In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 september 2022, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de beschikking tot aansprakelijkstelling door de ontvanger van de belastingdienst beoordeeld. De rechtbank behandelt het beroep dat is ingediend tegen de uitspraak op bezwaar van de ontvanger van 27 januari 2020, die betrekking heeft op naheffingsaanslagen omzetbelasting voor de fiscale eenheid [fiscale eenheid BV]. Tijdens de zitting op 23 juni 2022 is het beroep gelijktijdig behandeld met een andere zaak, en partijen hebben een compromisvoorstel besproken. De rechtbank heeft het onderzoek geschorst in afwachting van de reactie van de belanghebbende op dit voorstel, dat uiteindelijk werd aanvaard op 13 juli 2022.
De rechtbank concludeert dat partijen overeenstemming hebben bereikt over het nog in te vorderen bedrag van € 17.500, maar dat de beschikking aansprakelijkstelling in stand blijft. De belanghebbende heeft ook aanspraak gemaakt op een dwangsom wegens niet-tijdig beslissen op haar bezwaar, en de rechtbank oordeelt dat de ontvanger een dwangsom van € 1.442 verschuldigd is. Daarnaast heeft de belanghebbende recht op een immateriële schadevergoeding van € 750, die wordt verdeeld tussen de ontvanger en de Minister van Justitie en Veiligheid. De rechtbank wijst ook een proceskostenvergoeding toe van € 759 aan de belanghebbende, en gelast de vergoeding van het griffierecht van € 354.
De uitspraak benadrukt de noodzaak voor bestuursorganen om tijdig te beslissen op bezwaarschriften en de gevolgen van het niet naleven van deze verplichting. De rechtbank stelt dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak is overschreden, wat aanleiding geeft tot de toekenning van schadevergoeding. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.