ECLI:NL:RBZWB:2022:2014
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Intrekking van toestemming voor beveiligingswerkzaamheden na veroordeling voor rijden onder invloed
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, werkzaam in de beveiligingssector, en de korpschef van politie. De korpschef had op 5 januari 2021 de toestemming van de eiser om beveiligingswerkzaamheden te verrichten ingetrokken, omdat hij op 4 december 2020 was aangehouden voor rijden onder invloed van alcohol. De eiser had tegen dit besluit bezwaar gemaakt, maar de korpschef verklaarde het bezwaar ongegrond in een besluit van 3 maart 2021. De rechtbank heeft het beroep van de eiser tegen dit besluit behandeld op een zitting op 10 maart 2022.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de korpschef op basis van de feiten en omstandigheden, waaronder de veroordeling van de eiser voor rijden onder invloed, in redelijkheid heeft kunnen concluderen dat de betrouwbaarheid van de eiser niet boven iedere twijfel verheven was. De rechtbank overwoog dat aan medewerkers in de beveiligingsbranche hogere eisen worden gesteld dan aan medewerkers in andere sectoren, en dat de korpschef beoordelingsruimte heeft bij het vaststellen van de geschiktheid van de eiser voor beveiligingswerkzaamheden. De rechtbank concludeerde dat de korpschef terecht had geoordeeld dat de eiser onvoldoende betrouwbaar was om de werkzaamheden te verrichten, gezien de ernst van de overtreding en de impact daarvan op de veiligheid.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen reden was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.