In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet. Eiser had op 19 november 2020 een aanvraag ingediend bij de ISD Brabantse Wal voor de kosten van homeopathische middelen, welke aanvraag op 11 januari 2021 werd afgewezen. Eiser maakte bezwaar, maar dit werd op 21 oktober 2021 ongegrond verklaard, waarna hij beroep instelde bij de rechtbank. Tijdens de zitting op 6 oktober 2022 was eiser niet aanwezig, maar de ISD was vertegenwoordigd.
Eiser stelde dat hij met medische verklaringen aannemelijk had gemaakt dat er een acute noodzaak bestond voor vergoeding van de homeopathische middelen, omdat zonder deze middelen suïcidedrang zou ontstaan. De rechtbank overweegt dat volgens artikel 15 van de Participatiewet geen recht op bijstand bestaat als er een voorliggende voorziening is die toereikend is. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit standhoudt en verklaart het beroep ongegrond. Eiser krijgt geen griffierecht vergoed, omdat het beroep ongegrond is verklaard.
De rechtbank behandelt ook de beroepsgronden van eiser met betrekking tot schending van het EVRM. Eiser heeft niet voldoende onderbouwd dat er sprake is van een acute noodsituatie of dat zijn rechten onder artikel 3, 8 of 14 van het EVRM zijn geschonden. De rechtbank oordeelt dat de weigering van bijzondere bijstand niet leidt tot inhumane behandeling en dat er geen inmenging is in zijn privé- en gezinsleven. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en maakt de uitspraak openbaar.