ECLI:NL:RBZWB:2022:1483

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 maart 2022
Publicatiedatum
24 maart 2022
Zaaknummer
AWB- 20_7372
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar inzake ambtshalve wijziging adresgegevens in de Basisregistratie Personen

In deze zaak hebben eisers beroep ingesteld tegen de beslissing van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veere, die op 30 juni 2020 hun bezwaar tegen de ambtshalve wijziging van de adresgegevens van hun dochter in de Basisregistratie Personen (BRP) niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank heeft op 25 maart 2022 uitspraak gedaan. De eisers, eigenaren van een woning in [plaatsnaam], stelden dat zij belanghebbenden zijn bij het besluit tot wijziging van de adresgegevens van hun dochter, [naam dochter]. Ze voerden aan dat het college hen ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat zij door het besluit in hun fundamentele rechten worden geraakt. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat eisers geen belanghebbenden zijn in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat alleen de persoon van wie de gegevens in de BRP zijn opgenomen, als belanghebbende kan worden aangemerkt. De rechtbank heeft de rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) in overweging genomen, maar geconcludeerd dat deze niet van toepassing is op de situatie van eisers. De rechtbank heeft ook het verzoek van eisers om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn afgewezen, omdat de redelijke termijn niet was overschreden. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/7372 BRP

uitspraak van 25 maart 2022 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser 1] en [naam eiser 2] , te [plaatsnaam] , eisers,

gemachtigde: [naam gemachtigde] ,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veere, verweerder.

Procesverloop

Eisers hebben beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar van 30 juni 2020 (bestreden besluit) van het college over het ambtshalve wijzigen van de adresgegevens van de dochter van eisers, [naam dochter] , in de Basisregistratie personen (BRP).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Middelburg op 1 maart 2022. Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Namens het college is mr. L.A. Kaan verschenen.

Overwegingen

1. Feiten

Eisers zijn eigenaar van de woning aan de [adres 1] 4 te [plaatsnaam] . [naam dochter] is de dochter van eisers. In de BRP stond de dochter van eisers ingeschreven op het adres aan de [adres 2] 2 te [plaatsnaam] .
Op onder andere 22 augustus 2019, 12 september 2019, 27 september 2019, 1 oktober 2019 en 24 oktober 2019 hebben controles plaatsgevonden op het perceel aan de [adres 2] 2.
Bij brief van 5 december 2019 heeft het college aan de dochter van eisers medegedeeld voornemens te zijn om de wijziging van haar adres naar de [adres 1] 4 ambtshalve op te nemen in de BRP.
Op 29 januari 2020 heeft de burgemeester een machtiging tot binnentreden in de woningen aan de [adres 1] 4 en de [adres 2] 2 te [plaatsnaam] verleend, om – in het kader van onderzoek ten behoeve van de BRP – te controleren waar de dochter van eisers feitelijk woont.
Op 30 januari 2020 (07.40 uur) zijn de toezichthouders – onaangekondigd – binnengetreden in de woning aan de [adres 1] 4 in [plaatsnaam] . Ze zijn volgens het controleverslag alleen in de gang van de woning geweest. De heer [naam eiser 2] is onwel geworden en gelet daarop hebben de toezichthouder de woning om 07.50 uur weer verlaten.
Bij besluit van 18 februari 2020 (primair besluit) heeft het college de adresgegevens van de dochter van eisers in de BRP ambtshalve gewijzigd. Met ingang van 5 december 2019 staat zij formeel ingeschreven in de BRP op het adres aan de [adres 1] 4.
Eisers hebben daar bezwaar tegen gemaakt.
Het college heeft dat bezwaar bij bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard, omdat eisers volgens het college geen belanghebbende zijn bij het besluit.
Eisers hebben daar beroep tegen ingesteld.

2. Gronden

Eisers hebben aangevoerd dat het college het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Eisers stellen dat zij belanghebbende zijn bij het besluit tot ambtshalve wijzigen van de adresgegevens. Als gevolg van het primaire besluit bestaat een reële mogelijkheid dat eisers worden geraakt in een aan het fundamenteel recht op bescherming en ongestoord genot van hun eigendom ontleend belang. Ter bescherming van dat belang mag rechtsbescherming niet ontzegd worden. Het college heeft diverse lasten onder dwangsom opgelegd aan de dochter van eisers en zij heeft volgens het college tienduizenden euro’s aan dwangsommen verbeurd. De deurwaarder heeft aan eisers verklaard dat executoriaal beslag zal worden gelegd op de roerende zaken in de woning van eisers, wanneer hun dochter de dwangsommen niet betaalt. Zij heeft aan eisers te kennen gegeven niet tot betaling van de dwangsommen over te gaan, omdat zij daar de middelen niet voor heeft. Eisers verwijzen naar de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) over het afgeleid belang bij een contractuele relatie. [1] Zij zien niet in waarom die jurisprudentie alleen van toepassing zou zijn op een van een contractuele relatie afgeleid belang. Het aan hen onthouden van toegang tot de bestuursrechter is in strijd met artikel 6 van het Europees verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).

3. Wettelijk kader

De relevante wettelijke bepalingen zijn opgenomen in een bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.

4. Beoordeling

4.1
Het college heeft [naam dochter] op grond van de Wet BRP [2] ambtshalve ingeschreven op het adres [adres 1] 4 te [plaatsnaam] . Het besluit om haar ambtshalve in te schrijven is aan haar op 18 februari 2020 bekend gemaakt. Het daartegen gerichte bezwaar van eisers heeft het college niet-ontvankelijk verklaard, omdat zij volgens het college geen belanghebbende zijn bij het besluit.
4.2
Onder belanghebbende wordt op grond van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
4.3
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard, omdat eisers niet aangemerkt kunnen worden als belanghebbende bij het besluit tot ambtshalve wijzigen van de adresgegevens van [naam dochter] in de BRP. Bij de vraag of eisers belanghebbende zijn bij dat besluit, is de uitleg van het begrip betrokkene uit artikel 2.58 van de Wet BRP van belang. Dat begrip begrenst de groep mensen die om wijziging van gegevens in de BRP kan verzoeken tot degene van wie een persoonslijst in de basisregistratie is opgenomen. Alleen die persoon is belanghebbend bij wat er in een persoonslijst is geregistreerd. Dat betekent ook dat alleen zijn/haar belang rechtstreeks bij de registratie betrokken is. Eisers zijn dan ook geen belanghebbende.
4.4
De rechtspraak van de ABRvS waar eisers naar verwijzen ziet niet op de situatie van eisers, maar ziet op de situatie dat sprake is van een afgeleid belang als gevolg van een contractuele relatie. In dat geval vormt een besluit niet direct de oorzaak van de aantasting van een belang van een betrokkene, omdat sprake is van een tussenschakel in de vorm van een privaatrechtelijke rechtsbetrekking. Zou die privaatrechtelijke relatie (rechtsbetrekking) ontbreken, dan is geen sprake van een aantasting van het belang. Daar is de rechtbank in dit geval niet van gebleken.
4.5
Daarnaast volgt uit de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens dat in artikel 6 van het EVRM, niet een absoluut recht op toegang tot de rechter is neergelegd. Aan de Verdragsstaten komt een zekere beoordelingsruimte toe bij het stellen van regels die zekere beperkingen inhouden, mits daardoor het recht op toegang tot de rechter niet in zijn kern wordt aangetast, de gestelde beperkingen een rechtmatig doel dienen en evenredig zijn. [3] Door de eis te stellen dat eisers belanghebbende zijn bij het bestreden besluit alvorens zij beroep in kunnen stellen, is aan deze vereisten voldaan. De wetgever heeft de eis van belanghebbendheid gesteld om te voorkomen dat eenieder of een persoon met slechts een verwijderd of indirect belang, als belanghebbende zou moeten worden beschouwd en beroep zou kunnen instellen. [4]
5. Redelijke termijn
5.1
Eisers hebben de rechtbank verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
5.2
Op grond van vaste rechtspraak is een redelijke termijn voor de afhandeling van bezwaar en beroep als uitgangspunt twee jaar. [5] Daarbij mag de behandeling van het bezwaar ten hoogste een half jaar en de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar duren. Er zijn factoren die onder omstandigheden aanleiding kunnen geven overschrijding van deze behandelingsduren gerechtvaardigd te achten. Naar het oordeel van de rechtbank vormt een verzoek om uitstel van het beroep in afwachting van een mogelijk compromis een situatie die voldoende reden geeft om een langere redelijke termijn dan een termijn van twee jaar te hanteren. De gemachtigde van eisers heeft een dergelijk verzoek op 15 oktober 2021 gedaan. Dat verzoek heeft de rechtbank gehonoreerd op 18 oktober 2021. Op 2 december 2021 heeft de rechtbank – naar aanleiding van een daartoe strekkend verzoek van het college – besloten om de zaak opnieuw op zitting te plannen. Dat betekent dat de redelijke termijn met afgerond anderhalve maand verlengd kan worden.
5.3
De termijn vangt aan op het moment dat eisers het bezwaarschrift hebben ingediend. Eisers hebben het bezwaarschrift op 1 april 2020 ingediend. Deze uitspraak wordt gedaan op 25 maart 2022. Dat betekent dat de redelijke termijn niet wordt overschreden.
6. Conclusie
6.1
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het beroep ongegrond verklaren en het verzoek om schadevergoeding vanwege overschrijding van de redelijke termijn afwijzen.
6.2
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding vanwege overschrijding van de redelijke termijn af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. N. van Asten, griffier, op 25 maart 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Wettelijk kader

Wet basisregistratie personen
Artikel 2.4, eerste lid, van de Wet BrpOp grond van zijn aangifte van verblijf en adres wordt degene die rechtmatig verblijf geniet, niet in de basisregistratie is ingeschreven en naar redelijke verwachting gedurende een half jaar ten minste twee derde van de tijd in Nederland verblijf zal houden, ingeschreven in de basisregistratie door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar hij zijn adres heeft.
Artikel 2.4, tweede lid, van de Wet Brp
Indien een persoon als bedoeld in het eerste lid in gebreke is met het doen van aangifte, draagt het college ambtshalve zorg voor de inschrijving. Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd de betrokkene alsnog op grond van zijn aangifte in te schrijven, indien de aangifte na afloop van de aangiftetermijn geschiedt.
Artikel 2.20, tweede lid, van de Wet Brp
Indien een ingezetene die zijn adres heeft gewijzigd, in gebreke is met het doen van aangifte, draagt het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar betrokkene zijn adres heeft, ambtshalve zorg voor opneming van gegevens betreffende het adres. Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd de gegevens alsnog aan de aangifte van de betrokkene te ontlenen, indien de aangifte na afloop van de aangiftetermijn geschiedt.

Voetnoten

1.ABRvS 21 augustus 2013, ECLI:NL:RVS:2013:847 en ABRvS 11 december 2013, ECLI:NL:RVS:2013:2341 en ABRvS 26 juni 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1984.
2.Artikel 2.4, tweede lid, en artikel 2.20, tweede lid, van de Wet BRP.
3.ABRvS 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2706, r.o. 5.1.
4.ABRvS 10 december 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4434, r.o. 2.2.
5.ABRvS 29 januari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:188, r.o. 4.3.