ECLI:NL:RBZWB:2022:2014

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 april 2022
Publicatiedatum
15 april 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 1245
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van toestemming voor beveiligingswerkzaamheden na veroordeling voor rijden onder invloed

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, werkzaam in de beveiligingssector, en de korpschef van politie. De korpschef had op 5 januari 2021 de toestemming van de eiser om beveiligingswerkzaamheden te verrichten ingetrokken, omdat hij op 4 december 2020 was aangehouden voor rijden onder invloed van alcohol. De eiser had tegen dit besluit bezwaar gemaakt, maar de korpschef verklaarde het bezwaar ongegrond in een besluit van 3 maart 2021. De rechtbank heeft het beroep van de eiser tegen dit besluit behandeld op een zitting op 10 maart 2022.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de korpschef op basis van de feiten en omstandigheden, waaronder de veroordeling van de eiser voor rijden onder invloed, in redelijkheid heeft kunnen concluderen dat de betrouwbaarheid van de eiser niet boven iedere twijfel verheven was. De rechtbank overwoog dat aan medewerkers in de beveiligingsbranche hogere eisen worden gesteld dan aan medewerkers in andere sectoren, en dat de korpschef beoordelingsruimte heeft bij het vaststellen van de geschiktheid van de eiser voor beveiligingswerkzaamheden. De rechtbank concludeerde dat de korpschef terecht had geoordeeld dat de eiser onvoldoende betrouwbaar was om de werkzaamheden te verrichten, gezien de ernst van de overtreding en de impact daarvan op de veiligheid.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen reden was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/1245 WET

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 april 2022 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam 1] , eiser

gemachtigde: mr. T.M. ten Velde,
en

de korpschef van politie, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 5 januari 2021 (primair besluit) heeft de korpschef de toestemming om eiser beveiligingswerkzaamheden te laten verrichten als bedoeld in artikel 7, tweede lid, van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (Wpbr) ingetrokken.
In het besluit van 3 maart 2021 (bestreden besluit) heeft de korpschef het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 10 maart 2022. Hierbij waren aanwezig eiser, zijn gemachtigde en namens de korpschef mr. N.D.A.M. van Dorst.

Overwegingen

1. Feiten

De korpschef heeft bij besluit van 17 september 2019 aan beveiligingsorganisatie [naam organisatie] te [plaatsnaam 2] toestemming verleend om eiser beveiligingswerkzaamheden te laten verrichten als bedoeld in artikel 7, tweede lid, van de Wpbr.
Uit het op ambtsbelofte en ambtseed opgemaakte proces-verbaal van 4 december 2020 volgt dat eiser op 4 december 2020 omstreeks 03:10 uur vanwege overtreding van artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wegenverkeerswet (rijden onder invloed van alcohol) is aangehouden.
Uit het mutatierapport van 4 december 2020 volgt onder meer het volgende. Bij de Politie-eenheid Zeeland-West-Brabant is op 4 december 2020 een melding van overlast van de ex-partner van eiser binnengekomen. Eiser zou voor de deur van zijn ex-partner hebben geschreeuwd en gedreigd en vervolgens in de auto zijn gestapt om rond te rijden in de buurt. Nadat eiser door politiemedewerkers werd aangehouden, constateerden ze bij hem een sterk alcoholhoudende geur. Ook had hij bloeddoorlopen ogen, sprak hij met dubbele tong en wekte hij een instabiele indruk. Eiser weigerde vervolgens medewerking te verlenen en wilde niet uit het voertuig komen. Hij is nadien gevorderd mee te werken aan een voorlopige ademanalyse. Deze gaf een onvolledige test aan. Eiser weigerde nadien opnieuw medewerking te verlenen. Onderweg naar het politiebureau hield eiser vol dat de politiemedewerkers hun werk niet goed deden. Op het politiebureau heeft eiser een ademanalyse afgelegd waarbij een ademalcoholgehalte van 820 µg/l is gemeten.
Bij brief van 11 december 2020 heeft de korpschef eiser medegedeeld dat hij hem onvoldoende betrouwbaar acht om beveiligingswerkzaamheden te verrichten en hij voornemens is de verleende toestemming in te trekken.
Bij het primaire besluit heeft de korpschef de verleende toestemming definitief ingetrokken.
Eiser heeft daartegen bezwaar gemaakt.
Op 22 februari 2021 heeft een hoorzitting plaatsgevonden.
Bij het bestreden besluit heeft de korpschef het bezwaar ongegrond verklaard.
Op 31 januari 2022 is eiser veroordeeld voor rijden onder invloed. Aan hem is een geldboete van € 950,- opgelegd en 179 dagen ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen.

2. Beroepsgronden

Eiser bestrijdt niet langer dat bij hem op 4 december 2020 een ademalcoholgehalte van 820 µg/l is gemeten. Eiser voert aan dat hij op voornoemde datum bij zijn ex-partner op bezoek was. Dit bezoek is geheel anders verlopen dan verwacht en ter voorkoming van verdere escalatie heeft eiser de woning verlaten. Hij was er aanvankelijk niet van uitgegaan dat hij die avond nog een motorrijtuig zou besturen. Zijn ex-partner heeft tijdens haar vakantie in Spanje een zelfmoordpoging ondernomen waardoor de zorg voor hun minderjarige dochter ineens volledige op eiser is neergekomen. De samenloop van omstandigheden is dermate bijzonder en ingrijpend dat sprake was van een hevige gemoedstoestand. Eiser stelt zich op het standpunt dat van een beveiligingsmedewerker veel mag worden verwacht, maar ook een beveiligingsmedewerker heeft een emotionele grens die overschreden kan worden. Ook zou een dergelijke situatie zich nimmer kunnen voordoen in een professionele setting. Eiser is dan ook van mening dat de korpschef zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat hij onvoldoende betrouwbaar moet worden geacht om beveiligingswerkzaamheden te verrichten.
Eiser voert daarnaast aan een groot belang te hebben bij de toestemming om hem beveiligingswerkzaamheden te laten verrichten. Hij is reeds geruime tijd werkzaam in de beveiligingssector en hij is een alleenstaande ouder en als zodanig kostwinner. Ook was hij door de inname van zijn rijbewijs niet langer in staat het enige andere beroep uit te oefenen waar hij ervaring in had, namelijk dat van vrachtwagenchauffeur. Ter zitting heeft eiser daar aan toegevoegd dat hij doordat hij drie maanden niet heeft kunnen werken schulden heeft opgebouwd.

3. Wettelijk kader

Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage en maakt onderdeel uit van deze uitspraak.

4. Beoordeling door de rechtbank

Bij de beoordeling of de desbetreffende persoon beschikt over de bekwaamheid en betrouwbaarheid die nodig zijn voor het te verrichten werk, komt de korpschef beoordelingsruimte toe die is ingevuld met de Beleidsregels particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus 2019 (de Beleidsregels). In paragraaf 3.3, aanhef en onder b, van de Beleidsregels staat dat de toestemming kan worden geweigerd als op grond van over betrokkene bekende en relevante feiten kan worden aangenomen dat deze onvoldoende betrouwbaar is om voor een recherchebureau werkzaamheden te verrichten dan wel onvoldoende betrouwbaar is om de goede naam van de bedrijfstak niet te schaden. Dat zal met name, maar niet uitsluitend, het geval zijn wanneer de betrokkene er blijk van heeft gegeven rechtsregels naast zich neer te leggen waarvan de overtreding kan worden beschouwd als een tamelijk ernstige aantasting van de rechtsorde.
Aan medewerkers in de beveiligingsbranche worden, gelet op de aard van deze branche, hogere eisen gesteld dan aan medewerkers in willekeurige andere betrekkingen. Dit betekent dat de korpschef als beoordelingsmaatstaf mag hanteren dat de betrouwbaarheid van beveiligingsmedewerkers boven iedere twijfel verheven moet zijn. [1] Van een beveiliger mag verwacht worden dat hij waakt over de veiligheid van personen. De korpschef mag ook verkeersdelicten, die juist gaan over veiligheid, betrekken in de beoordeling naar de betrouwbaarheid. Rijden onder invloed is een misdrijf en kan worden aangemerkt als een tamelijk ernstige aantasting van de rechtsorde. [2] Vaststaat dat eiser dit misdrijf heeft begaan. De rechtbank overweegt verder dat een goede verstandhouding tussen een beveiligingsmedewerker en de politie of andere gezagsdragers van groot belang is. Van beveiligingsmedewerkers mag bij uitstek een hoge mate van zelfbeheersing verwacht worden en een goede samenwerking met de politie en andere gezagsdragers, ook in het geval deze zich op dat moment niet direct kunnen vinden in hun optreden. Eiser heeft daarvan geen blijk gegeven. De rechtbank is gelet op het proces-verbaal en het mutatierapport van oordeel dat de korpschef in dit geval in redelijkheid heeft kunnen concluderen dat de betrouwbaarheid van eiser niet boven iedere twijfel verheven is. De door eiser aangevoerde omstandigheden die zich hebben afgespeeld in de relationele sfeer met zijn ex-partner leiden niet tot een ander oordeel. Die omstandigheden doen er immers niet aan af dat eiser rechtsregels naast zich neer heeft gelegd.
Gelet op de hoge eisen die aan medewerkers in de beveiligingsbranche mogen worden gesteld en het door de Wpbr beschermde belang dat in deze branche slechts betrouwbaar personeel te werk wordt gesteld en het belang bij een betrouwbare veiligheidszorg en een goede naam van de beveiligingsbranche, hoeft de korpschef aan de financiële belangen bij het behoud van werk en inkomen geen doorslaggevend gewicht toe te kennen. [3] Dit geldt naar het oordeel van de rechtbank ook voor de omstandigheid dat eiser door inname van zijn rijbewijs (tijdelijk) geen werkzaamheden als vrachtwagenchauffeur heeft kunnen uitoefenen. De rechtbank acht de gevolgen van de intrekking in dit geval niet dusdanig onevenredig dat de korpschef van intrekking had moeten afzien.

5. Conclusie

Het beroep is ongegrond. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A. Karsten-Badal, rechter, in aanwezigheid van mr. L.M. de Leeuw van Weenen, griffier, op 21 april 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
L.M. de Leeuw van Weenen, griffier R.A. Karsten-Badal, rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Bijlage

Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus
Artikel 7
(…)
2. Een beveiligingsorganisatie of recherchebureau als bedoeld in het eerste lid stelt geen personen te werk die belast zullen worden met werkzaamheden, anders dan bedoeld in het eerste lid, dan nadat voor hen toestemming is verkregen van de korpschef. Indien de beveiligingsorganisatie of het recherchebureau dan wel een onderdeel daarvan is gevestigd op een luchtvaartterrein, wordt de toestemming, bedoeld in de eerste volzin, verleend door de commandant van de Koninklijke marechaussee.
(…)
5. De toestemming, bedoeld in het eerste, tweede en derde lid kan worden ingetrokken indien zich omstandigheden voordoen of feiten bekend worden op grond waarvan de toestemming niet zou zijn verleend, indien zij zich hadden voorgedaan of bekend waren geweest op het tijdstip waarop de toestemming werd verleend.
(…)
Beleidsregels particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus 2019
3.3.
Betrouwbaarheid personeel en leidinggevenden
De toestemming aan een beveiligingsorganisatie of recherchebureau om personen te werk stellen, zoals bedoeld in artikel 7, eerste, tweede en derde lid, van de wet wordt onthouden indien bij het onderzoek naar de betrouwbaarheid blijkt van:
a. veroordelingen en andere rechterlijke uitspraken;
b. andere omtrent de aanvrager bekende feiten.
(…)
Ad b. (andere omtrent de aanvrager bekende feiten)
De toestemming kan ook worden geweigerd wanneer op grond van andere omtrent betrokkene bekende en relevante feiten kan worden aangenomen dat deze onvoldoende betrouwbaar is om voor een beveiligingsorganisatie of een recherchebureau werkzaamheden te verrichten dan wel onvoldoende betrouwbaar is om de belangen van de veiligheidszorg of de goede naam van de bedrijfstak niet te schaden. Dit zal met name -maar niet uitsluitend- het geval zijn wanneer betrokkene er blijk van heeft gegeven rechtsregels naast zich neer te leggen waarvan de overtreding kan worden beschouwd als een tamelijk ernstige aantasting van de rechtsorde.
Sepots, processen-verbaal en mutaties
Zo kunnen (tegen betrokkene) opgemaakte processen-verbaal of (dag/mutatie)rapporten ertoe leiden dat betrokkene onvoldoende betrouwbaar of geschikt wordt geacht om voor een beveiligingsorganisatie of een recherchebureau te werken. Uiteraard is daarbij van belang dat tegen betrokkene nog altijd een serieuze verdenking (of bedenking) bestaat.
(…)

Voetnoten

1.Zie onder meer de uitspraken van de Afdeling van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 3 februari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:225 en 16 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:502.
2.Zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 24 november 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2548.
3.Zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 16 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:502.