In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 februari 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant, die sinds 8 november 2011 bijstand ontving op basis van de Participatiewet, had te maken met een boete opgelegd door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam wegens schending van de inlichtingenverplichting. De appellant had inkomsten uit arbeid die niet tijdig waren doorgegeven, wat leidde tot een terugvordering van bijstandsuitkeringen. Het college had de boete vastgesteld op € 1.790,-, rekening houdend met recidive en de financiële situatie van de appellant. De Raad oordeelde dat het college in redelijkheid gebruik had kunnen maken van de bevoegdheid tot verrekening van de niet gekorte inkomsten met de bijstand. De boete werd vastgesteld op 75% van het benadelingsbedrag, maar na beoordeling van de omstandigheden werd de uiteindelijke boete verlaagd tot € 967,90. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank voor zover het de hoogte van de boete betrof en veroordeelde het college in de proceskosten van de appellant tot een bedrag van € 1.068,-.