Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Inleiding
BRE 19/5312), 2 december 2019 (
BRE 19/6726), 2 december 2019 (
BRE 19/6727), 29 november 2019 (
BRE 19/6758) en 26 april 2021 (
BRE 21/2311 tot en met 21/2314).
2.Feiten
Contrat relatif a la cessation d’une cohabitation’
3.Beoordeling door de rechtbank
Deze brief is in overleg met de heer [inspecteur] tot stand gekomen”. Belanghebbende verwijst tevens naar het arrest van de Hoge Raad van 8 februari 2002 [4] , waarin is overwogen:
- de inspecteur heeft een gedetailleerd Excel-overzicht opgesteld, gebaseerd op brondocumentatie van de persoonlijke pinpas van belanghebbende. Kort en goed is het uitgangspunt: waar is gepind met de persoonlijke pinpas van belanghebbende, moet belanghebbende aanwezig zijn geweest. Dit uitgangpunt komt de rechtbank in beginsel logisch voor en belanghebbende heeft niet gemotiveerd aangegeven wat exact onjuist of onlogisch is aan dit uitgangspunt en daarmee aan de conclusie. De conclusie is dat belanghebbende in elk van de onderhavige jaren (tenminste) tussen de 241 en 300 dagen in Nederland verbleef.
- uit het verslag van het gesprek op het kantoor van [X] (zie 2.11) volgt dat belanghebbende bij zijn echtgenote verbleef wanneer hij in Nederland was;
- belanghebbende is samen met zijn echtgenote eigenaar van woning waar hij in verbleef in Nederland;
- belanghebbende hield meerdere verzekeringen in Nederland aan;
- belanghebbende vierde jaarlijks familieverjaardagen in Nederland.
4.Conclusie en gevolgen
5.Beslissing
- verklaart het beroep met nummer 19/6758 niet-ontvankelijk;
- verklaart de overige beroepen ongegrond.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: