namelijk € 2.168,25.
5.2.
Redelijke termijn
Voor het standpunt van eiseres dat de boete moet worden gematigd wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM, ziet de rechtbank geen aanleiding. Gelet op vaste rechtspraak heeft de rechtbank twee jaar de tijd om uitspraak te doen. Deze termijn vangt aan “op het moment dat vanwege het betrokken bestuursorgaan jegens de beboete persoon een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat aan hem een boete zal worden opgelegd”. Hierbij neemt de CRvB tot uitgangspunt de boetekennisgeving, dat wil zeggen het voornemen om een boete op te leggen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 20 november 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3805). Het voornemen is aan eiseres bekend gemaakt op 14 februari 2020 en dat betekent dat de rechtbank tot 14 februari 2022 de tijd heeft om uitspraak te doen. De redelijke termijn is met deze uitspraak van vandaag dus niet overschreden.
Er is geen aanleiding om voor de aanvang van de redelijke termijn uit te gaan van een eerdere datum. Het is niet gebleken dat Baanbrekers tijdens het rechtmatigheidsonderzoek al het voornemen had om een boete op te leggen. In het intrekkingsbesluit van 19 februari 2016 van Baanbrekers is immers opgenomen dat nog zal worden bezien of aan eiseres een boete moet worden opgelegd en dat zij daarover nog bericht zal ontvangen.
5.3.
Beslistermijn
Het bestuursorgaan kan van de overtreding een rapport opmaken. In artikel 5:51, eerste lid, van de Awb is bepaald dat indien van de overtreding een rapport is opgemaakt, het bestuursorgaan binnen dertien weken na dagtekening van het rapport beslist over het opleggen van de bestuurlijke boete.
Uit de uitspraak van de CRvB van 16 februari 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:301 leidt de rechtbank het volgende af. De termijn van dertien weken is een termijn van orde. Overschrijding van deze termijn heeft niet tot gevolg dat de bevoegdheid tot het opleggen van een boete vervalt. In de memorie van toelichting bij artikel 5:51, eerste lid, van de Awb is opgenomen dat de rechter de overschrijding van de beslistermijn wel zou kunnen verdisconteren in de hoogte van de bestuurlijke boete (Kamerstukken II 2003/04, 29702, nr. 3, p. 150).
Baanbrekers heeft het boeterapport opgemaakt op 14 februari 2020. Nu het besluit tot het opleggen van een boete is genomen op 4 maart 2020 is dat binnen de genoemde termijn van 13 weken.
Ter zitting heeft eiseres het standpunt ingenomen dat voor het boeterapport moet worden uitgegaan van het eerder opgemaakte rapport dat ten grondslag lag aan de besluiten tot intrekking van de bijstandsuitkering, nu in dat rapport de overtreding is vastgesteld. Eiseres stelt dat zij aan dit rapport de verwachting mocht ontlenen dat een boete zou worden opgelegd. Daarvan uitgaande is het boetebesluit volgens eiseres buiten de termijn van 13 weken genomen.
De rechtbank stelt vast dat het eerder opgemaakte rapport ten behoeve van de intrekking en terugvordering zich niet bij de gedingstukken bevindt. De rechtbank stelt tevens vast dat, indien dat eerdere rapport het beginpunt zou moeten zijn voor de beslistermijn van artikel 5:51 van de Awb, sprake is van een termijn van orde, die volgens de wetsgeschiedenis er niet toe leidt dat de bevoegdheid om een boete op te leggen vervalt. Wel zou dit kunnen leiden tot verdiscontering in de hoogte van de boete. Op de zitting heeft eiseres desgevraagd meegedeeld dat zij een verdiscontering van 20% redelijk zou vinden. De rechtbank overweegt dat, nu een dergelijke verdiscontering (anders dan eiseres stelt) plaats zou vinden voordat de zogenoemde draagkrachtberekening wordt toegepast, dit in elk geval niet kan leiden tot een lagere boete. Verdiscontering van 20% zou dan ook geen effect hebben op de hoogte van de boete.
5.4.
Draagkrachtberekening
Baanbrekers heeft een draagkrachtberekening gemaakt en is daarbij uitgegaan van een beslagvrije voet van 95% van de toepasselijke bijstandsnorm. Eiseres heeft deze berekening niet bestreden. Op grond hiervan is de boete gematigd naar € 900,-. De rechtbank is van oordeel dat Baanbrekers de boete juist heeft bepaald op € 900,-
6.
Conclusie
Het beroep zal ongegrond worden verklaard. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.E.C. Vriends, rechter, in aanwezigheid van mr. T.B. Both-Attema, griffier, op 26 oktober 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Bijlage

Participatiewet
Artikel 18a, eerste lid, eerste volzin, van de Participatiewet bepaalt dat het college een bestuurlijke boete oplegt van ten hoogste het benadelingsbedrag wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de belanghebbende van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.
Artikel 18a, tiende lid, van de Participatiewet bepaalt dat bij algemene maatregel van bestuur nadere regels worden gesteld over de hoogte van de bestuurlijke boete. Dit is het Boetebesluit socialezekerheidswetten (Boetebesluit).
Boetebesluit
Op grond van artikel 2, vierde lid, van het Boetebesluit wordt indien geen sprake is van opzet of grove schuld ten aanzien van de overtreding van de inlichtingenverplichting, de bestuurlijke boete vastgesteld op 50 procent van het benadelingsbedrag.
Op grond van artikel 2, vijfde lid, van het Boetebesluit wordt bij overtreding van de inlichtingenplicht de boete bij verminderde verwijtbaarheid vastgesteld op 25% van het benadelingsbedrag.
Op grond van artikel 2, tiende lid, van het Boetebesluit rust de stelplicht en bewijslast van feiten en omstandigheden die aanleiding kunnen geven voor verlaging van de bestuurlijke boete, op betrokkene. Indien het bestuursorgaan op de hoogte is van bijzondere omstandigheden, wordt bij het opleggen van de bestuurlijke boete daarmee rekening gehouden.
Artikel 2a, eerste lid, van het Boetebesluit bepaalt dat bij de bepaling van de hoogte van de bestuurlijke boete de mate waarin de gedraging aan de betrokkene kan worden verweten wordt beoordeeld naar de omstandigheden waarin de betrokkene verkeerde op het moment dat hij de inlichtingenverplichting had moeten nakomen.
In het tweede lid van artikel 2a van het Boetebesluit is bepaald dat bij
de beoordeling van de mate waarin de gedraging aan de betrokkene kan worden verweten, in ieder geval de volgende criteria tot verminderde verwijtbaarheid leiden:
a. de betrokkene verkeerde in onvoorziene en ongewenste omstandigheden, die niet tot het normale levenspatroon behoren en die hem weliswaar niet in de feitelijke onmogelijkheid brachten om aan de inlichtingenverplichting te voldoen, maar die emotioneel zo ontwrichtend waren dat hem niet volledig valt toe te rekenen dat de inlichtingen niet tijdig of volledig zijn verstrekt;
b. de betrokkene verkeerde in een zodanige geestelijke toestand dat hem de overtreding niet volledig valt aan te rekenen;
e. er is sprake van een samenloop van omstandigheden die elk op zich niet, maar in hun onderlinge samenhang beschouwd wel leiden tot verminderde verwijtbaarheid.
Beleidsregels
Op grond van artikel 6:1:6, eerste lid, aanhef en onder c van het Verzamelbesluit beleidsregels Participatiewet, IOAW, IOAZ en Bbz (Verzamelbesluit 2018) wordt de hoogte van de boete vastgesteld op 50% van het benadelingsbedrag indien geen sprake is van opzet of grove schuld ten aanzien van schending van de inlichtingenplicht.
Op grond van het derde lid is, voor zover hier van belang, bij toepassing van het eerste lid de boete in ieder geval niet hoger dan 5% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm en 100% van het inkomen boven de van toepassing zijnde bijstandsnorm vermenigvuldigd met 12 maanden indien geen sprake is van opzet of grove schuld ten aanzien van schending van de inlichtingenplicht.
Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM)
Artikel 6, eerste lid, van het EVRM bepaalt (voor zover hier van belang) dat bij het vaststellen van zijn burgerlijke rechten en verplichtingen of bij het bepalen van de gegrondheid van een tegen hem ingestelde vervolging een ieder recht heeft op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak, binnen een redelijke termijn, door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat bij de wet is ingesteld.
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 5:51, eerste lid, van de Awb bepaalt dat, indien van de overtreding een rapport is opgemaakt, het bestuursorgaan binnen dertien weken na de dagtekening van het rapport omtrent het opleggen van de bestuurlijke boete beslist.