In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 mei 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres, een 51-jarige vrouw die als schoonmaakster heeft gewerkt, en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiseres had zich op 8 februari 2019 arbeidsongeschikt gemeld vanwege rugklachten, en het UWV had haar een Ziektewet-uitkering toegekend. Echter, in een besluit van 20 augustus 2020 heeft het UWV bepaald dat eiseres vanaf 21 september 2020 geen recht meer had op deze uitkering, omdat zij in staat werd geacht meer dan 65% van haar maatmaninkomen te verdienen. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het UWV heeft dit ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het procesverloop en de medische onderzoeken van het UWV beoordeeld. Eiseres stelde dat haar beperkingen waren onderschat en dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was uitgevoerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV voldoende zorgvuldig te werk is gegaan en dat de verzekeringsartsen een goed onderbouwd oordeel hebben gegeven over de belastbaarheid van eiseres. De rechtbank concludeert dat de door eiseres ingebrachte medische informatie geen aanleiding geeft om te concluderen dat het UWV haar beperkingen heeft overschat.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond verklaard, wat betekent dat de beslissing van het UWV om de Ziektewetuitkering te beëindigen, in stand blijft. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. Eiseres kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.